Conclusie
Nummer20/00547
Bespreking van de middelen
eerstemiddel bevat de klacht dat het recht tot strafvordering met betrekking tot de tenlastegelegde feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 4 op grond van art. 70, eerste lid, sub 2, (oud) Sr jo. art. 72 (oud) Sr door verjaring is vervallen.
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht’
(Zaken-dossiers: 36, 41, 42, 43, 46, 51, 53, 58, 60);
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.’
tweedemiddel bevat de klacht dat het recht tot strafvordering met betrekking tot de feiten 5 en 7 op grond van art. 70, eerste lid, sub 3o, (oud) Sr jo. art. 72 (oud) Sr door verjaring is vervallen.
derdemiddel bevat de klacht dat de bewijsmiddelen ontbreken in het arrest en dat het arrest evenmin met die bewijsmiddelen is aangevuld.
vierdemiddel bevat klachten in verband met het verkort proces-verbaal. In de eerste plaats wordt aangevoerd dat ten onrechte een verkort proces-verbaal is opgemaakt nu het arrest bij verstek is gewezen, de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte bekend was, en zich een benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. In de tweede plaats wordt naar voren gebracht dat het verkorte proces-verbaal na het instellen van cassatie ten onrechte niet zodanig is aangevuld dat het voldoet aan de in art. 326 Sv gestelde eisen. En in de derde plaats zou het verkort proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting ten onrechte niet zijn ondertekend door de voorzitter.
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
vijfdemiddel bevat de klacht dat het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn in cassatie, is geschonden.