ECLI:NL:PHR:2024:1429

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
22/04441
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met betrekking tot steekincident en afwijzing verzoek deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag waarbij de verdachte, geboren in 1984, is veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 4 april 2020, waarbij de verdachte de benadeelde partij, [benadeelde 1], met een scherp voorwerp in de buik heeft gestoken. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij onder andere klaagt over de afwijzing van verzoeken om deskundigen te horen. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De zaak is complex door de verschillende getuigenverklaringen en de discussie over de noodzaak van deskundigenonderzoek. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van deskundigen afgewezen op basis van het noodzaakcriterium, wat door de verdediging wordt betwist. De zaak illustreert de spanningen tussen de rechten van de verdediging en de eisen van een efficiënt strafproces.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/04441

Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 21 november 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘poging tot doodslag’ veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft de vordering van de [benadeelde 1] gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het hof heeft de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft tevens de tenuitvoerlegging gelast van drie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P.T. Pel, advocaat in Hattem, heeft namens de verdachte een middel van cassatie voorgesteld. Namens de [benadeelde 1] is een schriftuur ingediend waarin C.E. Jeekel, advocaat in Zwolle, een middel van cassatie heeft voorgesteld.
Ik bespreek eerst het middel dat namens de verdachte is voorgesteld; daarna bespreek ik het middel dat door de benadeelde partij is voorgesteld.

Het namens de verdachte voorgestelde middel

4. Het middel bevat de klacht dat het hof (a) de drie verzoeken van de verdediging tot het horen van de forensisch arts Wannee , het benoemen van een nieuwe deskundige letselinterpretatie en het benoemen van een materiaaldeskundige ten onrechte heeft getoetst aan het noodzaakcriterium, en (b) deze verzoeken heeft afgewezen omdat van de noodzaak daartoe niet is gebleken. Deze oordelen zouden, nu een toereikende motivering ontbreekt, onbegrijpelijk zijn.
5. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer. Verder citeer ik uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, de pleitnota en de appelschriftuur en geef ik een voorzittersbeslissing en een beslissing in het bestreden arrest weer.
Bewezenverklaring, bewijsvoering, proces-verbaal van de terechtzitting, pleitnota, beslissingen van voorzitter en hof
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 4 april 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
7. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven −
als relaas van verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 4 april 2020 omstreeks 19.41 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Wij hoorden dat er mogelijk iemand neergestoken zou zijn. Wij kwamen om 19.45 uur ter plaatse. Ik, verbalisant [verbalisant 1] zag dat [benadeelde 1] op de bank in de woonkamer lag. Ik hoorde dat [benadeelde 1] zei dat hij neergestoken was. Ik vroeg aan [benadeelde 1] wie hem neergestoken had. Ik hoorde dat [benadeelde 1] zei dat dit [verdachte] was. Ik zag dat [benadeelde 1] een donkerkleurig T-shirt droeg met daarover een donkerblauw vest. Ik zag dat in het T-shirt een langwerpig dun gat zat. Ik herkende dat als een snij- dan wel steekbeschadiging in de kleding. Ik zag dat de lengte ongeveer vijf centimeter betrof. Ik vroeg [benadeelde 1] of hij zijn T-shirt kon oplichten om te zien waar hij gestoken was en wat zijn verwondingen waren. Ik zag dat er op de buik van [benadeelde 1] een uitstulping zat. Ik zag dat het een uitstulping van de darm betrof dat buiten zijn buik zichtbaar was.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven −
als verklaring van [benadeelde 1]:
Ik doe aangifte van poging doodslag. Op 4 april 2020 was ik thuis. Op een gegeven moment kwam [verdachte] bij mij langs. Ik zag dat [verdachte] zich naar mij omdraaide. Ik zag en voelde dat hij met zijn rechterhand in mijn buik sloeg. Ik voelde hierbij een stomp in mijn buik/maagstreek. Ik ben naar de buren op nummer 14 gelopen. Ik zag dat er een scheur/snee in het vest zat wat ik aan had. Ik was op een gegeven moment weer thuis, hier heb ik 112 gebeld en gevraagd om een ambulance. Ik zag dat ik een snee in mijn buik had en dat mijn darmen eruit kwamen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven −
als verklaring van [betrokkene 1]:
Op 4 april 2020 zat ik omstreeks 19.30 uur in de achtertuin van mijn woning. Op een gegeven moment hoorde ik geschreeuw. Ik ben naar de [a-straat 1] gelopen. Ik zag dat [benadeelde 1] en nog een man ruzie aan het maken waren. Na een paar minuten liepen beiden al ruziënd de woning van [benadeelde 1] in. Niet veel later liepen ze de woning ruziënd weer uit. Ik zag dat de andere man naar een auto liep en dat [benadeelde 1] achter hem aan liep. De andere man stapte in een auto. Beide mannen hadden nog steeds ruzie. Ik zag dat [benadeelde 1] het portier van de auto beetpakte en de deur van de auto verder openrukte dan mogelijk was en dat de deur hierdoor ontzet raakte. Ik zag dat de andere man hierdoor nog bozer werd. De man stapte uit en liep in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 1] liep in de richting van de man. Ik zag dat [benadeelde 1] vlak voor de man stond. Ik zag dat de man uithaalde naar [benadeelde 1] . Ik zag dat de man één steekbeweging in de richting van de buik van [benadeelde 1] maakte. Ik zag dat [benadeelde 1] wegrende en al rennend schreeuwde: ‘ik ben gestoken’.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 april 2020 van verhoor getuige (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven − als verklaring van
[betrokkene 2]:
Het gaat om de steekpartij waar ik zojuist getuige van ben geweest. Ik zag dat [benadeelde 1] , mijn overbuurjongen van [nummer] thuis kwam. Ik zag dat hij samen met een man was. Ik zag dat ze even later samen naar buiten kwamen en dat ze ruzie hadden. Ik zag dat de man naar zijn auto liep en dat [benadeelde 1] achter hem aan ging. Ze raakten voor mij een beetje uit het zicht achter de heg. Ik zag ineens [benadeelde 1] wegrennen. Ik hoorde hem tweemaal roepen: ‘ga je mij nu steken?’ Ik zag dat de man achter hem aan rende. Ik zag dat de man op een gegeven moment terug kwam rennen en in de auto stapte en hard wegreed.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven − als verklaring van
[betrokkene 3]:
Vandaag, 4 april 2020 omstreeks 16.45 uur werd ik gevideobeld door [benadeelde 1] . Op het beeld op mijn telefoon zag ik [benadeelde 1] en [verdachte] . Omstreeks 19.30 uur ontving ik een paar sms’jes van [benadeelde 1] . Hierin stond dat hij was neergestoken door [verdachte] .
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (…) voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven −
als verklaring van verdachte:
Terwijl ik in mijn auto zat trok hij (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) aan mijn portier waardoor deze ontzette. Hierom werd ik boos en stapte uit. Ik sloeg hem één keer in zijn maag.
7. Een letselrapportage van forensisch arts E. Wannee (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft slachtoffer: [benadeelde 1]
Betreft verdachte: [verdachte]
Antwoord op de gestelde vragen:
Om wat voor verwonding gaat het (steen-, snij-, scheurwond of anders)?
De oorspronkelijke horizontale verwonding betreft waarschijnlijk een penetrerende steekwond, door de buikwand heen, tot in de buikholte reikend.
Met wat voor voorwerp kan dit letsel veroorzaakt zijn? / Nadere omschrijving van het voorwerp.
De penetrerende steekwond is aannemelijk veroorzaakt door een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel.
Wat is de ernst van het letsel?
De penetrerende steekwond betreft score 3 = ernstig letsel.
Welk risico werd er door de verdachte genomen m.b.t. gezondheid van de aangever? (opzet mogelijkheidsbewustzijn / locatie van de verwonding).
Bij het toebrengen van een penetrerende verwonding in de buikregio kunnen, afhankelijk van de richting en de diepte, inwendige organen en (grote) bloedvaten worden geraakt en beschadigd. Dit kan leiden tot uiteenlopende complicaties, bijvoorbeeld bloedverlies en/of shock, infectie en/of buikvliesontsteking. Een penetrerende verwonding in de buikregio kan in het uiterste geval acuut dodelijk zijn, als er een ernstige inwendige bloeding optreedt die niet onmiddellijk wordt behandeld.’
8. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor het toebrengen van een steekwond in de buik van [benadeelde 1] door verdachte. Een alternatief scenario, waarin [benadeelde 1] zichzelf heeft verwond, is niet uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 4 april 2020 kregen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het verzoek om naar de woning [a-straat 1] te [plaats] te gaan in verband met een melding. Mogelijk zou iemand zijn neergestoken. Verbalisanten zijn naar de woning gegaan en troffen [benadeelde 1] aan op een bank in de woonkamer. [benadeelde 1] zei dat hij was neergestoken door [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 1] zag dat er een gat van ongeveer 5 centimeter in het T-shirt van [benadeelde 1] zat. Nadat [benadeelde 1] zijn T-shirt had opgelicht zag verbalisant dat er op de buik van [benadeelde 1] een uitstulping van de darm zichtbaar was.
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag. Aangever voelde dat verdachte, [verdachte] , hem een stomp gaf in zijn buik/maagstreek. Kort erna zag aangever dat er een scheur/snee in het vest zat dat hij aan had. Aangever heeft 112 gebeld en zag dat hij een snee had in zijn buik en dat zijn darmen eruit kwamen.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever één keer in zijn maag heeft geslagen.
Er zijn diverse getuigen gehoord, die gezien en gehoord hebben dat verdachte en aangever ruzie hadden. Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 4 april 2020 omstreeks 19.30 uur geschreeuw hoorde en naar de [a-straat 1] liep. Hij zag dat [benadeelde 1] ruzie had met een onbekende man. Nadat de mannen de woning ruziënd in- en uitgelopen waren zag hij dat de onbekende man naar een auto liep. [benadeelde 1] liep achter hem aan. De man stapte in en [benadeelde 1] trok aan het portier van de auto. [betrokkene 1] zag dat de man uitstapte en dat beide mannen op elkaar af liepen. De man maakte één steekbeweging in de richting van de buik van [benadeelde 1] . Getuige [betrokkene 2] verklaarde dat haar overbuurjongen [benadeelde 1] van [nummer] buiten ruzie maakte met een onbekende man. De man liep naar zijn auto en [benadeelde 1] ging erachteraan. De getuige zag dat [benadeelde 1] opeens wegrende en dat hij riep: ‘ga je mij nu steken?’ De man rende achter hem aan en kwam op een gegeven moment terug rennen, stapte in de auto en reed weg. Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij op 4 april 2020 rond 19.30 uur een aantal sms-berichten had ontvangen van aangever, waarin stond dat hij was neergestoken door verdachte.
Uit de letselrapportage van E. Wannee blijkt dat sprake is van een penetrerende steekwond, door de buikwand heen, tot in de buikholte reikend. De penetrerende steekwond is aannemelijk veroorzaakt door een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel. De penetrerende wond betreft ernstig letsel. Bij het toebrengen van een penetrerende verwonding in de buikregio kunnen, afhankelijk van de richting en de diepte, inwendige organen en (grote) bloedvaten worden geraakt en beschadigd. Dit kan leiden tot uiteenlopende complicaties, bijvoorbeeld bloedverlies en/of shock, infectie en/of buikvliesontsteking. Een penetrerende verwonding in de buikregio kan in het uiterste geval acuut dodelijk zijn, als er een ernstige inwendige bloeding optreedt die niet onmiddellijk wordt behandeld.
Uit al het voorgaande leidt het hof af dat verdachte en [benadeelde 1] ruzie met elkaar hadden en dat [benadeelde 1] door verdachte is gestoken met een scherp/puntig voorwerp, waardoor hij een buikwond heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden. Uit de hiervoor aangehaalde letselrapportage blijkt dat het toebrengen van een penetrerende wond in de buikregio kan leiden tot uiteenlopende complicaties en in het uiterste geval acuut dodelijk kan zijn. Door met een scherp of puntig voorwerp in de buik van aangever te steken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen komen te overlijden.
Het hof acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat aangever zichzelf heeft verwond overweegt het hof dat in het strafdossier geen begin van aannemelijkheid is voor het scenario dat verdachte zichzelf heeft gestoken. Het enkele feit dat aangever het steken door verdachte op een andere plek, te weten in de woning, situeert dan het hof uit de verklaringen van genoemde getuigen en verdachte afleidt, maakt dat niet anders.’
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De raadsman van verdachte voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik heb bij appelschriftuur van 9 juli 2021 onderzoekswensen gedaan, daarop is niet op voorhand beslist door de voorzitter. Het lijkt mij daarom goed om deze onderzoekswensen eerst te bespreken.
De voorzitter merkt op dat op 12 mei jl. een voorzittersbeslissing is genomen en dat deze per e-mail naar de raadsman is gestuurd. De voorzitter geeft de raadsman de gelegenheid om de onderzoekswensen nader toe te lichten.
De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn op schrift gestelde aantekeningen, welke aan het hof zijn overgelegd en aan dit proces-verbaal zijn gehecht.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar mijn eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de onderzoekswensen. Het verzoek om Wannee te horen moet worden getoetst aan het verdedigingscriterium, ten aanzien van de andere verzoeken kun je twisten over welk criterium van toepassing is. Ik zag toen het belang niet van de gedane verzoeken en ik heb mij er tegen verzet. Ik hoor de raadsman een heel betoog houden waarbij hij uitgaat van het verhaal van zijn cliënt. Als ik alle bewijsmiddelen naast elkaar leg, is het verhaal van verdachte onjuist en gaat het hele betoog van de raadsman niet op, dus ik blijf mij verzetten tegen toewijzing van de verzoeken.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik merk nog op dat het inderdaad klopt wat de voorzitter zegt. Er is een voorzittersbeslissing genomen, ik heb die correspondentie in mijn dossier. Naar aanleiding van de reactie van de advocaat-generaal merk ik nog op dat cliënt juist van meet af aan heeft gezegd dat hij niet heeft gestoken, dus ik heb ook van meet af aan gezegd: daar kan dit letsel niet een gevolg van zijn. Ik wil dus opgehelderd zien hoe door een enkele stomp in de maag dit letsel kan zijn ontstaan, maar ook is door de rechtbank gesuggereerd dat er een sleutel is gebruikt. Cliënt zegt dat dit niet is gebeurd, maar stel dat dit wel het geval was: kan het letsel dan zijn ontstaan door steken met een sleutel?
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede dat het hof de drie herhaalde verzoeken, te weten het horen van de forensisch arts, het benoemen van een nieuwe forensisch letseldeskundige en benoeming van een materiaaldeskundige, zal afwijzen. Het hof heeft de verzoeken getoetst aan het noodzaakcriterium en acht het op dit moment, gelet op de stukken in het dossier, niet noodzakelijk om de forensisch arts te horen en nieuwe deskundigen te benoemen.
(…)
De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling hierop voert de raadsman aan, zakelijk weergegeven:
Ik handhaaf mijn eerder gedane onderzoekswensen. Het criterium waaraan moet worden getoetst is mijns inziens het verdedigingsbelang.’
10. De pleitnota voor de zitting van 7 november 2022 houdt onder meer het volgende in:

‘Primair: onderzoekwensen

2.1
Uit oogpunt procesefficiëntie separate pleitnota.
2.2
Overzicht:
- Opgave onderzoekwensen 09-07-2021 (
prod. 1).
- Verzoek reactie van verdediging 18-11-2021 (
prod. 2).
- Toezending reactie A-G d.d. 01-09-2021 bij mail van 19-11-2021 (
prod. 3).
- Geen voorzittersbeslissing ontvangen.
2.3
Verdedigingscriterium van toepassing, cfm. A-G.
2.4
Verdediging handhaaft groot belang onderzoeksvragen.
(a)
Rapportage forensisch arts
2.5
Volgens A-G is inzicht in wondbeeld, kleding, verondersteld voorwerp en lichamelijke gevolgen niet van belang, omdat nu eenmaal sprake is van toegebracht letsel.
Redenering: het is zoals het is. Er is letsel.
A-G verwijst dan naar slaan met vuist door N richting de maag van E en naar whatsappbericht over sleutel.
2.6
Deze redenering niet valide:
1e Het gaat volgens deskundige om een steekwond, niet om een stomp(e)wond.
2e Volgens E is hij in huis gestoken en zijn partijen daarna naar buiten gegaan.
E ontkent uitdrukkelijk dat hij buiten is gestoken.
3e AG refereert aan buiten-incident inzake stompbeweging op straat bij auto en wijkt daarin af van toedracht feiten volgens E.
4e AG interpreteert whatsappbericht (PV116) dat N zou aanvoeren te hebben gestoken met een sleutel onjuist.
-N reageert op opmerking "Wordt gezegd dat jij gestoken hebt", eerst sarcastisch met "Voltreffer". -N reageert op volgende opmerking "Dus allemaal onzin weer" met "Ja".\
-N voegt dan toe "Had sleutels vast".
-N voert dat aan als argument
tegende bewering dat hij gestoken heeft.
-N heeft niet gestoken, want (a) hij had geen mes of ander steekvoorwerp; en (b) hij had sleutels in zijn hand en kon dus helemaal niet steken.
Geen sleutel enkelvoud, maar sleutels (sleutelbos) meervoud.
2.5
In context dat zowel E als N beiden ontkennen dat er binnen is gestoken en in context dat er buiten alleen een stompbeweging door N is gemaakt, overigens ter afwering van E, schreeuwt de door de deskundige vastgestelde steekwond om een nadere verklaring.
2.6
Hetzelfde geldt voor de aanverwante onderzoeksvragen die zien op de directe feiten en omstandigheden: is denkbaar dat je door kledingstukken kunt heen stompen met het geconstateerde wondbeeld als resultaat? Enz.
(b)
Tweede forensische letselinterpretatie
(c)
Onderzoek invloed kledingstukken
2.7
Vraagstelling blijft relevant.
2.8
Eventueel afhankelijk te stellen van beantwoording sub (a).

C. Conclusie

3. Handhaving verdedigingsbelang bij onderzoeksopdrachten.’
11. De (als bijlage bij de pleitnotities gevoegde) brief van 9 juli 2021 van P.T. Pel, raadsman van de verdachte, aan de strafkamer houdt onder meer het volgende in:

‘Bewezenverklaring

Blijkens het bestreden vonnis d.d. 1 april 2021 is naar oordeel van de rechtbank uit de aangehaalde bewijsmiddelen gebleken "dat verdachte [benadeelde 1] heeft gestoken met een scherp/puntig voorwerp, waardoor [benadeelde 1] een buikwond heeft opgelopen." (vonnis p. 4)
Daarbij gaat de rechtbank er, onder verwijzing naar de letselrapportage, van uit dat sprake is van het door verdachte "met een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel steken in de richting van de buikstreek van het slachtoffer" (vonnis p. 4).
Bij de aangehaalde bewijsmiddelen citeert de rechtbank selectief een berichtenwisseling via Whatsapp Chat van ene [betrokkene 5] met cliënt, alwaar onder meer staan vermeld de berichten: "voltreffer" en "had sleutels vast" (vonnis p. 3).
In het oordeel van de rechtbank wordt niet expliciet uitgesproken, maar ligt klaarblijkelijk besloten dat cliënt [benadeelde 1] gestoken zou hebben met de genoemde "sleutels".

Betwisting

Cliënt ontkent en betwist dat hij [benadeelde 1] heeft gestoken met welk voorwerp dan ook. Hij heeft [benadeelde 1] één keer in zijn maag geslagen toen [benadeelde 1] hem belaagde in de auto en het autoportier vernielde (PV 45).

Nadere onderzoekhandelingen

Gelet op de bewezenverklaring en de vergaande gevolgtrekkingen daaruit door de rechtbank in het vonnis a quo is nadere uitleg van en onderzoek naar de letselinterpretatie van belang voor een goede verdediging van cliënt en tevens geboden en noodzakelijk voor de waarheidsvinding en derhalve relevant voor de beantwoording van de vragen van art. 348- 350 Sv in appel.
a.
Rapportage forensische arts
De verdediging is van oordeel dat de forensisch arts dr. E. Wannee nader dient te worden bevraagd op c.q. gehoord over diens letselinterpretatie. Het gaat daarbij om diverse vragen die betrekking hebben op o.a. de volgende aspecten in geding:
1e het aangetroffen wondbeeld van de penetrerende steekwond in relatie tot het veronderstelde steken met sleutels (vragen m.b.t. lengte; diepte; rafeligheid; etc.);
2e de wijze waarop de door [benadeelde 1] gedragen kledingstukken zijn verdisconteerd bij de interpretatie van de steekwond (vragen m.b.t. de remmende kracht; doorsteekbaarheid van diverse materialen met sleutels; etc.);
3e de mededeling van de forensisch arts dat er geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de vorm of afmetingen van het gebruikte voorwerp of uitsteeksel (vragen m.b.t. de onderbouwing; strekking van dit oordeel; etc.);
4e de directe lichamelijke gevolgen van een steekwond zoals die is aangetroffen (vragen m.b.t. de mate van bloedverlies; bewustzijn; aantasting fysieke kracht; etc.).
De forensisch arts is in eerste aanleg niet ter zitting gehoord.
b.
Tweede forensische letselinterpretatie
De verdediging is van oordeel dat naast het letselonderzoek van dr. Wannee een tweede, geheel onafhankelijke letselinterpretatie dient plaats te vinden en noodzakelijk is door een andere forensisch arts, nu de letselinterpretatie een cruciale rol speelt om te komen tot de bewezenverklaring van een poging doodslag. Een letselinterpretatie die slechts berust op het oordeel van één forensisch arts biedt een onvoldoende basis om te komen tot een gefundeerd oordeel ter zake.
c.
Onderzoek invloed gedragen kledingstukken
De verdediging is van oordeel dat indien en voor zover het buiten de discipline van de forensische artsen valt om een deskundigenoordeel te geven over de invloed van de door [benadeelde 1] gedragen kleding op het (kunnen) doorsteken daarvan met sleutels c.q. de daaruit te trekken conclusies voor onderhavige zaak, een ter zake bevoegde materiaaldeskundige dient te worden benoemd voor het uitvoeren van dit onderdeel van het forensisch onderzoek. Met name staat hierbij de vraag centraal of het steken met sleutels door de in casu door [benadeelde 1] gedragen kleding tot de steekwond kan leiden zoals hier aan de orde is.’
12. Bij e-mail van 12 mei 2021 is aan de raadsman bericht dat dat de poortraadsheer vooralsnog geen aanleiding ziet om in zijn onderzoekswensen van 9 juli 2021 te bewilligen en dat hij de verzoeken desgewenst ter terechtzitting kan herhalen.
13. Het arrest van het hof houdt omtrent de onderzoekswensen van de verdediging het volgende in:
‘Ter terechtzitting van 7 november 2022 heeft de raadsman de bij appelschriftuur van 9 juli 2021 gedane verzoeken tot het horen van forensisch arts Wannee , het benoemen van een nieuwe deskundige letselinterpretatie en het benoemen van een materiaaldeskundige gehandhaafd. Het hof heeft deze verzoeken ter terechtzitting afgewezen; waarop de raadsman deze verzoeken bij pleidooi heeft herhaald.
Bij de beoordeling van de verzoeken stelt het hof voorop dat de appelschriftuur niet is ingediend binnen een termijn van twee weken na instellen van het hoger beroep. De verzoeken dienen (alleen al) daarom te worden getoetst aan het noodzaakcriterium. Gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden en het onderzoek dat reeds is verricht, is naar het oordeel van het hof de noodzaak niet gebleken om Wannee als deskundige te horen en nader onderzoek te doen naar het letsel en kleding. Het hof wijst de verzoeken af.’

Bespreking van het namens de verdachte voorgestelde middel

14. De steller van het middel wijst erop dat het appel is ingesteld op 14 april 2021, dat de appelschriftuur met onderzoekwensen is ingediend bij het hof op 9 juli 2021 en dat de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 november 2022. Aldus heeft het tijdstip van indiening van de appelschriftuur door de verdediging volgens de steller van het middel ‘op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de beoogde voortvarendheid en de kwaliteit van de procesvoering’. Daarmee zou er ‘geen deugdelijke grondslag’ zijn voor een toetsing aan het noodzaakcriterium. De toepassing van een strikte twee weken-termijn na het instellen van appel voor het indienen van onderzoekwensen zou ‘dermate kort en rigide en belemmerend voor de verdediging’ zijn dat niet gezegd kan worden dat daarmee wordt voldaan aan de maatstaven van het waarborgen van een eerlijk proces.
15. Blijkens de akte hoger beroep is op 14 april 2021 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De door de verdediging als appelschriftuur aangemerkte brief is gedateerd op 9 juli 2021. Daarmee is niet sprake van een schriftuur die binnen de in artikel 410, eerste lid, Sv voorgeschreven termijn is ingediend. Dat heeft gelet op art. 418, derde lid, Sv, tot gevolg dat op de oproeping van getuigen en deskundigen het noodzaakcriterium van toepassing is. [1] Voor zover het middel klaagt over het met deze wettelijke regeling corresponderende oordeel van het hof, faalt het.
16. De omstandigheid dat de Nederlandse wet wat het toepasselijke criterium betreft onderscheid maakt al naar gelang het verzoek wel of niet bij tijdig ingediende appelschriftuur is gedaan, doet er niet aan af dat de wettelijke regeling de eerlijkheid van de procesvoering toereikend waarborgt. Daarbij neem ik in aanmerking dat – uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat – in gevallen waarin een verkort vonnis is gewezen en de aanvulling niet tijdig binnen de voor het indienen van de appelschriftuur gestelde termijn voor de verdachte beschikbaar is, en in gevallen waarin het belang bij het horen van getuigen of deskundigen nadien is opgekomen door onvoorziene ontwikkelingen, het gerechtshof die omstandigheden bij toepassing van het ‘noodzakelijkheidscriterium’ in de afweging betrekt. Dat kan dan betekenen dat de concrete toepassing van het noodzakelijkheidscriterium niet wezenlijk verschilt van wat met toepassing van het verdedigingsbelang zou worden bereikt. [2] Daarnaast wijs ik erop dat Uw Raad naar aanleiding van Keskin de rechtsregels inzake het oproepen en horen van getuigen en deskundigen tegen het licht heeft gehouden en toegesneden op de rechtspraak van het EHRM. [3]
17. Ook voor zover het middel klaagt dat toepassing van het noodzakelijkheidscriterium als gevolg van de wettelijke termijn voor het indienen van appelschrifturen meebrengt dat niet wordt voldaan aan de maatstaven van een eerlijk proces, faalt het derhalve.
18. De steller van het middel voert vervolgens aan dat het oordeel van het hof geen ‘inzicht gevende en toetsbare criteria’ bevat voor ‘de negatieve toepassing van het noodzaakcriterium’, nu het hof volstaat met een verwijzing naar ‘de stukken die zich in het dossier bevinden’ en ‘het onderzoek dat reeds is verricht’. Daarbij zou relevant zijn dat ‘de verdediging zowel in de appelschriftuur als in de pleitnotities ter terechtzitting als aanvullend ter terechtzitting blijkens het proces-verbaal daarvan telkens gemotiveerd heeft onderbouwd welke ratio bestaat voor de verzochte onderzoekhandelingen en welke concrete vraagstellingen daaruit voorvloeien aan de forensisch arts Wannee en andere te benoemen deskundigen’.
19. De raadsman heeft noch in de appelschriftuur, noch in de pleitnotities, noch in hetgeen hij aanvullend ter terechtzitting te berde heeft gebracht, beargumenteerd dat en waarom er aanleiding zou zijn het noodzaakcriterium in de onderhavige zaak aldus toe te passen dat het resultaat niet wezenlijk verschilt van wat met toepassing van het verdedigingscriterium zou worden bereikt. Die argumenten volgen ook niet uit de stukken van het geding. De verzoeken zijn niet het resultaat van onvoorziene ontwikkelingen. En het vonnis van de rechtbank bevat een bewijsmotivering met verwijzing naar bewijsmiddelen en is nadien niet aangevuld met een bijlage met bewijsmiddelen. In dat vonnis wordt verwezen naar de letselrapportage van forensisch arts Wannee . [4]
20. Voor zover het middel aldus zou worden gelezen dat het de klacht bevat dat het hof, met betrekking tot het verzoek tot het horen van de deskundige Wannee , het noodzaakcriterium had moeten invullen aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang, kan het middel derhalve evenmin tot cassatie leiden.
21. De verzoeken tot het benoemen van een andere deskundige letselinterpretatie en een materiaaldeskundige zijn verzoeken als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, tweede volzin, Sv dan wel een in art. 316 omschreven bevoegdheid. In hoger beroep zijn deze artikelen van toepassing op grond van art. 415, eerste lid, Sv. Ingevolge deze artikelen is het noodzaakcriterium van toepassing. Voor zover het middel klaagt dat het hof bij deze verzoeken een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, faalt het derhalve eveneens.
22. Inzake de begrijpelijkheid van de motivering van de afwijzing van de drie verzoeken merk ik het volgende op.
23. De steller van het middel wijst op een arrest van 13 september 2022 waarin Uw Raad heeft geoordeeld dat de rechtsregels inzake de beoordeling van verzoeken tot het horen van getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd, niet onverkort van toepassing zijn op deskundigen. [5] Hij merkt op dat Uw Raad in dat arrest ook heeft overwogen dat de verdachte op grond van art. 6 EVRM het recht heeft in de gelegenheid te worden gesteld om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te onderzoeken van een door een deskundige afgelegde verklaring, waaronder ook kan worden begrepen het door de deskundige uitgebrachte schriftelijk verslag dat in het dossier is gevoegd, als die verklaring of dat verslag een voor de verdachte belastende strekking heeft.
24. In de onderhavige zaak doet zich niet de situatie voor dat de verdediging heeft nagelaten het verzoek tot het horen van een deskundige te onderbouwen. In de brief van 9 juli 2021 is aangevoerd dat Wannee nader dient te worden gehoord over diens letselinterpretatie. Het zou gaan om ‘diverse vragen’ die betrekking hebben op ‘de volgende aspecten’: het aangetroffen wondbeeld in relatie tot het veronderstelde steken met sleutels; de wijze waarop de door Eijlander gedragen kledingstukken zijn verdisconteerd bij de interpretatie van de steekwond; de mededeling van de forensisch arts dat geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de vorm of afmetingen van het gebruikte voorwerp of uitsteeksel; de directe lichamelijke gevolgen van een steekwond zoals die is aangetroffen. In de pleitnota waar de appelschriftuur als bijlage bij is gevoegd worden de onderzoeksvragen, zo begrijp ik, gehandhaafd.
25. Het hof heeft het verzoek tot het (oproepen en) horen van deskundige Wannee ook niet afgewezen omdat het onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Het verzoek is afgewezen omdat volgens het hof gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden en het onderzoek dat reeds is verricht, naar het oordeel van het hof niet de noodzaak is gebleken om Wannee als deskundige te horen.
26. Aldus heeft het hof de afwijzing van het verzoek, uitgaand van de toepasselijkheid van het noodzakelijkheidscriterium, toereikend gemotiveerd. Uw Raad heeft in het overzichtsarrest van 1 juli 2014 overwogen dat bij de beoordeling van een verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang is ‘of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek’. [6] Hetzelfde geldt voor het oproepen van deskundigen. Uit de motivering van het hof volgt dat en waarom het hof oproeping van de deskundige niet noodzakelijk heeft geacht met het oog op de volledigheid van het onderzoek.
27. Uw Raad overweegt in het arrest van 13 september 2022, zo bleek, dat de rechtsregels die Uw Raad in het post-Keskin-arrest heeft geformuleerd niet ‘onverkort toepassing vinden’ als een verslag van een deskundige met een belastende strekking aan het dossier is toegevoegd. En dat een verzoek tot het oproepen en het horen van een deskundige door de verdediging ‘in de regel’ moet worden gemotiveerd. In verband met de ruimte die beide formuleringen laten voor een uitzondering op de regel merk ik op dat ook in het geval van de toepasselijkheid van die rechtsregels zou worden uitgegaan, de klacht dat het verzoek tot het horen van Wannee ontoereikend gemotiveerd is afgewezen niet tot cassatie behoeft te leiden. In bedoelde rechtsregels ligt besloten dat de rechter een verzoek kan afwijzen als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is. Dat geval kan zich voordoen als feiten of omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [7] De verklaring van Wannee houdt in de eerste plaats in dat de wond een penetrerende steekwond is, door de buikwand heen, tot in de buikholte reikend. Dat het gaat om een steekwond door de buikwand heen, volgt ook uit de verklaring van het slachtoffer (‘ik zag dat ik een snee in mijn buik had en dat mijn darmen eruit kwamen’ - bewijsmiddel 2) en van verbalisanten (‘snij- dan wel steekbeschadiging in de kleding’; ‘lengte ongeveer vijf centimeter’; ‘uitstulping van de darm’ die ‘buiten zijn buik zichtbaar was’ - bewijsmiddel 1). Wannee verklaart vervolgens dat de penetrerende steekwond ‘aannemelijk (is) veroorzaakt door een scherprandig klievend voorwerp of uitsteeksel’. Ook dat kan – meen ik – uit de twee genoemde bewijsmiddelen worden afgeleid. Ik wijs voorts op de verklaring van [betrokkene 1] (‘Ik zag dat de man één steekbeweging in de richting van de buik van [benadeelde 1] maakte’; bewijsmiddel 3) en de verklaring van [betrokkene 2] (‘Ik zag ineens [benadeelde 1] wegrennen. Ik hoorde hem tweemaal roepen; ‘ga je mij nu steken?’); bewijsmiddel 4). Wannee verklaart voorts dat het om ‘ernstig letsel’ gaat; dat kan eveneens uit bedoelde verklaringen worden afgeleid. Voor zover Wannee de gevaren van een steekwond in de buik beschrijft merk ik op dat het hof heeft vastgesteld dat het ‘een feit van algemene bekendheid (is) dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden’.
28. Al met al faalt de klacht dat het verzoek tot het horen van forensisch arts Wannee ontoereikend gemotiveerd is afgewezen.
29. Ten overvloede merk ik op dat in het geval niet zou kunnen worden geoordeeld dat de rechter het verzoek heeft kunnen afwijzen omdat het horen van de deskundige ‘voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben’, cassatie achterwege kan blijven omdat de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd als de verklaring van de forensisch arts wordt weggedacht. [8]
30. Het verzoek om een tweede forensische letselinterpretatie is in de brief van 9 juli 2021 aldus onderbouwd dat ‘de letselinterpretatie een cruciale rol speelt om te komen tot een bewezenverklaring van een poging doodslag’ en dat een letselinterpretatie die ‘slechts berust op het oordeel van één arts een onvoldoende basis biedt ‘om te komen tot een gefundeerd oordeel ter zake’. Het verzoek tot inschakeling van een materiaaldeskundige is gedaan voor het geval ‘het buiten de discipline van de forensische artsen valt om een deskundigenoordeel te geven over de invloed van de door [benadeelde 1] gedragen kleding op het (kunnen) doorsteken daarvan met sleutels’.
31. Het hof heeft deze beide verzoeken afgewezen omdat gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden en het onderzoek dat reeds is verricht, naar het oordeel van het hof niet de noodzaak is gebleken om nader onderzoek te doen naar het letsel en de kleding. Aldus zijn ook deze verzoeken aan de hand van het toepasselijke noodzakelijkheidscriterium toereikend gemotiveerd afgewezen. Uit de afwijzing blijkt dat het hof nader onderzoek niet noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dat oordeel is gelet op hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd en de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek niet onbegrijpelijk.
32. Het middel faalt.

Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

33. Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is in zijn vordering voor een bedrag van € 4.500 dat ter zake van immateriële schade is gevorderd, niet zonder meer begrijpelijk is. Aangevoerd wordt voorts dat het hof − door geen gebruik te maken van de haar toekomende schattingsbevoegdheid van artikel 6:97 BW − blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat bovendien onbegrijpelijk is dat het hof hier geen gebruik van heeft gemaakt.
34. Het bestreden arrest houdt omtrent de vordering van de [benadeelde 1] het volgende in:
‘De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.631,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.822,03. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, maar heeft zich gerefereerd voor het bedrag van € 150,- dat de rechtbank voor de post kledingschade heeft bepaald.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-108069-20 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(…)

BESLISSING

Het hof:
(…)

Vordering van de [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-108069-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.822,03 (tienduizend achthonderdtweeëntwintig euro en drie cent)bestaande uit
€ 6.322,03 (zesduizend driehonderdtweeëntwintig euro en drie cent)materiële schade en
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-108069-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.822,03 (tienduizend achthonderdtweeëntwintig euro en drie cent)bestaande uit
€ 6.322,03 (zesduizend driehonderdtweeëntwintig euro en drie cent)materiële schade en
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 89 (negenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 april 2020.’
35. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De voorzitter geeft de benadeelde partijen de gelegenheid hun vordering nader toe te lichten.
mr. C.E. Jeekel, advocaat van de [benadeelde 1] voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling hierop voert zij aan, zakelijk weergegeven:
(…)
mr. C.E. Jeekel, advocaat van de [benadeelde 1] voert andermaal het woord, zakelijk weergegeven:
Ik heb de advocaat-generaal horen zeggen dat hij wat de vordering van de benadeelde partij betreft wil aansluiten bij het vonnis van de rechtbank, maar ik begrijp niet goed waarom. Er is € 9.000,- gevraagd en er wordt nu door de advocaat-generaal zonder reden de helft van dit bedrag gevorderd. Ik zou graag van de advocaat-generaal willen weten waarom hij dit vordert, dan kan ik het beter uitleggen aan cliënt.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het vaststellen van de hoogte van immateriële schade is altijd lastig. Wat voor de rechtbank denk ik een rol heeft gespeeld, is de rol van [benadeelde 1] zelf in het geheel. Niemand moet een mes in zijn buik krijgen, en daar past ook een schadevergoeding bij. Met wat er echter op straat is gebeurd volgens getuigen, de vernieling van een auto, kan ik mij voorstellen dat één en ander een rol heeft gespeeld. [benadeelde 1] heeft ook niet het achterste van zijn tong laten zien. Al met al vind ik dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen op dit punt.’
36. De door mr. Jeekel ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen ‘pleitnota’, naar ik begrijp het geschrift met het opschrift ‘Toelichting vordering [benadeelde 1] ’, houdt onder meer het volgende in:

‘Smartengeld

Maar ik ben ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding wel de mening toegedaan dat de halvering daarvan geen recht doet aan de daadwerkelijk door cliënt geleden en nog te lijden schade. Ten eerste heeft cliënt de dood in de ogen gekeken en was het verblijf in op de IC en afdeling chirurgie voor hem erg ingrijpend. Dat hij meerdere weken (minstens anderhalve maand) zijn werkzaamheden niet kon uitoefenen, door toedoen van verdachte, en dat hij daardoor opdrachtgevers moest teleurstellen was voor hem onverteerbaar. Ook de afhankelijkheid van derden, de persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp die uitbesteed moest worden vond hij lastig te aanvaarden.
De pijn en de angst op herhaling, zeker toen verdachte onlangs weer op vrije voeten kwam, zitten heel diep. En niet onterecht.
De aanslag op zijn leven, want zo ervaart cliënt die dramatische dag van 4 april 2020, laat hem niet los. En dat hij elke dag in de spiegel het gruwelijke litteken moet zien en daarmee elke dag de confrontatie met de aanslag krijgt, is niet in woorden te vatten.
Dit alles is wellicht ook niet in geld uit te drukken, maar we zullen toch, zo schrijft de wet voor, een passende compensatie voor het aangedane leed, het letsel, en de gederfde levensvreugde moeten bereiken. Maar, Met het smartengeldbedrag van € 4.500 is een passende compensatie niet bereikt, verre van.
De uitspraken die in eerste aanleg werden overgelegd en dan met name nummer 939, zou eigenlijk een hoger bedrag dan € 9.000 hebben gerechtvaardigd. In die zaak (uit 1995) had het slachtoffer ook diverse steekwonden opgelopen in de onderbuik. Ook daar was sprake van volledige genezing maar ernstig ontsierende littekens. Dat slachtoffer had pas na geruime tijd zijn levenslust en energie weer terug.
Dit komt feitelijk overeen met de ervaringen van cliënt.
Bezie ik de aan deze aantekeningen gehechte
uitspraak 941gaat het daar om een vrouw die in haar maag, middenrif en mild werd gestoken. Er was sprake van een langdurige ziekenhuisopname met revalidatie. Pijn op haar rug op de plaats van de steekwonden, beperken haar in het dagelijks leven bij haar werk en zij ervaart angst voor herhaling. In die zaak zou nu ruim
€ 22.000 aan smartengeldop zijn plaats zijn.
Met nummer
2232(eveneens bijgevoegd) is er ook een uitspraak van vier jaar geleden waarin
€ 17.541werd toegewezen in een zaak waarin een vrouw met een mes werd gestoken in haar linkerzij, hals zijn linkerbovenbeen. Er wordt daar niet gesproken over langdurig ziekenhuisverblijf noch een periode van arbeidsongeschiktheid. Wel wordt aangegeven dat het smartengeld conform eis is toegekend vanwege de opgelopen pijn, angst en schrik van het moment en de belastende effecten die de steekpartij hebben gehad (en nog hebben) op haar dagelijks leven en op haar functioneren. Ik zie hier een behoorlijke overlap met de situatie van cliënt.
Maar ik zie ook in dat de bedragen van € 22.000 en € 17.541 de billijkheid overschrijven in deze casus. Maar het terugbrengen naar € 4.500 is daarentegen dan weer een aanzienlijke brug te ver.
Kortom, ik persisteer voor wat betreft het smartengeldbedrag van € 9.000 omdat het op alle fronten, de toedracht, het letsel, de gevolgen in aanmerking nemende een, om artikel 106 van boek 6 BW te citeren, naar billijkheid vastgesteld bedrag is.’
37. Het vonnis van de rechtbank houdt inzake (de hoogte van) de vergoeding ter zake van immateriële schade van de benadeelde partij onder meer het volgende in:

Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van liet Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld, onder andere, in het geval dat:
- de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het BW valt.
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde immers (blijvend) lichamelijk letsel in de vorm van een litteken opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- begroten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.’
38. In het overzichtsarrest inzake de vordering van de benadeelde partij van 28 mei 2019 heeft Uw Raad onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten): [9]

Inleiding
2.1
Art. 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering kan de rechter ambtshalve de in art. 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. (…)
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
(…)
2.8.3
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het hiervoor onder 2.1 bedoelde geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. (…)
2.8.4
Het staat de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. Het voorgaande betekent echter niet dat de strafrechter op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter.’
39. Ingevolge art. 361, derde lid, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van art. 415, eerste lid, Sv kan het hof, indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, ambtshalve bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering (voor dat deel) slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
40. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, waaronder immateriële schade tot een bedrag van € 4.500,00, dat behandeling van de vordering ter zake van immateriële schade voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, dat de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen en dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast.
41. Het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, is een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. Uw Raad heeft dat feitelijk oordeel in veel gevallen niet onbegrijpelijk geacht. [10] Dat geldt ook voor het geval waarnaar de steller van het middel in de toelichting op het middel verwijst. [11]
42. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij € 4.500 aan immateriële schade heeft geleden. Over dat oordeel wordt in cassatie niet geklaagd. Het oordeel van het hof dat de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt over de toedracht van het bewezenverklaarde feit; ook de advocaat-generaal refereerde daaraan. [12] Wat de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan betreft zijn er voorts wezenlijke verschillen met de feiten en omstandigheden in de zaken waar de advocaat van de benadeelde partij op heeft gewezen. [13] Voor zover het middel de klacht bevat dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk geen gebruik heeft gemaakt van de haar toekomende schattingsbevoegdheid van art. 6:97 BW, faalt het eveneens, gelet op de vrijheid van de rechter om slechts gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing.
43. Al met al getuigt de beslissing van het hof om de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering van vergoeding ter zake van immateriële schade voor zover die een bedrag van € 4500 te boven gaat niet van een onjuiste rechtsopvatting en is deze beslissing toereikend gemotiveerd.
44. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel is tevergeefs voorgesteld.

Afronding

45. Zowel het namens de verdachte voorgestelde middel als het namens de benadeelde partij voorgestelde middel faalt. Beide middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, Wet RO ontleende motivering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad niet binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld arrest zal wijzen. Dat dient tot strafvermindering te leiden. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
46. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
2.Zie HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702,
3.Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
4.Zie voetnoot 12 van het vonnis.
5.Vgl. HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1198,
6.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
7.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
8.Vgl. HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801; HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1199,
9.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
10.Zie onder meer HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3751,
11.De steller van het middel citeert uit de conclusie van A-G Aben vóór HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:933.
12.Vgl. in dit verband HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7349,
13.De advocaat van de benadeelde partij heeft het verzoek tot (immateriële) schadevergoeding in de toelichting op de vordering onderbouwd met de zaken die in de smartengeldgids zijn aangeduid met de nrs. 939, 941 en 2232. Zie https://www.smartengeld.nl/.