Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De strafzaak
3.De cassatiemiddelen
Het eerste middelkeert zich tegen het gebruik voor het bewijs van de eigen waarneming van het hof in de raadkamer dat op camerabeelden is te zien dat de verdachte een voorwerp vasthoudt dat “veel meer lijkt op een pistool dan op een mobiele telefoon”.
Het tweede middelricht zich tegen het gebruik voor het bewijs van een verklaring die is verkregen in het kader van een WOD-traject [3] en de overwegingen van het hof daarover.
Het derde middelhoudt verschillende bewijs- en motiveringsklachten in over het gebruik van forensisch bewijsmateriaal en het ontbreken van responsen op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv.
Het vierde middelklaagt dat het hof heeft verzuimd te reageren op het beroep op noodweerexces en putatief noodweer en dat de verwerping van het beroep op noodweer onbegrijpelijk is.
Het vijfde middelhoudt in dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden en dat daarom strafvermindering moet plaatsvinden.
4.Het bestreden arrest en de aanvulling daarop van het hof
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , verbalisant, gesloten op 13 mei 2016, p. 674-676, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van verhoor als getuige van [getuige 1]opgemaakt door [verbalisant 1] , verbalisant, gesloten op 9 mei 2016, p. 503-510, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van verhoor als verdachte van [getuige 1], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , verbalisanten, gesloten op 17 mei 2016, p. 3 19-330, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] , verbalisant, gesloten op 3 augustus 2016, p. 920-931, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De eigen waarneming van het hofin raadkamer op 26 mei 2020 dat op de beelden van de bewakingscamera die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2016, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 920-931, bij 05.51 is te zien dat [verdachte] in zijn linkerhand een voorwerp draagt dat veel meer lijkt op een pistool dan op een mobiele telefoon.
Het rapport NFI, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, gesloten op 18 mei 2016, p. 1947-1962, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het rapport NFI, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, gesloten op 18 mei 2016, p. 2000-2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het NFI rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 1 november 2016, p. 2248-2261, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het NFI rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 24 mei 2017, p. 2271-2288, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Schriftelijke bescheiden bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 15] , gesloten op 23 maart 2017, p. 1986-1989, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als antwoorden van de forensisch radioloog prof. dr. P.A.M. Hofman op aanvullende vragen:
Het Maastricht UMC+-rapport, opgemaakt door I.I.H. Haest LL.M en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 12 september 2016, p. 2019-2031, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het NFl-rapport, tweede aanvullend schotrestenonderzoek, opgesteld door R.C. Roepnarain, NFI-deskundige, gesloten op 14 juli 2017, p. 2404-2461, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1], opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , verbalisanten, gesloten op 18 mei 2016, p. 246-261, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ,opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , verbalisanten, gesloten op 11 mei 2016, p. 124-129, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De verklaring van de verdachteter terechtzitting van het hof op 26 mei 2020, voor zover inhoudende:
Het Maastricht UMC+-rapport, opgesteld door l.l.H. Haest LL.M en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 10 mei 2016, p. 1967-1985, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het NFI-rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 24 mei 2017, p. 2271-2288, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Maastricht UMC+-rapport, opgesteld door I.I.H. Haest LL.M. en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 12 september 2016, p. 2019-2031, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 12] , [verbalisant 8] en [verbalisant 13] , verbalisanten, gesloten op 17 juni 2016, p. 1737-1747, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het DNalysis-rapport, opgemaakt door P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige, gesloten op 5 juli 2016, p. 2239-2245, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het NFI-rapport, opgemaakt door A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige, gesloten op 9 mei 2017, p. 2336-2339, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal gerechtelijke sectie, opgemaakt door [verbalisant 8] , verbalisant, gesloten op 19 mei 2016, p. 1934-1936, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 8] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , verbalisanten, gesloten op 11 september 2016 , p. 1606-1642, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank op 19, 20, 21 en 27 februari 2018, inhoudende de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte] ,opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , verbalisanten, gesloten op 11 mei 2016, p. 124-129, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 8] , verbalisanten, gesloten op 30 oktober 2019, p. 1-7, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het NFI-rapport, opgemaakt door P.J.M. Pauw-Vugts, NFI-deskundige, gesloten op 17 januari 2020, p. 1-7, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal, opgemaakt door A-2244, verbalisant, gesloten op 12 juli 2016, p. 908-911, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
5.Het eerste middel
De eigen waarneming van het hofin raadkamer op 26 mei 2020 dat op de beelden van de bewakingscamera die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2016, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 920-931, bij 05.51 is te zien dat [verdachte] in zijn linkerhand een voorwerp draagt dat veel meer lijkt op een pistool dan op een mobiele telefoon.”
eerste klachtis dat het hof de eigen waarneming voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl het tegelijkertijd heeft overwogen dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte op de beelden van de bewakingscamera een vuurwapen in zijn handen heeft. Daarbij wordt ook geklaagd dat de overweging van het hof en de eigen waarneming die voor het bewijs is gebruikt ontoereikend zijn gemotiveerd, omdat het hof heeft verzuimd uit te leggen aan de hand van welke standaard het zijn waarneming heeft gedaan.
tweede klachtis dat het hof de eigen waarneming niet ter terechtzitting ter sprake heeft gebracht, terwijl het daar gelet op de omstandigheden wel toe was gehouden.
6.Het tweede middel
WOD-verklaring [getuige 1]
eerste klachtis dat het hof niet heeft gerespondeerd op het onderbouwde standpunt dat de processen-verbaal van de verbalisanten tegenstrijdigheden bevatten op het cruciale punt of [getuige 1] wel of niet heeft gezegd dat de verdachte heeft geschoten op [slachtoffer 2] ;
tweede klachtis dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de verklaringsvrijheid van [getuige 1] in ernstige mate is geschonden, dan wel er onvoldoende blijk van heeft gegeven de persoon van [getuige 1] te hebben betrokken bij de beoordeling van de mate van druk die van de (undercover-) opsporingsambtenaren kan zijn uitgegaan en de mate waarin hun gedrag tot de verklaring heeft geleid;
derde klachthoudt in dat het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van toepassing van de ‘mr. Big-methode’ en kennelijk daarom ook niet het daarin geformuleerde toetsingskader heeft gehanteerd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd;
vierde klachthoudt in dat het hof ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan het verzuim van het ontbreken van een auditieve of audiovisuele opname van de afgelegde verklaring;
ijfde klachtziet op de overwegingen van het hof over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en bestaat weer uit vier subklachten.
derde klachtziet op de overweging van het hof dat in deze zaak geen sprake is geweest van toepassing van de mr. Big-methode. De stelling is dat voor zover het hof hiermee heeft bedoeld dat het toetsingskader dat de Hoge Raad in zijn ‘mr. Big’-arresten heeft ontwikkeld niet van toepassing is, dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Ook bij de beoordeling van een (relatief kort) WOD-traject komt het volgens de steller van het middel immers aan op de beantwoording van de kernvragen die in die arresten zijn geformuleerd en in de pleitnotities zijn aangehaald. Dat dit toetsingskader eveneens van toepassing is op relatief korte trajecten, blijkt volgens hem onder meer uit het arrest HR 21 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:947.
Algemene uitgangspunten
- i) of de toepassing van art. 126j Sv voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- ii) wat zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt, heeft afgespeeld;
- iii) de proceshouding van de verdachte voorafgaand aan de inzet van het traject;
- iv) de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, met name de toegepaste (psychische) druk, de gedurende het traject toegepaste misleiding en de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte;
- v) de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en
- vi) de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid.
de vierde klachtsamen omdat deze eveneens betrekking heeft op het oordeel van het hof dat de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar wordt geacht. In de toelichting op de vierde klacht wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan het verzuim van het ontbreken van een auditieve of audiovisuele opname van de afgelegde verklaring. Hiertoe wordt aangevoerd dat (i) [getuige 1] ten onrechte als getuige in plaats van medeverdachte is aangemerkt, (ii) dat de overweging van het hof dat de vaststelling dat verbalisant A-2244 heeft moeten vertalen voor A-2245 een extra waarborg biedt voor een juiste weergave van de verklaring van [getuige 1] onbegrijpelijk is, (iii) dat evenmin te begrijpen is dat de verhoren van de undercoveragenten bij de rechter-commissaris compensatie kan zijn voor het ontbreken van een auditieve of audiovisuele opname en (iv) dat het hof geheel voorbij is gegaan aan de onderbouwing van het standpunt van de verdediging - dat een auditieve of audiovisuele opname in dit geval van cruciaal belang was voor de beoordeling van de vraag of inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid en voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de (vermeende) uitlatingen van [getuige 1] . De punten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
7.Het derde middel
eerste klachtis dat het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten in welke mate het sporenbeeld op de plaats delict is verstoord en daarbij zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat aan het sporenbeeld op de plaats delict geen bewijsrechtelijke betekenis kan toekomen omdat de mate van verstoring onbekend is en elke uitspraak op basis van de vindplaats van hulzen dus op speculatie berust.
tweede klachtis dat het hof onbegrijpelijk en ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat op basis van de resultaten van het forensische onderzoek geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken over wie met welk wapen op wie heeft geschoten, ook omdat niet bekend is hoe de betrokkenen zich precies hebben bewogen, in welke volgorde de broers zijn geraakt en een reconstructie van de schotbanen slechts in beperkte mate mogelijk is gebleken en dat het ten onrechte bepaalde conclusies heeft getrokken uit de betreffende forensische rapportages.
derde klachthoudt in dat het oordeel van het hof dat de kogel 3977 door het lichaam van [slachtoffer 2] is geschoten, onbegrijpelijk is en niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, terwijl het hof bovendien ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het scenario van een doorschot onwaarschijnlijk is omdat de kogel in ongeschonden staat en met de volledige massa pas een dag na verwijdering van het stoffelijk overschot op de plaats delict is aangetroffen.
vierde klachtis dat het hof zijn oordeel dat [betrokkene 1] met het blauwe wapen en de verdachte met het groene wapen heeft geschoten, mede in het licht van hetgeen hierover is aangevoerd met betrekking tot de rekensom in combinatie met de camerabeelden, onbegrijpelijk heeft gemotiveerd en dit bovendien in strijd is met de bewijsmiddelen 17 en 23.
vijfde klachthoudt in dat het oordeel van het hof dat de vaststelling dat op blauwe hulzen DNA-materiaal van [slachtoffer 1] is aangetroffen bijdraagt aan het bewijs, gelet op daaromtrent geformuleerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, ontoereikend is gemotiveerd.
de eerste klacht(sub-klachten 1 en 2),
de vierde klacht(sub-klachten 2 en 3) en
de vijfde klachtgegrond.
eerste klachtis dat het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten in welke mate het sporenbeeld op de plaats delict is verstoord en daarbij zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat aan het sporenbeeld op de plaats delict geen bewijsrechtelijke betekenis kan toekomen omdat de mate van verstoring onbekend is en elke uitspraak op basis van de vindplaats van hulzen op speculatie berust.
Nader onderzoek naar de positie(s) van de schutter(s) aan de hand van de vindplaats van de hulzen/kogels/kogeldelen, althans naar de mogelijkheid om die positiefs) aan de hand van het sporenbeeld vast te stellen, en beantwoording van de vraag of de vindplaats van specifieke (blauwe en groene) hulzen kan worden gekoppeld aan specifieke (blauwe en groene) kogels of kogeldelen.
De resultaten van het forensisch-technische onderzoek
vierde klachthoudt in dat het hof zijn oordeel dat [betrokkene 1] met het blauwe wapen en de verdachte met het groene wapen heeft geschoten, mede in het licht van hetgeen hierover is aangevoerd in combinatie met de camerabeelden, onbegrijpelijk heeft gemotiveerd en dit oordeel bovendien in strijd is met de bewijsmiddelen 17 en 23. De klacht valt uiteen in vijf sub-klachten, waarvan ik slechts de tweede en derde bespreek omdat ik meen dat deze slagen en de overige sub-klachten daarom geen bespreking behoeven.
Waarom het scenario van de rechtbank en van het openbaar ministerie niet juist kan zijn
Friendly fireis daarom op zichzelf net zo aannemelijk of onaannemelijk als het door het openbaar ministerie veronderstelde scenario. Het is misschien goed in dat verband nog te beseffen dat in café [A] geen plaats was voor een anderhalve meter samenleving: het was er klein, de mensen stonden dicht op elkaar, het ging er onbetwistbaar hectisch aan toe. Dan is het niet raar dat [slachtoffer 2] heeft geschoten en dat één van die schoten [slachtoffer 1] heeft geraakt. Dat is op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zelfs een aannemelijk scenario - waarvoor aanzienlijk meer steun bestaat dan voor het-verhaal van het openbaar ministerie en de rechtbank.
tweede sub-klachtis dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof de hypothese dat de door [betrokkene 1] beschreven handelswijze past bij de blauwe kogel in het lichaam van [slachtoffer 1] niet heeft vergeleken met de hypothese dat de door [betrokkene 1] beschreven handelwijze past bij de groene kogels (4358, 4359 en 4360) die zijn aangetroffen in het lichaam van [slachtoffer 1] , in de rug, elleboog en onderlip. Betoogd wordt dat het hof zijn oordeel nader had moeten motiveren, omdat de door het hof veronderstelde aansluiting bij de verklaring van [betrokkene 1] van de blauwe kogel niet discrimineert ten aanzien van de groene kogel die eveneens in het hoofd van [slachtoffer 1] is aangetroffen.
derde sub-klachtis dat ook het oordeel van het hof dat het doorschot met de blauwe kogel K91 (3977) bij [slachtoffer 2] past bij de verklaring van [betrokkene 1] dat hij op [slachtoffer 2] heeft geschoten toen hij op zijn buik lag en daarbij op zijn rug mikte niet discrimineert ten opzichte van het aangedragen alternatieve scenario dat [betrokkene 1] met het groene wapen heeft geschoten en daarom onbegrijpelijk is.
vijfde klachtis dat het oordeel van het hof dat de vaststelling dat op blauwe hulzen DNA-materiaal van [slachtoffer 1] bijdraagt aan het bewijs, gelet op daaromtrent gevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, ontoereikend is gemotiveerd.
derde middelslaagt.
8.Het vierde middel
vierde middelklaagt dat het hof heeft verzuimd te reageren op het beroep dat is gedaan op noodweerexces en putatief noodweer en dat de verwerping van het beroep op noodweer onbegrijpelijk is.
Strafbaarheid van de verdachte