Conclusie
1.Overzicht
Agreement and Plan of Merger(APM) ondertekend, ertoe strekkende dat een (achter)kleindochter van de belanghebbende ( [C] ) de aandelen in [B] koopt voor USD 34,90 per aandeel, te betalen niet door [C] , maar door de belanghebbende, de houdster van de [X] -groep.
Federal Communications Commission.
unhedgeddeel over ad USD 222.000.000. De wisselkoers ontwikkelde zich voor de belanghebbende ongunstig, waardoor zij op de betaaldatum meer euro’s nodig had om aan haar dollarverplichting te voldoen.
Rechtbank Noord-Holland [1] achtte passivering als schuld niet mogelijk, nu ultimo 2015 de opschortende voorwaarden niet vervuld waren en de voorwaardelijke betalings-verplichting dus juridisch niet afdwingbaar was. Zij achtte een voorziening evenmin mogelijk omdat het op zich nemen van de betalingsverplichting een informele kapitaalstorting door de belanghebbende inhield in haar dochtervernnootschap die indirect haar verkrijgende (achter)kleindochter hield. Belanghebbendes betaling moest dus worden geactiveerd als kostprijs deelneming, zodat de betalingsverplichting geen invloed heeft op de fiscale winst, aldus de Rechtbank.
Hof Amsterdam [2] dat de oprenting van en het latente valutaverlies op de betaliongsverplichting haar fiscale winst niet raken. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. Gegeven het ontbreken van juridische afdwingbaarheid is passivering van de betalings-verplichting als schuld niet mogelijk, aldus ook het Hof. Hij heeft vervolgens verondersteld dat een voorziening getroffen zou kunnen worden vanaf september 2015, maar meende dat dat de belanghebbende niet zou baten omdat daartegenover aan de actiefzijde van haar balans de boekwaarde van de desbetreffende deelneming met hetzelfde bedrag omhoog zou gaan. Anders dan de belanghebbende stelde, kwam het recht op levering van de aandelen [B] volgens het Hof rechtstreeks toe aan [C] , zodat de belanghebbende haar deelneming niet heeft bevoordeeld met gratis inbreng van de aandelen [B] , maar met overneming van (de contante waarde van) de betalings-verplichting heeft bevoordeeld, welke bevoordeling alleen verklaard wordt door de aandeelhoudersrelatie tussen de belanghebbende en haar deelneming. Per saldo hebben de (voorwaardelijke) oprentingslast en het (voorwaardelijke) valutaverlies dan geen invloed op haar fiscale winst omdat beide moeten worden geactiveerd, hetzij als (voorwaardelijke) verhoging van de boekwaarde van haar deelneming, hetzij als transitorische actiefpost.
middel (i)heeft het Hof een essentiële stelling ongemotiveerd gepasseerd, nl. dat een passiefpost mag worden gevormd, doordat hij er “voor zover nodig veronderstellenderwijs” vanuit is gegaan dat een passiefpost mag worden opgenomen.
Middel (ii)bestrijdt ‘s Hofs oordeel dat [C] is bevoordeeld door belanghebbendes aanvaarding van de
betalingsverplichting, nu de belanghebbende het
leveringsrechtom niet heeft doen toekomen aan [C] . Volgens haar ontstaat daardoor ‘een asymmetrie’ omdat het valutaresultaat en de oprentingslast vast zitten aan de betalingsverplichting (die bij de belanghebbende is gebleven) en niet aan het leveringsrecht (dat naar [C] is gegaan). Door daar geen rekening mee te houden, heeft het Hof de totale winst ex art. 3.8 Wet IB 2001 onjuist opgevat, aldus de belanghebbende. Volgens
middel (iii)heeft het Hof het goede koopmans-gebruik ex art. 3.25 Wet IB 2001 verkeerd toegepast door niet duidelijk te zijn over het moment waarop [C] bevoordeeld werd. Het Hof heeft ofwel ten onrechte de omvang van de bevoordeling mede laten afhangen van feiten en omstandigheden van ná de bevoordeling in 2025, ofwel ten onrechte passivering van de betalingsverplichting en activering van de bevoordeling op verschillende momenten mogelijk geacht, ofwel mogelkijk geacht dat de bevoordeling op meer momenten viel.
voorwaardelijk incidentele beroepvan de Staatssecretaris aldus niet aan snee.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
content and media-sector (reclametechnologie).
Agreement and Plan of Merger(APM) ondertekend tussen [A] NV, [B] en [D] , strekkende tot een driehoeksfusie. [B] en [D] zijn opgericht naar het recht van de staat Delaware (Verenigde Staten). [D] was via de vennootschappen [B1] BV, [B2] BV, [B3] BV en [C] voor 100% in handen van [A] NV. De situatie vóór de driehoeksfusie is als volgt:
(a) Paying Agent. Prior to the Effective Time, Parent [de belanghebbende, PJW] shall deposit, or shall cause to be deposited, with a paying agent selected by Parent with the Company’s [ [B] , PJW] prior approval (such approval not to be unreasonably withheld, delayed or conditioned) (the “Paying Agent”), in trust for the benefit of the holders of Shares, a cash amount in immediately available funds necessary for the Paying Agent to make payments under Section 4.1(a) (such cash being hereinafter referred to as the “Exchange Fund”). The Paying Agent agreement pursuant to which Parent shall appoint the Paying Agent shall be in form and substance reasonably acceptable to the Company. The Paying Agent shall invest the Exchange Fund as directed by Parent; (...)”
natural hedgeontstond ter zake van het koersrisico in euro’s op de betalingsverplichting in dollars. Het koersrisico op de resterende betalingsverplichting heeft zij niet
hedged. De partijen zijn het eens dat het
unhedgeddeel USD 222.000.000 bedraagt en dat de kosten van een
hedgedaarvoor € 984.373,10 zouden hebben bedragen (0,5% van USD 222.281.383 naar de eurokoers op 16 september 2015).
Federal Communications Commission:
FCC Approval”).
Order”).
Performance of Obligations of the Company.The Company shall have performed in all material respects all obligations required to be performed by it under this Agreement at or prior to the Closing Date.
(...).
(b)
Performance of Obligations of Parent and Merger Sub. Each of Parent and Merger Sub shall have performed in all material respects all obligations required to be performed by them under this Agreement at or prior to the Closing Date, and the Company shall have received a certificate signed on behalf of Parent and Merger Sub by the Chief Executive Officer of Parent to such effect.
28. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank overigens ook dat, in weerwil van wat eiseres heeft betoogd, de uitgaven van eiseres uit hoofde van de betalingsverplichting niet kunnen worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan de balansdatum. Uitgaven ter zake van de aanschaf of verbetering van een bedrijfsmiddel behoren namelijk te worden toegerekend (bijvoorbeeld in de vorm van afschrijvingen) aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel nutsprestaties levert. Voorafgaand aan de ingebruikneming van de investering kunnen dus in beginsel geen lasten in aanmerking worden genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Ook in zoverre bestond voor de vorming van een voorziening ter zake van de betalingsverplichting derhalve geen grond.”
NTFR2023/79):
NLF2023/159) acht de ambtshalve benadering van de Rechtbank juist:
5.9.9. Op 31 december 2015 is echter nog niet zeker of de opschortende voorwaarden van de APM in vervulling gaan. Dit betekent dat op die datum nog niet definitief vaststaat of de APM tot een bevoordeling van [B1] heeft geleid.
5.9.10. (…). Indien ervan moet worden uitgegaan dat de betalingsverplichting vanaf 16 september 2015 behoort te worden gepassiveerd, dan leidt de oprenting van die (renteloze) betalingsverplichting volgens partijen in 2015 tot een (negatief) oprentingsresultaat van € 13.155.439. Tegenover de toename van de passiefpost ‘betalingsverplichting’ verschijnt dan, vanwege de aanwezig te achten bevoordeling, aan de actiefzijde van de balans van belanghebbende een verhoging van de boekwaarde van de deelneming in [B1] . Deze is gelijk aan het bedrag van de oprenting.
5.9.11. Voor het jaar 2016 bedraagt het (negatief) oprentingsresultaat volgens partijen € 20.300.848. Ook voor dit resultaat geldt dat daar voor dezelfde omvang een verhoging van de boekwaarde van de deelneming in [B1] respectievelijk (na totstandkoming van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en [B1] ) de deelneming in [B2] tegenover staat.
NLF2023/2801) meent dat het Hof een veronderstelling aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd en dat daardoor onduidelijk bestaat die u zou moeten wegnemen:
misreadingis: mijns inziens zegt het Hof slechts dat de redenering anders verloopt bij passivering in 2015 dan zonder passivering in 2015, maar dat het resultaat hetzelfde is: geen aftrek van oprentingskosten; in geen van beide jaren.
3.Het geding in cassatie
Middel (i)stelt dat het Hof niet op een essentiële stelling is ingegaan door er ‘voor zover nodig veronderstellenderwijs’ vanuit te gaan dat de belanghebbende een schuld mocht passiveren. Dat had het Hof niet moeten veronderstellen, maar had hij juist moeten beoordelen en beslissen. Het gaat daarbij volgens de belanghebbende om een rechtsvraag die gemotiveerd had moeten worden beantwoord; niet aan de hand van een veronderstelling. Als ’s Hofs veronderstelling rechtens onjuist is, kan vervolgens de stelling dat een voorziening kan worden gevormd niet in het midden worden gelaten, wat het Hof wel heeft gedaan. Volgens de belanghebbende kunt u het motiveringsgebrek herstellen door per ultimo 2015 een voorziening voor de valutaresultaten en de oprentingslasten toe te staan, nu volgens haar aan de voorwaarden van het Baksteenarrest HR
BNB1998/409 (zie 6.2 hieronder) is voldaan.
verweer ad (i)stelt de Staatssecretaris dat belanghebbendes stellingen wel degelijk door het Hof zijn behandeld door er veronderstellenderwijs vanuit te gaan dat haar betalingsverplichting gepassiveerd zou kunnen worden. Voor zover zich ter zake van die verplichting oprentingslasten of valutaresultaten voordoen, heeft het Hof vervolgens geoordeeld dat die uitsluitend worden opgeroepen doordat de belanghebbende als aandeelhoudster ten gunste van haar middellijke dochter om niet een verplichting op zich heeft genomen die daarom als informele kapitaalstorting moet worden aangemerkt. En voor een informele kapitaalstorting kan geen voorziening worden gevormd.
repliek ad (i)heeft de belanghebbende daar tegenin gebracht dat ook de Staatssecretaris ‘s Hofs oordeel rechtens onjuist vindt, gezien diens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, en dat het Hof de afwijzing van haar beroep op een voorziening niet heeft verworpen met de redenering dat de valutaresultaten en oprentingslasten een informele kapitaalstorting zouden zijn waarvoor geen voorziening kan worden gevormd.
bottom-upof een
top-downbenadering moet worden gevolgd: de belanghebbende heeft zich verplicht te betalen voor de aandelen [B] , hoewel die aandelen niet aan haar, maar aan haar kleindochter [C] worden geleverd.
Top-downbezien is een bedrijfsmiddel om niet overgegaan van de belanghebbende op de kleindochter (een informele kapitaalstorting).
Bottom-upbezien heeft de belanghebbende een betalingsverplichting op zich genomen die initieel op de kleindochter rustte en om niet is overgenomen door de belanghebbende (evenzeer een informele kapitaalstorting). De belanghebbende acht de
top-downbenadering de juiste. Zij heeft het leveringsrecht doen toekomen aan [C] gevolgd door een informele kapitaalstorting van [B] 1 in [C] , waardoor volgens haar een asymmetrie ontstaat: de valutaresultaten en oprentingslasten houden verband met de betalingsverplichting (die op de belanghebbende rust) en niet met het leveringsrecht (dat bij [C] berust).
verweer ad (ii)wijst de Staatssecretaris erop dat de uitleg van de APM is voorbehouden aan de feitenrechter. ’s Hofs oordeel dat uit de APM niet volgt dat de belanghebbende op enig moment het leveringsrecht op de aandelen heeft gehad, acht hij niet onbegrijpelijk. De belanghebbende kan niet iets storten waar zij nimmer recht op heeft gehad. Verder merkt de Staatssecretaris op (ook in dupliek) dat de
bottom-upbenadering die de belanghebbende hem toedicht niet de zijne is en niet juist is.
repliek ad (ii)herhaalt de belanghebbende dat zich een asymmetrie voordoet doordat het leveringsrecht en de betalingsverplichting bij twee verschillende entiteiten in twee verschillende jurisdicties berusten. Verder wordt opgemerkt dat [C] een overnamevehikel is dat nooit de betalingsverplichting had kunnen dragen.
dupliek ad (ii)gaat de Staatssecretaris in op het voorbeeld dat tijdens de zitting van de Rechtbank ter sprake kwam: als een ouder een deel van de koopprijs voor een woning voor een kind betaalt, maakt dat niet dat die ouder eerst het huis verkrijgt en dat vervolgens om niet overdraagt aan het kind.
middel (iii)heeft het Hof het goede-koopmansgebruik van art. 3.25 Wet IB 2001 verkeerd toegepast door niet eenduidig te zijn over het moment van de bevoordeling (de informele kapitaalstorting). Hij heeft ten onrechte ofwel de omvang van de bevoordeling afhankelijk geacht van feiten en omstandigheden van ná de bevoordeling (ten tijde van de APM-ondertekening), ofwel passivering van de betalingsverplichting en activering van de bevoordeling op verschillende momenten mogelijk geacht. Eveneens ten onrechte heeft hij geoordeeld dat de oprentingslasten tot verhoging van de boekwaarde van de deelneming leiden en dat het valutaverlies tot een transitorische actiefpost leidt. Enerzijds achtte het Hof [C] op 16 september 2015 bevoordeeld; anderzijds echter overwoog hij dat op 31 december 2015 nog niet aan de opschortende voorwaarden was voldaan waardoor toen niet vaststaat of [C] zou worden bevoordeeld. Volgens de belanghebbende kon de bevoordeling slechts op één moment plaatsvinden: hetzij bij de ondertekening van de APM (dus op 16 september 2015), hetzij na vervulling van de opschortende voorwaarden. In het laatste geval is onduidelijk hoe de balans ultimo 2015 moet luiden. Wordt de betalingsverplichting gepassiveerd, dan vindt de bevoordeling niet plaats op 16 september 2015, waardoor de kosten in verband met de betalingsverplichting ten laste van de winst moeten komen.
verweer ad (iii)acht de Staatssecretaris de door het Hof gekozen verwerkingswijze van het valutaresultaat in een transitorische actiefpost conform goed koopmansgebruik. Een belastingplichtige kan voor verwachte kosten van een voorgenomen aankoop of vervreemding een transitorische post activeren en handhaven totdat vaststaat of de aankoop of vervreemding doorgang vindt. De Staatssecretaris verwijst naar HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2264, r.o. 2.5.5.
repliceert ad (iii)dat haar zaak niet overeenkomt met die van het door de Staatssecretaris aangehaalde arrest van 7 december 2018 omdat de aftrekbaarheid of belastbaarheid van de valutaresultaten (en eventueel de oprentingslasten) in casu niet door een toekomstige onzekere gebeurtenis wordt bepaald. Als op 16 september 2015 een schuld gepassiveerd moet worden, zijn er valutaresultaten en oprentingslasten die voor hun aftrekbaarheid niet afhangen van een toekomstige gebeurtenis. Kan op 16 september 2015 geen schuld worden gepassiveerd maar wel een voorziening worden getroffen, dan wordt de aftrekbaarheid van de daarmee samenhangende kosten evenmin door een toekomstige gebeurtenis bepaald.
incidentele cassatieberoepvan de Staatssecretaris is ingesteld voor het geval u belanghebbendes cassatieberoep geheel of deels gegrond acht. Voor dat geval betoogt de Staatssecretaris dat er ultimo 2015 nog geen juridisch afdwingbare verplichting bestond, zodat passivering niet mogelijk was en het Hof ten onrechte heeft verondersteld dat dat wél zou hebben gekund. De Staatssecretaris acht het oordeel van de Rechtbank op dat punt juist. Zolang [D] en [B] niet waren gefuseerd en de aandelen [B] niet waren geconverteerd in een recht op
cash, ontbrak volgens de Staatssecretaris elke juridische titel om betaling af te dwingen of om tot betaling over te gaan.
verweer incidenteelmeent de belanghebbende dat de Staatssecretaris miskent dat haar situatie gekenmerkt werd door een asymmetrie tussen de entiteiten bij wie het leveringsrecht respectievelijk de betalingsverplichting berustte.
4.Goed koopmansgebruik en opschortende voorwaarden
BNB1979/4 [17] betrof de verkoop in 1970 van aandelen waarvoor een vergunning van de Nederlandsche Bank was vereist. De vergunning werd op 12 januari 1971 aangevraagd en op 8 maart 1971 verkregen, waarna de levering (in 1971) plaatsvond. In geschil was of de met de verkoop behaalde winst al in 1970 verantwoord moest worden. U overwoog dat:
BNB1957/208 [18] oordeelde u dat winst uiterlijk moet worden verantwoord in het jaar waarin bestelde goederen zijn geleverd; in HR
BNB1959/304 [19] oordeelde u:
5.Goed koopmansgebruik en het activeren of expensenvan kosten
(matching). [21] In onder meer HR
BNB1958/6 [22] en HR
BNB1959/357 [23] overwoog u dat aanschaffings- en voortbrenging-kosten van bedrijfsmiddelen geen lopende bedrijfsuitgaven zijn, maar door activering en afschrijving ten laste moeten komen van de jaren waarin de bedrijfsmiddelen worden gebruikt. Volgens HR
BNB2014/173 [24] en HR
BNB2014/178 [25] kan een bedrijfsmiddel al worden geactiveerd zodra verplichtingen worden aangegaan tot verwerving ervan.
BNB2020/160 [26] betrof een schadevergoeding voor het niet doorgaan van de verwerving van een deelneming. Een Nederlandse BV had in 1999 een overeenkomst gesloten tot verwerving van een deelneming in een Pools staatsbedrijf. Zij verwierf een belang van 33% en het recht op verwerving van een extra 21% als daarvoor toestemming van het Poolse ministerie van Financiën zou worden verkregen. In strijd met de afspraken bleef die goedkeuring na een regeringswissel uit. In 2009 heeft de Poolse staat na arbitrage een overeenkomst gesloten met de BV en onder meer € 1,16 miljard schadevergoeding aan de BV betaald, die de BV vrijgesteld achtte onder de deelnemingsvrijstelling. U oordeelde echter dat de vergoeding belast was omdat de beoogde verwerving geen deelneming was geworden:
BNB2020/160 dat als levering van de aandelen afhangt van een opschortende voorwaarde, gelegen in één of meer onzekere buiten de macht van de belastingplichtige gelegen toekomstige gebeurtenissen, de overeenkomst nog geen bedrijfsmiddel doet ontstaan. [27] Ook kan niet (meer) van een bedrijfsmiddel worden gesproken als de overeengekomen (onvoorwaardelijke) verplichting tot levering van de aandelen aan de belastingplichtige feitelijk of rechtens onuitvoerbaar is (geworden) ten gevolge van of meer buiten haar macht gelegen omstandigheden. [28] U overwoog:
BNB2023/115 [30] betrof een belanghebbende die in november 2014 een vliegtuig had gekocht voor $ 8.050.000 en daarbij $ 2.050.000 had aanbetaald. Het restant ad $ 6.000.000 was pas verschuldigd bij levering in 2015. Het vliegtuig was voor de belanghebbende een bedrijfsmiddel. Zij berekende haar belastbare winst in euro’s. Omdat de koers van de dollar ten opzichte van de euro tussen de koop en de balansdatum 31 december 2014 was gestegen, was de in euro’s gepassiveerde restant-betalingsverplichting op balansdatum hoger dan op de koopdatum. De belanghebbende wilde dat valutaresultaat als verlies over 2014 aftrekken. U achtte dat met de feitenrechters echter in strijd met goed koopmansgebruik omdat het leveringsrecht ter zake van het vliegtuig met hetzelfde bedrag in waarde steeg:
BNB2023/115) was kritisch:
FED2023/84) was het wel met u eens:
BNB2009/271 en uw overige
hedge-jurisprudentie. [36]
6.Goed koopmansgebruik en passivering van een schuld of voorziening
BNB1998/409 [44] dat:
schuldverwezen naar de zaak HR
BNB2002/214, [45] waarin u als volgt overwoog over de mogelijkheid toekomstige bijdragen door een werkgever aan een VUT-fonds te passiveren:
voorzieningheeft zij verwezen naar twee arresten, nl. HR
BNB1996/264, [46] waarin u overwoog:
Hiermede heeft het Hof kennelijk - en terecht - tot uitdrukking gebracht dat slechts indien een redelijke mate van zekerheid bestaat dat als gevolg van verwezenlijking van bedoelde mogelijkheid in de toekomst enig bedrag ten laste van de winst zal komen, uit een oogpunt van goed koopmansgebruik een zodanige voorziening gerechtvaardigd is.”
NTFR2023/79 bij de thans bestreden Hofuitspraak op de opmerkingen van Doornebal over de passiveerbaarheid van schulden:
7.Beoordeling van de middelen
oprentingmogelijk is omdat er in 2015 geen schuld is en omdat geen sprake is van lasten die de jaargrens overschrijden. Dat toekomstige
valutaresultatenniet voldoen aan de ‘redelijke-zekerheids’-eis van het Baksteenarrest lijkt mij zo evident dat het Hof dat niet expliciet hoefde te zeggen, daargelaten dat die algemene bekendheid in casu niet van belang is omdat ook de valutaresultaten op de betalingsverplichting volgens ‘s Hofs mijns inziens rechtens correcte en geenszins onbegrijpelijke oordeel kostprijs deelneming zijn. Uitgaven voor aanschaf of uitbreiding van een bedrijfsmiddel (de indirecte deelneming in [C] ) kunnen nu eenmaal niet ineens ten laste van de winst worden gebracht, maar moeten worden geactiveerd en verdeeld over de jaren waarin dat bedrijfsmiddel nut afwerpt voor de onderneming. Dat het in casu om een (vrijgestelde) deelneming gaat waarop niet kan worden afgeschreven (aandelen slijten ook niet), maakt dat niet anders.
hedging-kosten onderdeel van de kostprijs deelneming geweest. Het enige verschil tussen 2015 en 2016 is dat er in 2016 geen onzekerheid meer is over de omvang van de valutaresultaten (r.o. 5.9.14.3).
Gemachtigde:Belanghebbende heeft het leveringsrecht op grond van de APM aan [C] doen toekomen. [C] verkreeg aldus om niet op 16 september 2015 het recht op alle aandelen [B] . Die verkrijging vormde een informele kapitaalstorting van het leveringsrecht. Belanghebbende hield de betalingsverplichting en het daarmee verband houdende valutarisico.