Inkomsten criminele organisatie toerekenen aan veroordeelde
De verdediging heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld welk bedrag bij veroordeelde terecht is gekomen. Dat een (rechts)persoon aan veroordeelde is gelieerd is onvoldoende om aan te nemen dat de gelden die aan deze (rechts)personen toekwamen ook aan veroordeelde zijn toegekomen. Ten onrechte gaat het openbaar ministerie ervan uit dat de contante gelden bij veroordeelde terecht zijn gekomen en in het geheel niet bij medeveroordeelde [betrokkene 1] .
De rechtbank overweegt dat uit het vonnis van de rechtbank volgt dat de criminele organisatie katvangers heeft geworven op wiens namen vennootschappen werden ingeschreven bij de kamer van koophandel. Op bankrekeningen van deze vennootschappen werden gelden overgemaakt die afkomstig waren uit misdrijven. Tegen vergoeding werden geldbedragen van bankrekeningen van deze vennootschappen contant opgenomen door katvangers waarna deze gelden afgegeven werden aan de criminele organisatie. De rechtbank concludeerde in voornoemd vonnis dat veroordeelde een allesomvattende rol had. Hij stuurde medeverdachten en katvangers aan. Dit volgt uit verklaringen van medeverdachten en katvangers en wordt bevestigd door afgeluisterde telefoongesprekken. Veroordeelde is dan ook veroordeeld voor het leiding geven aan deze criminele organisatie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde als leidinggevende van de criminele organisatie de beschikking heeft gehad over alle door deze criminele organisatie verworven inkomsten. Het totaal van deze inkomsten verminderd met de gelden die bij medeveroordeelden zijn terechtgekomen en verminderd met de kosten worden in beginsel aangemerkt als het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de beoordeling van de uitgaven en de kosten van de criminele organisatie zal de rechtbank ingaan op het deel dat door medeveroordeelde [betrokkene 1] is ontvangen.
Ten aanzien van de hypotheekfraude
Door verdediging overgelegde administratie
De rechtbank heeft op 17 februari 2017 een conclusie van antwoord ontvangen met bijlagen. Bijlage 1 is volgens de raadsvrouw de door veroordeelde bijgehouden administratie. Ter terechtzitting van 20 februari 2017 heeft de veroordeelde dit beaamd. De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat het na negen jaren niet meer mogelijk is om de administratieve onderbouwing van de kosten te overleggen. Beoordeeld dient te worden of de gestelde kosten aannemelijk zijn, aldus de raadsvrouw. Ter onderbouwing van de aannemelijkheid van de kosten heeft de raadsvrouw gewezen op de overgelegde ING bankafschriften waarin overboekingen zijn opgenomen naar de bankrekening van medeveroordeelde [betrokkene 1] , [getuige 15] en [getuige 16] . Daarnaast volgt uit de bankafschriften dat overboekingen zijn verricht naar bouwbedrijf [A] , dat werkzaamheden heeft verricht voor panden waarvoor hypotheekgelden zijn ontvangen. In haar pleidooi heeft de raadsvrouw aangegeven dat de frauduleus verkregen inkomsten bijna € 450.000,- bedroegen en dat de totale kosten ruim € 600.000,- bedroegen.
De als administratie aangeduide overzichten
Ten aanzien van de door de verdediging overgelegde stukken - welke als administratie wordt aangeduid - overweegt de rechtbank als volgt. Ten aanzien van de [a-straat 1] te Den Haag is onder het kopje ‘hypotheek’ opgenomen:“€ 52.500”
met als toelichting:“af: niets mee te maken gehad. Eigenaren zelf verbouwd (zie taxaties voor en na verbouwing)”.
De rechtbank overweegt dat het ongebruikelijk is om kosten of uitgaven in een administratie op te nemen die in het geheel niet tot de lopende bedrijfsactiviteiten horen. De rechtbank begrijpt de relevantie van de opname van deze post met het oog op de verdenking tegen veroordeelde dat hij betrokken was bij fraude ten aanzien van dit pand.
Daarnaast constateert de rechtbank dat in het overzicht een verwijzing naar het dossier is opgenomen. Zo is in het overzicht bij ‘ [b-straat 1] Den Haag’ bij de post ‘ [getuige 19] ’ opgenomen:“(volgens zijn eigen verklaring)”
en een bedrag van € 5.000. De rechtbank begrijpt deze verwijzing als een verwijzing naar de door [getuige 19] in dit onderzoek afgelegde verklaring op 24 november 2010 waarin hij heeft verklaard dat hij € 5.000 van veroordeelde heeft ontvangen. Voornoemde bedragen zijn onderdeel van de optelsom van de totale ontvangsten en daaronder de rekensom van de ontvangsten minus de kosten. Dit wijst erop dat de stukken zijn opgemaakt nadat [getuige 19] zijn verklaring in deze zaak op 24 november 2010 heeft afgelegd.
Verder valt op dat de volgorde van de overzichten niet chronologisch is, zoals bijvoorbeeld wel in de ontnemingsrapportage is gehanteerd en zoals dat gebruikelijk is in een (bedrijfs)administratie. De volgorde van de overzichten sluit wel aan bij de volgorde zoals in de conclusie van eis door de officier van justitie is gehanteerd: namelijk eerst de vijf dossiers die in de strafzaak ten laste waren gelegd en vervolgens de tien overige panden.
Gelet op al deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit de overzichten zijn opgemaakt na 17 februari 2014, de datum waarop de officier van justitie de conclusie van eis heeft overgelegd. Dit verklaart ook waarom deze overzichten niet zijn aangetroffen bij veroordeelde ten tijde van de huiszoeking en ook niet in het strafproces in de hoofdzaak door veroordeelde naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat de veroordeelde op zijn vroegst ruim vijf jaar na de aanvang van de door hem gepleegde fraude de overzichten heeft opgesteld en deze vervolgens als zijnde zijn administratie middels zijn raadsvrouw aan de rechtbank heeft gepresenteerd en overgelegd. De rechtbank overweegt dan ook dat de term “administratie” in dit verband een ietwat verwarrende term is, en beter gesproken kan worden over de schriftelijke visie van de veroordeelde ten aanzien van zijn betrokkenheid bij genoemde panden.
Deze schriftelijke visie vindt, voor zover zij afwijkt van de ontnemingsrapportage en de daarop door de officier van justitie gemaakte wijzigingen, in het geheel geen steun in het dossier en ook niet in door de verdediging overgelegde stukken. Op de door de verdediging overgelegde afschriften van de zakelijke bankrekening van [B] BV, wat daar ook van zij, staan tien overboekingen genoemd die naar [getuige 15] , [A] afbouw, [getuige 16] en [betrokkene 1] zouden zijn overgemaakt. Als bij de overboekingen beschrijvingen staan vermeld, is niet op te maken dat dit ziet op in de ontnemingsrapportage genoemde panden. Ook anderszins is een dergelijke koppeling niet door de verdediging onderbouwd met, bijvoorbeeld, goedgekeurde offertes of facturen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat veroordeelde meer kosten heeft gemaakt, dan die waarmee de officier van justitie rekening heeft gehouden. Dat inmiddels negen jaren zijn verstreken nadat een en ander heeft plaatsgevonden, doet daar niets aan af. Eind 2012 is de ontnemingsrapportage opgesteld en begin 2014 heeft dat geresulteerd in een conclusie van eis door de officier van justitie. Veroordeelde heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om valide stukken ter onderbouwing van zijn visie boven water te halen, dan wel daarop gerichte onderzoekswensen kenbaar te maken. Daarvan heeft de verdediging geen gebruik gemaakt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene 1] en overig in aanmerking te nemen kosten
De verdediging heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat [betrokkene 1] meer inkomsten heeft ontvangen dan waarmee door de officier van justitie rekening is gehouden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de criminele organisatie waaraan veroordeelde leiding gaf, inkomsten genoten waarover veroordeelde de beschikking had. Zoals hiervoor ook is overwogen, heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt dat de verdeling van gelden anders heeft plaatsgevonden dan de wijze waarvan de officier van justitie is uitgegaan. Integendeel, gelet op het gewijzigde en het gedeeltelijk door de rechtbank gevolgde standpunt van de officier van justitie in de ontnemingszaak tegen [betrokkene 1] , is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 1] minder voordeel, (in totaal € 3.120,--) heeft gekregen dan oorspronkelijk (€ 155.640) door de officier van justitie was aangenomen. Dit betekent dat veroordeelde eenvoudig meer voordeel kan hebben genoten dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal het bij deze constatering laten.
Conclusie ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hypotheekfraude
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor het te berekenen wederrechtelijk verkregen voordeel het sfo-dossier en de daarin opgenomen ontnemingsrapportage. De rechtbank ziet aanleiding om op één punt af te wijken (ten aanzien van het pand [c-straat 1] , zie hierna) van de door de officier van justitie gevolgde berekening zoals die in de ontnemingsrapportage is opgenomen. Voor het overige zal de rechtbank de berekening van de officier van justitie volgen.
[c-straat 1] te Den Haag
De rechtbank is in haar vonnis van 16 april 2012 tot de conclusie gekomen dat veroordeelde tezamen en in vereniging een werkgeversverklaring en salarisspecificaties ten name van [betrokkene 2] valselijk heeft opgemaakt. Onder meer op grond van deze werkgeversverklaring en salarisspecificaties is een hypothecaire lening verstrekt. Het verschil tussen de verstrekte hypothecaire geldlening en de aankoopsom van de [c-straat 1] te Den Haag, zijnde € 76.687,70, is op de bankrekening van [betrokkene 2] gestort. [betrokkene 2] heeft verklaard dat veroordeelde beschikte over de inlogcodes van het internetbankieren van haar bankrekeningen en dat hij alle betalingen regelde. Anders dan de rapporteurs en de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit bedrag in mindering te brengen op het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel”.