ECLI:NL:PHR:2025:1217

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
24/01752
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie AG over poging tot afpersing, diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak gaat het om de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) D.J.C. Aben in een strafzaak die betrekking heeft op meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot afpersing in vereniging, diefstal met geweld in vereniging en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1989, is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2024 veroordeeld tot elf jaren en zes maanden gevangenisstraf. De AG concludeert dat de uitspraak van het hof moet worden vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoons. De zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van dit aspect. De AG bespreekt verschillende middelen van cassatie die door de verdediging zijn ingediend, waaronder klachten over de kwalificatie van de feiten, bewijsvoering en samenloop van feiten. De AG stelt dat de bewezenverklaring van de poging tot afpersing niet inhoudt dat het afgeperste goed aan een ander toebehoorde, wat een vereiste is voor de kwalificatie van afpersing. De AG concludeert dat de klachten over de verbeurdverklaring van de telefoons gegrond zijn, maar dat de overige klachten niet tot cassatie leiden. De zaak heeft samenhang met andere zaken, en de AG wijst op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01752
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
Inleiding
1.
De verdachte is bij arrest van 24 april 2024 (parketnummer 21-003405-21) door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens (feit 1 primair en feit 3 primair)“poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, (feit 2 primair)"diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, (feit 4 subsidiair) “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"en“poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”en (feit 5)“medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”veroordeeld tot elf jaren en zes maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27 Sr. Het hof heeft daarnaast diverse voorwerpen verbeurdverklaard.
2.
Er bestaat samenhang met de zaken 24/01690 en 24/01650. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat in Utrecht, hebben vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel en het derde middel bevatten klachten over de kwalificatie van de feiten 1 primair, respectievelijk 3 primair. Het tweede middel betreft de bewijsvoering van feit 3 primair. Het vierde middel betreft de samenloop van de feiten 4 subsidiair en 5. Het vijfde middel betreft de verbeurdverklaring van twee iPhones.
Het eerste middel
5.
Het middel bevat de klacht dat de kwalificatiebeslissing van feit 1 primair blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijk is omdat de bewezenverklaring niet inhoudt dat het afgeperste goed geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, zodat de bewezenverklaring niet gekwalificeerd kan worden als“poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”.

6.Aan de verdachte was onder 1 primair ten laste gelegd dat:

“hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 februari 2020, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed, met dat opzet die [slachtoffer 1] :
- thuis heeft/hebben opgezocht en/of diens woning zijn binnen gedrongen en/of
- een vuurwapen op het hoofd heeft/hebben gezet en/of gevraagd of hij de kogel wilde of mee ging naar het bos, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (meermalen) met een (vuur)wapen en/of een boksbeugel en/of al dan niet met een of meer voorwerpen op/tegen het hoofd en/althans het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”

7.Daarvan heeft het hof ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:

“hij op 12 januari 2020, te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed, met dat opzet die [slachtoffer 1] :
- thuis hebben opgezocht en diens woning zijn binnen gedrongen en
- een vuurwapen op het hoofd heeft/hebben gezet en gevraagd of hij de kogel wilde of mee ging naar het bos, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- (meermalen) met een (vuur)wapen en/of een boksbeugel en/of met een of meer voorwerpen op/tegen het hoofd en/althans het lichaam hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
8.
Het hof heeft de bewezenverklaring onder meer gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“2.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris vangetuige [slachtoffer 1], d.d. 6 april 2021 en 19 mei 2021. (…), voor zover inhoudende als zijn verklaring:
U houdt mij voor dat ik spreek over een boksbeugel en een vuurwapen en vraagt mij of er nog meer wapens in het geding waren. Ja, er was sprake van een ijzeren staaf. [betrokkene 5] heeft de ijzeren staaf gebruikt. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen gebruikt en [verdachte] de boksbeugel.
U vraagt mij of ze geld van mij wilden. Ja, ze wilden iets van mij wat ik op dat moment niet in huis had. U vraagt mij of ik geld verschuldigd was aan de heren. Ja. Het was onder de € 1.000,- waar ze dit om gedaan hebben. Het precieze bedrag weet ik niet meer.
(…)
4.Het proces-verbaal vanverhoor [verdachte], d.d. 12 mei 2020, (…), voor zover inhoudende als zijn verklaring:
V = vraag verbalisanten
A = antwoord verdachte
V: Collega’s hadden het jou ook al gezegd, in jouw woning was de ID-kaart van [slachtoffer 1] aangetroffen.
A: Klopt ja.
(…)
V: Hij zei dat hij alles zou terugbetalen, 120- I 50 euro of zo.
A: Dus je had die ID-kaart als soort van borg, omdat je nog wat van hem zou krijgen?
V: Ja.
5.Het proces-verbaal vanbevindingen met bijlagen, d.d. 24 september 2020, (…), voor zover inhoudende als bevinding van [verbalisant 1] :
Op donderdag 30 april 2020 heeft het Team Digitale Opsporing de gegevens van de telefoon, merk Samsung, type SM-G955FGalaxy S8 Plus, die bij de verdachte [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , in gebruik en op woensdag 29 april 2020 in beslaggenomen is, overgenomen en opgeslagen op een harddisk van het TDO. Op 9 maart 2020 zijn de gegevens onderzocht.
Tussen de hiervoor opgenoemde 17765 afbeeldingen trof ik onder andere de volgende afbeeldingen aan. Het betreffen allen schermafbeeldingen waarop afbeeldingen te zien zijn van een zogenaamde ‘Schuldenbeheer’ applicatie. De afbeeldingen zijn als bijlage bijgevoegd.
(DA: afbeelding van een applicatie getiteld ‘Schuldenbeheer’ waarin onder meer de naam ‘ [slachtoffer 1] ’ te zien is met daarnaast een bedrag van € 150,00)”

9.Het hof heeft over het bewezen verklaarde verder overwogen:

Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bijlage van dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij nog het volgende. Het hof acht bewezen dat de datum waarop dit feit heeft plaatsgevonden 12 januari 2020 is geweest en niet 19 januari 2020 zoals door de rechtbank in het vonnis is vermeld. [slachtoffer 1] heeft immers op woensdag 12 februari 2020 tegen de politie verklaard dat hij, gerekend van "afgelopen zondag" (het hof begrijpt: 9 februari 2020) vier weken geleden (12 januari 2020) is mishandeld.
Het hof leidt onder meer uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen 2 en 4 af, dat zowel [slachtoffer 1] als [verdachte] aangeven dat [slachtoffer 1] geld verschuldigd was aan de verdachten en dat de naam ‘ [slachtoffer 1] ’ in de app Schuldenbeheer zoals weergegeven in bewijsmiddel 5, ziet op [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachten bij hem in zijn woning zijn geweest, omdat hij iets van hen had en zij het van hem terug wilden hebben. Uit deze en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte en de medeverdachten, [slachtoffer 1] hebben geslagen en bedreigd met het oogmerk dat hij een geldbedrag zou betalen. Dat verdachte meende recht te hebben op de betaling van een bedrag, betekent niet dat verdachte geen oogmerk had tot wederrechtelijke bevoordeling. Dit oogmerk is namelijk ook aanwezig als de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke ruimschoots overschreed. Het gebruik van geweld is evident een overschrijding van deze grenzen en verdachte heeft dit ook moeten beseffen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 1] , in vereniging gepleegd.”
10.
Het hof heeft het feit gekwalificeerd als“poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, strafbaar gesteld in artikel 317 lid 1 Sr. Dat artikellid luidt als volgt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
11.
De stellers van het middel voeren terecht aan dat de bewezenverklaring niet inhoudt dat de verdachte en zijn mededaders hebben gepoogd [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld en/of enig goed ‘dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort’. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Uit de bewijsvoering van het hof volgt immers dat het hof heeft vastgesteld dat de bewezen verklaarde (gewelds)handelingen van de verdachte erop gericht waren om [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde. [1] Dat de verdachten meenden recht te hebben op de betaling van dat bedrag, kennelijk omdat [slachtoffer 1] een schuld bij hen had, betekent nog niet dat het te betalen geldbedrag ook aan de verdachten toebehoorde.
Het tweede en het derde middel
12.
Zowel het tweede als het derde middel heeft betrekking op feit 3 primair. Voordat ik deze middelen bespreek, zal ik eerst de tenlastelegging en bewezenverklaring van dat feit en de bewijsvoering die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd, weergeven.
Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering feit 3 primair

13.Aan de verdachte was onder 3 primair ten laste gelegd dat:

“hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 april 2020, te [plaats] en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [aangever] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een auto, in elk geval enig goed, met dat opzet
- die [aangever] heeft laten weten dat hij de auto (Ford Focus) terug moest geven en/of een geldbedrag moest betalen en/of
- contact heeft gelegd met die [aangever] en/of hem thuis heeft opgezocht en/of zich dreigend bij de woning van die [aangever] heeft opgehouden en/of
- een of meer ruiten van zijn woning heeft ingegooid en/of laten ingooien en/of op de ruit(en) van die woning heeft geklopt/gebonkt en/of heeft aangebeld en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (via de telefoon/geappt): "je ouwehoert met de verkeerde, ik zweer het je. Ik waarschuw niet nog een keer. Is dat duidelijk?" en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (via de telefoon/geappt): "ik hou afstand van je, maar regel dat met die auto eigenaar. Je hebt afspraak met hem. Hoorde ik vanmiddag, maar als ik mijn naam nog één keer hoor vallen, dan haal ik je op" en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (via de telefoon/geappt): "je mag [medeverdachte 1] dankbaar zijn dat hij me tegenhoudt" en/of
- een briefje bij die [aangever] door de brievenbus heeft gedaan met daarop de tekst "Wij hadden een afspraak om 4 uur bij de [A] je was er niet nu heb je nog een kans. Bel mij of [verdachte] anders kom ik vanavond en ben niet vriendelijk meer [medeverdachte 1] " en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (via de telefoon): "ik kom er nu aan broer en/of dat het geduld van verdachte(n) op is en verdachte(n) er klaar mee is/zijn en/of dat [aangever] zich voor de derde keer niet aan de afspraak houdt om geld te betalen, en/of "Als ik je morgen zie, ga je in de kofferbak. Punt. Je zorgt maar dat je geld krijgt. Als ik je zie, pak ik je" en/of
- tegen de vriendin van die [aangever] gezegd (via de telefoon) dat [verdachte] het niet meer pikt en dat hij ( [aangever] ) tot morgenochtend 11 uur de tijd heeft om het bij [verdachte] door de brievenbus te gooien,
althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”

14.Daarvan heeft het hof ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:

“hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld een persoon, genaamd [aangever] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag of een auto, met dat opzet
- die [aangever] heeft laten weten dat hij de auto (Ford Focus) terug moest geven en/of een geldbedrag moest betalen en/of
- contact heeft gelegd met die [aangever] en hem thuis heeft opgezocht en zich dreigend bij de woning van die [aangever] heeft opgehouden en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (geappt): "je ouwehoert met de verkeerde, ik zweer het je. Ik waarschuw niet nog een keer. Is dat duidelijk?" en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (geappt): "ik hou afstand van je, maar regel dat met die auto eigenaar. Je hebt afspraak met hem. Hoorde ik vanmiddag, maar als ik mijn naam nog één keer hoor vallen, dan haal ik je op" en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (geappt): "je mag [medeverdachte 1] dankbaar zijn dat hij me tegenhoudt" en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd (via de telefoon): "ik kom er nu aan broer en dat het geduld van verdachte op is en verdachte er klaar mee is en dat [aangever] zich voor de derde keer niet aan de afspraak houdt om geld te betalen, en/of "Als ik je morgen zie, ga je in de kofferbak. Punt. Je zorgt maar dat je geld krijgt. Als ik je zie, pak ik je" en/of
- tegen de vriendin van die [aangever] gezegd (via de telefoon) dat [verdachte] het niet meer pikt en dat hij ( [aangever] ) tot morgenochtend 11 uur de tijd heeft om het bij [verdachte] door de brievenbus te gooien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
15.
Het hof heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“1.Het proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 15 maart 2020, (…), voor zover inhoudende alsverklaring van [aangever]:
V: verbalisanten
A: [aangever]
[aangever] geeft aan dat hij samenwoont met [betrokkene 1] aan de [c-straat 2] te [plaats] .
A: Wat gisteren gebeurd is, is dat er weer mensen die bij [verdachte] horen aan de deur stonden en dreigingen uitten. Tegen mij, eigenlijk omdat er een auto op mijn naam staat die van hem is en die auto is in beslag genomen door de politie. En nu houden ze mij daar verantwoordelijk voor.
V: En over wat voor auto hebben we het dan?
A: Een Ford Mondeo of Focus.
V: Weet je het kenteken?
A: Ja, begint met [deel van kenteken] nog wat.
V: Wie is [verdachte] dan?
A: [verdachte] .
V: Je hebt dus een auto en waarom moest die op je naam staan dan?
A: Omdat hij zijn rijbewijs kwijt was en als ik hem alleen even wilde helpen.
V: Wat gebeurde er daarna allemaal?
A: Daarna is het even stil geweest. Nu komen die andere mensen dus bij mij aan de deur. Om mij bang te maken, onder druk te zetten. (...)
V: Is [verdachte] de enige die contact met jou zoekt?
A: Qua die achterliggende groep van [verdachte] en nu dus die [medeverdachte 1] en die grote vent die in één keer bij mij aan de deur staat.
V: Van halverwege december is het eigenlijk begonnen, toen is de auto in beslaggenomen en waar begon het mee dan?
A: Ja dat hij elke keer bij mij terugkwam, eigenlijk voor de auto. Of die auto moest terugkomen of hij moest geld hebben, maar het moest in ieder geval op een manier gecompenseerd worden.
V: En hoe ging dat dan?
A: Het wordt elke keer dreigender. (... )
V: Maar jij zegt [medeverdachte 1] stond in één keer bij jou voor de deur, wanneer was dat?
A: Gisteravond.
V: Hoe laat?
A: Kart voor tien? Half tien? Zoiets?
V: En met wie stond die daar voor de deur dan?
A: Ja met nog zo’n klerenkast.
V: En hoe zag die eruit dan?
A: Kale kop, ik denk één meter 80, breed.
V: Zei die nog wat?
A: Hij zou om elf uur terugkomen. Omdat ik zei dat ik bezoek had, maar hij kwam zo dreigend over. (...)
V: Wat noem jij dreigend en dwingend dan? Noem eens een voorbeeld.
A: Nou dat die (het hof begrijpt: [verdachte]
) elke keer andere mensen gaat langs sturen. Hij is één keer bij mij zelf ook langs geweest.
V: En wanneer was dat?
A: Dat was voordat mijn raam werd ingegooid.
V: En waarom was die bij jou in de deur?
A: Voor het geld van die auto of voor die chemische formules.
V: Wat zei die dan?
A: Dat ik naar buiten moest komen, dat die met me wilde praten, maar ik wilde helemaal niet met hem praten.
V: Hoe vaak is hij bij jou aan de deur geweest dan?
A: Wat ik zelf weet, sowieso vier keren.
V: Maar komt hij terug? [verdachte] of iemand anders over de auto?
A: De laatste keer is hij wel teruggekomen maar nu bijvoorbeeld komt die [medeverdachte 1] in één keer naar mij toe. Die wil met mij praten. Over die auto.
A: [verdachte] en [medeverdachte 1] . Zij zijn meestal wel samen, komen ook samen. Normaal gesproken, alleen [verdachte] was er gister niet bij. Maar ik weet gewoon dat die mishandelingen hebben plaatsgevonden. En ik was gewoon heel erg bang dat die om elf uur naar binnen heen kwam en dat die mij ook helemaal total loss slaat.
V: Wat heeft die allemaal nog meer in de app gezet dan?
A: Je mag wel kijken.
V: En dan zegt [verdachte] : je hebt de afspraak met hem om elf uur hoorde ik. Je klaagt mij, bij mij over de bekeuringen, het moet niet gekker worden vriend. Want nu raakt mijn geduld wel op. Effe op je toon letten en het betreft de roddels die ik allemaal hoor, maakt mij k-k-kwaad. Je mag [medeverdachte 1] dankbaar zijn dat hij mij tegenhoudt. Mijn naam is geen fucking lul, dus stop hem niet zo vaak in je mond aub. Dan zeg jij: [verdachte] , ik wil niets met je te maken hebben, in ieder geval dus waarom zou ik over je praten, Dan zegt hij: Je vriendin roept dat ik haar wil laten verkrachten door Turkse jongens. Jij wil één op één vechten met mij? Je wilt me dood schieten met je balletjespistool mattie? Ze nemen alles op, ik hoor jouw stem duidelijk, je ouwehoert met de verkeerde, ik zweer het je. Ik waarschuw niet nog een keer. Is dat duidelijk? Dan zeg jij: kan me met rust, kan je me met rust laten? Ik wil, moet en wil niks van je. Dit was allemaal vanmorgen?
A:Ja
V: En dan zegt hij van: ik hou afstand van je, maar regel dat met die auto eigenaar. Je hebt afspraak met hem. Hoorde ik vanmiddag, maar als ik mijn naam nog één keer hoor vallen, dan haal ik je op.
A: Ik heb gisteravond hem nog aan de telefoon gehad hierom. [medeverdachte 1] , over die auto.
Opm verb.: kijken in de telefoon van aangever.
V: Even kijken hoe kom je bij die contactinformatie van hem? Telefoonnummer... Telefoon van [verdachte] . " [verdachte] " heb jij er staan, is: [telefoonnummer 1] . En jij hebt ook contact gehad met die [medeverdachte 1] ?
A: Ja hij heeft mij gebeld.
V: Dat gesprek was dus gisteravond om 21 uur 53. Toen waren ze bij elkaar, begrijp ik.
A: Dat was nadat die [medeverdachte 1] bij mij aan de deur, tien minuten, een kwartier nadat die bij mij aan de deur stond.
V: En toen heb je gesproken met [verdachte] .
A: Nee met [medeverdachte 1] .. (...)
V: En dan zegt die (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]
) dat die je mee naar Duitsland neemt?
A: Hmm in de kofferbak.
V: In de kofferbak.
A: Hij heeft wel vaker mensen geprobeerd in de kofferbak te doen.
Whatsappgesprek in de bijlage vanaf (…) (het hof begrijpt dat het een Whatsappgesprek is tussen [verdachte] en [aangever]
):
[aangever] : Jo [aangever] hier. Je compagnon stond aan de deur bij mij. Waarom als ik vragen mag?
[verdachte] : Je hebt afspraak met hem om 23uur hoorde ik. Gaat denk ik om z’n auto.
[aangever] : Jah ma ik weet niet wat je van me moet?
[verdachte] : Hij wilt zn auto terug.
(...)
[verdachte] : En je klaagt bij mij over bekeuringen. Het moet niet gekker worden vriend, want nu raakt mijn geduld wel op. Ff op je toon letten. En betreft de roddels die ik allemaal hoor. Je maakt me kk kwaad. Je mag [medeverdachte 1] dankbaar zijn dat hij me tegenhoudt. Mijn naam is geen fokin lul, dus stop hem niet zo vaak in je mond aub
[aangever] : [verdachte] , ik wil niks met je te maken hebben dus waarom zou ik over je praten?
[verdachte] : Je vriendin roept dat ik haar wil laten verkrachten door Turkse jongens? Jij wilt 1 op 1 vechten met mij? (...) Je ouwehoert met de verkeerde. Ik zweer het je. Ik waarschuw niet nog een keer. Is dat duidelijk?
[aangever] : Kan je me met rust laten dan? Ik moet en wil niks van je
[verdachte] : Ik houd afstand van je, maar regel dat met de auto eigenaar. Je hebt afspraak met hem. Hoorde ik vanmiddag. Maar als ik mijn naam nog 1 x hoor vallen, dan haal ik je ook.
2.Het proces-verbaal vanbevindingen, d.d. 16 maart 2020, (…), voor zover inhoudende als bevinding van [verbalisant 2] :
Na onderzoek in het Basis Voorziening Handhaving informatie van de politie, kwam de volgende informatie naar voren met betrekking tot contactmomenten en/of incidenten tussen [aangever] en [verdachte] .
Zaterdag 14 maart 2020, 23.20 uur, bvh.nr. 2020115640
Om 21.32 belt [aangever] naar de meldkamer. Hij geeft aan dat hij een conflict heeft met [verdachte] en dat hij doodsbang voor hem is. [verdachte] zou om 23.00 uur bij melder terugkomen.
Donderdag 16 januari 2020, 16.41 uur, bvh.nr.2020025668
Op de [a-straat] te [plaats] wordt de Ford Focus, [kenteken 1] gecontroleerd. De auto staat onv [aangever] . Geen APK en WAM. De auto is afgesleept.
Zaterdag 11 januari 2020, 20.10 uur, bvh.nr. 2020017862
[aangever] had de meldkamer gebeld ivm bedreiging. [verdachte] had dreigend voor de deur van [aangever] gestaan omdat hij de autopapieren van de Ford Focus wilde hebben. [aangever] had aangegeven dat hij die papieren niet had en ook graag de auto van zijn naam af wilde hebben. [verdachte] had vervolgens een fiets gepakt en geschreeuwd dat hij deze door het raam zou gooien. Hij zou ook hebben gezegd ‘ik maak je dood’.
3.Het proces-verbaal vanbevindingen, d.d. 4 mei 2020, (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] :
Er is in dit proces-verbaal gebruik gemaakt van tapgesprekken van het [telefoonnummer 2] . Waarvan tijdens het onderzoek is gebleken dat deze voornamelijk in gebruik was bij verdachte [medeverdachte 2] . Tevens is er in dit proces-verbaal gebruik gemaakt van tapgesprekken van het [telefoonnummer 3] . Waarvan tijdens het. onderzoek is gebleken dat deze voornamelijk in gebruik was bij [verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat verdachte [medeverdachte 2] gebruikt maakt van de Mitsubishi Carisma voorzien van kenteken: [kenteken 2] .
Bakengegevens [kenteken 2] 10-03-20 om 01:15 uur:
Het baken van de Mitsubishi Carisma bevond zich op 10 maart 2020 nabij de woning van [aangever] en het baken hield zich daar enkele minuten op.
Tapgesprek
[verdachte] (SV) bum [medeverdachte 1] (SV)
TA005 Sessie: 128. 14-03-2020 om 21:19 uur
[verdachte] : Ik rij nu naar mijn werkhuis, met een half uur drie kwartier wou ik naar bed gaan.
[medeverdachte 1] : Ja dan kom ik zo die kant op. Ik moet sowieso wachten tot elf uur, want ik ben bij die [aangever] geweest, daar heb ik een afspraak mee om elf uur.
[verdachte] : Die van de [b-straat] ?
[medeverdachte 1] : Nee die andere van de [c-straat] .
[verdachte] : Van de [c-straat] , van de auto? Oké, Top. Dat verhaal ken je.
Opmerking verbalisanten: In bovenstaand tapgesprek vertelt [medeverdachte 1] dat hij bij [aangever] is geweest, in de bakengegevens is te zien dat het baken om 21:13:07 uur voor de woning van [aangever] staat en daar ongeveer 2 minuten staat. Na het tapgesprek van 21:19 uur wordt er om 21:52 uur vanaf de telefoon van [verdachte] naar een telefoonnummer gebeld welke in gebruik is bij [aangever] .
Bakengegevens [kenteken 2] 15-03-2020 om 17:19 uur:
Het baken houdt zich gedurende een paar minuten op aan de [c-straat 1] . Uit camerabeelden blijkt dat op dat moment de Mitsubisi Carisma [kenteken 2] voor de woning van [aangever] staat.
Opnames zondag 15 maart 2020 om 17:16:47 uur:
Een auto, merk Mitsubishi, type Carisma, kleur blauw en voorzien van het [kenteken 2] rijdt over de [c-straat] te [plaats] . In deze Carisma zitten twee personen: de bestuurder en een bijrijder.
17:16:56 uur: De Mitsubishi gaat stil staan ter hoogte van perceel [c-straat 2] te [plaats] .
17:17:11 uur: Het portier aan de bestuurderszijde van de Mitsubishi gaat open en er stapt een manspersoon uit en loopt naar de voordeur van perceel [c-straat 2] . Vervolgens is te zien dat hij op de bel drukt. Deze persoon wordt herkend als [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] .
17:17:23 uur: Aan de achterzijde van de Mitsubishi loopt nog een manspersoon. Kleiner dan de bestuurder, kaal hoofd. Hij stapt ook over het tuinhekje van perceel [c-straat 2] en voegt zich bij de bestuurder.
17:17:53 uur: Beide manspersonen lopen weer terug naar de Mitsubishi.
17:20:24 uur: De kale manspersoon ontvangt iets wits vanuit de Mitsubishi. Deze kale manspersoon loopt vervolgens naar de voordeur van perceel [c-straat 2] . Hij stopt iets wits in de brievenbus.
17:20:42 uur: De kale manspersoon loopt weer terug naar de Mitsubishi.
Deze kale persoon herken ik al [medeverdachte 3] , geboren [geboortedatum] 1986 te [plaats] .
17:22:21 uur: Het portier aan de bestuurderszijde wordt dichtgedaan en de auto komt in beweging en vervolgt zijn weg.
Bakengegevens [kenteken 2] 15-03-2020 om 20:48 uur: Het baken houdt zich gedurende een paar minuten op in de omgeving van de [c-straat] . Uit camerabeelden blijkt dat er op dat moment een personenauto voor de woning van [aangever] staat welke gelijkenissen heeft met het voertuig: Mitsubishi Carisma [kenteken 2] .
Opnames 15 maart 2020 [c-straat 2] (t.h.v.) te [plaats] :
20:46:20 uur: Er stopt een donkere auto hatchback, lijkt op de Carisma van [medeverdachte 2] net voorbij de woning [c-straat 2] . Er stapt een lange blanke man uit. Loopt via de voortuin naar de woning [c-straat 2] en klopt/bonkt op de ramen. Vervolgens gaat de man bij de voordeur staan. Heeft zijn rechterarm ter hoogte van de deurbel.
20:47:05 uur: Man loopt weer retour naar de auto en stapt in en rijdt weg.
Tapgesprek: [aangever] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij ook gebruik maakt van het telefoonnummer van zijn vriendin.
TA005: sessie 3452, 15-04-2020 om 22:14 uur.
[verdachte] Sv BUM [telefoonnummer 4] , (telefoonnummer [telefoonnummer 4] staat op naam van de vriendin van [aangever] .)
[verdachte] : jij moet bij hem aankloppen en zeggen: moet je kijken wat je hebt veroorzaakt. Niet van jouw probleem mijn probleem maken.
[verdachte] : oh, mijn compagnon komt riet binnen.
[verdachte] : hier, de derde keer dat hij zijn afspraak niet nakomt om geld te betalen.
(Opmerking verbalisant: hierna komt NNman op de lijn van [verdachte] , SV [medeverdachte 1] )
[medeverdachte 1] : nou spreek je met mij. [medeverdachte 1] zegt: moet je luisteren je bent drie keer je belofte niet nagekomen.
[telefoonnummer 4] : twee keer.
[medeverdachte 1] : dit is de derde keer
[medeverdachte 1] : ik ben er klaar mee.
[telefoonnummer 4] : Ja kom op he
[medeverdachte 1] : Als ik je morgen zie, ga je in de kofferbak. Punt. Je zorgt maar dat je geld krijgt. Als ik je zie, pak ik je. Klaar ajuus.
Tapgesprek:
TA005: sessie: 3453, 15-04-2020 om 22:22 uur.
[telefoonnummer 3] ng [verdachte] bum [telefoonnummer 4] wg [betrokkene 1]
(opmerking verbalisant: op de achtergrond van [verdachte] praat [medeverdachte 1] mee)
[verdachte] legt uit dat 'hij’ moet betalen. [betrokkene 1] zegt: snap ik.
[verdachte] : Als andere mensen horen dat ik dit accepteer, dan gaan andere mensen ook over mij heen lopen. Hij heeft tot morgenochtend 11 uur de tijd om het bij mij door de brievenbus te gooien.
[betrokkene 1] : ik zorg dat je er wat voor terugkrijgt.
Uitgewerkt tapgesprek, p.85:
[verdachte] – [betrokkene 1]
zegt: snap ik.
[verdachte] zegt: ik pikt het niet meer.
4.Een verklaring vanverdachte [medeverdachte 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 17 juni 2021:
Het klopt dat ik een briefje heb geschreven en dat [medeverdachte 3] dat briefje door de brievenbus van [aangever] heeft gedaan. Ik laat mij niet drie keer voor niets heen en weer rijden. Dan spreek je drie keer af en dan worden de afspraken niet nagekomen. Drie keer op één dag. U houdt mij voor dat [verdachte] met [aangever] belde en dat ik op een gegeven moment de telefoon overnam om te vertellen dat [aangever] de kofferbak in zou gaan, als hij het geld niet zou geven. Dat was om gewicht aan de zaak te geven en te zorgen dat het geld terugkwam.”

16.Het hof heeft over het bewezen verklaarde verder het volgende overwogen:

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte integraal vrij te spreken, van dit feit. Verdachte heeft niet bij [aangever] aan de deur gestaan of een steen door de ruft van zijn woning gegooid. Verdachte had geen opzet op de uitlatingen die de [medeverdachte 2] tegen [aangever] heeft gedaan en kan daarvan niet als medepleger worden aangemerkt. Verdachte heeft [aangever] slechts gewezen op het niet nakomen van betalingsafspraken, maar daardoor kon bij [aangever] in redelijkheid geen vrees ontslaan dat verdachte hem iets zou aandoen en is er geen sprake van een strafbare bedreiging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat hel door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bijlage van dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe dat verdachte en [medeverdachte 2] in de tenlastegelegde periode meermalen [aangever] hebben benaderd en onder druk hebben gezet, omdat een auto die verdachte en anderen gebruikten, op naam van [aangever] was gesteld (de Ford Focus) en die aan verdachte en [medeverdachte 2] terug moest geven of als compensatie voor het verlies van die auto een geldbedrag moest betalen. Beide verdachten waren op de hoogte van de situatie omtrent de auto, die door de politie in beslag was genomen.
[medeverdachte 2] en verdachte hebben [aangever] meerdere keren in de tenlastegelegde periode bij zijn woning bezocht, hem gebeld, bedreigende taal geuit en verdachte stuurde [aangever] ook bedreigende berichten via WhatsApp. Het creëren, van deze dreigende sfeer diende maar één doel, namelijk [aangever] proberen te bewegen tot afgifte van de auto of een geldbedrag. Dat verdachte niet steeds samen aanwezig is geweest met [medeverdachte 2] op de momenten dat hij druk uitoefende op [aangever] , staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van het medeplegen van het feit. Uit een appgesprek tussen verdachte en het slachtoffer blijkt dat verdachte zelf de duimschroeven aandraaide om het slachtoffer het ‘te laten regelen met de auto’ en verdachte heeft ook contact gehad met [medeverdachte 2] over hoe laat hij een afspraak had en dat [medeverdachte 2] langs zou gaan bij [aangever] . Ook volgt uit een politiemelding dat ook verdachte voor de deur van [aangever] heeft gestaan. Beide verdachten spraken het slachtoffer dus bedreigend toe en verschenen aan zijn deur en onderhielden contact over hun afspraken met [aangever] . Ze wisten allebei van de situatie van de auto van verdachte af. Hieruit volgt een nauwe en bewuste samenwerking om het slachtoffer te intimideren, te bedreigen en hem te bewegen lot afgifte van de auto of van een geldbedrag.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen heeft geprobeerd om [aangever] af te persen door bedreiging met geweld.
Ten aanzien van het ingooien van de ruit van de woning van [aangever] overweegt het hof dat [aangever] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 6 april 2021 heeft verklaard dat het ‘zou kunnen’ dat een andere groep dan die van de verdachte dit heeft gedaan. Het hof kan daarom niet buiten gerede twijfel vaststellen dat verdachte en/of de medeverdachten zich hieraan schuldig hebben gemaakt en zal verdachte partieel vrijspreken voor dit onderdeel.”
De klachten van het tweede middel
17.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het medeplegen bij feit 3 primair onbegrijpelijk, dan wel ontoereikend gemotiveerd is. De stellers van het middel voeren daartoe in de eerste plaats aan dat de vaststelling dat de verdachte bij de voordeur van [aangever] is geweest, onbegrijpelijk is, omdat er sprake is van een contradictie in de bewijsvoering. Immers het hof heeft overwogen niet te kunnen vaststellen of de verdachte degene is die betrokken was bij het ingooien van de ruit, terwijl uit bewijsmiddel 1 blijkt dat de verdachte maar éénmaal is langsgekomen, te weten voordat de ruit werd ingegooid. Daarop voortbouwend moet worden verondersteld dat het ook niet de verdachte is geweest die“ik maak je dood”heeft geroepen, zoals lijkt te kunnen volgen uit bewijsmiddel 2.
18.
Daarnaast wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de verdachte zelf taal heeft gebezigd die als dreigend in de zin van artikel 317 Sr kan worden beschouwd, of dat hij wetenschap had dat [medeverdachte 2] met geweld heeft gedreigd.
19.
Bovendien wordt aangevoerd dat de bewijsmiddelen geen nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 2] inhouden. Voor zover de politiemelding van 14 maart 2020 in bewijsmiddel 2 inhoudt dat ‘ [verdachte] ’ om 23.00 bij [aangever] zou langskomen, is er sprake van een contradictie in de bewijsmiddelen, aangezien gelet op het tapgesprek van 14 maart 2020 om 21:19 uur moet worden vastgesteld dat het [medeverdachte 2] is geweest die heeft gezegd dat hij die avond bij [aangever] zou langskomen. [2]
20.
Ten slotte wordt aangevoerd dat de als bewijsmiddel 4 weergeven verklaring van [medeverdachte 2] is gedaan tijdens de gelijktijdig, maar niet gevoegde behandeling van diens zaak en dat het proces-verbaal waarin die verklaring is neergelegd, niet ter terechtzitting is voorgehouden en in het procesdossier van de verdachte is gevoegd. Het gebruik van dit bewijsmiddel is daarom in strijd met artikel 301 lid 4 Sv.
De bespreking van het tweede middel
21.
De klacht dat sprake is van een contradictie in de bewijsvoering omdat het hof heeft overwogen niet te kunnen vaststellen dat de verdachte betrokken was bij het ingooien van de ruit, terwijl uit bewijsmiddel 1 blijkt dat de verdachte maar éénmaal is langskomen, te weten voordat de ruit werd ingegooid, berust op een onjuiste lezing van het arrest. Immers houdt de als bewijsmiddel 1 aangemerkte verklaring van [aangever] , voor zover voor deze klacht van belang, slechts in dat [verdachte] (de verdachte) één keer bij [aangever] is langs geweest en dat dat was ‘voordat’ zijn raam werd ingegooid. De verklaring van [aangever] houdt niet in dat de verdachte bij hem langs is geweest ‘op het moment’ dat zijn raam werd ingegooid, zodat er dus ook geen sprake is van een tegenstrijdigheid in de bewijsvoering. Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag. Gelet hierop behoeft de op het slagen van deze klacht voortbouwende klacht, dat het ook niet de verdachte is geweest die“ik maak je dood”heeft geroepen, geen verdere bespreking.
22.
Het voorgaande betekent dat ook de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de verdachte zelf taal heeft gebezigd die als dreigend in de zin van artikel 317 Sr kan worden beschouwd, feitelijke grondslag mist. Ik wijs er bovendien op dat naast de opmerking van de verdachte dat hij [aangever] dood zou maken, welke opmerking niet als feitelijke gedragingen ten laste was gelegd of bewezen is verklaard, uit de bewijsmiddelen volgt dat ook de volgende bewezen verklaarde gedragingen door het hof aan de verdachte worden toegeschreven. Dit zijn dat hij“ [aangever] heeft laten weten dat hij de auto (Ford Focus) terug moest geven en/of een geldbedrag moest betalen”, dat hij“contact heeft gelegd met die [aangever] en hem thuis heeft opgezocht”, dat hij naar [aangever] heeft geappt"je ouwehoert met de verkeerde, ik zweer het je. Ik waarschuw niet nog een keer. Is dat duidelijk?","ik hou afstand van je, maar regel dat met die auto eigenaar. Je hebt afspraak met hem. Hoorde ik vanmiddag, maar als ik mijn naam nog één keer hoor vallen, dan haal ik je op" en "je mag [medeverdachte 1] dankbaar zijn dat hij me tegenhoudt"en dat hij tegen de vriendin van [aangever] heeft gezegd dat“ [verdachte] het niet meer pikt en dat hij ( [aangever] ) tot morgenochtend 11 uur de tijd heeft om het bij [verdachte] door de brievenbus te gooien”.
23.
Het hof heeft ten aanzien van het bewezen verklaarde medeplegen overwogen dat de verdachte en [medeverdachte 2] in de ten laste gelegde periode meermalen [aangever] hebben benaderd en onder druk hebben gezet, om hem een auto terug te laten geven of een geldbedrag te laten betalen als compensatie voor het verlies van die auto, dat beide verdachten op de hoogte waren van de situatie omtrent de auto en dat de omstandigheid dat de verdachte niet steeds samen aanwezig is geweest met [medeverdachte 2] op de momenten dat hij druk uitoefende op [aangever] , niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen van het feit. Het hof overweegt daartoe dat uit een appgesprek tussen de verdachte en het slachtoffer blijkt dat de verdachte zelf het slachtoffer ‘de duimschroeven aandraaide’ om hem het te laten regelen met de auto en dat de verdachte ook contact heeft gehad met [medeverdachte 2] over hoe laat hij een afspraak had en dat [medeverdachte 2] langs zou gaan bij [aangever] . Uit een politiemelding blijkt dat ook de verdachte voor de deur van [aangever] heeft gestaan. Een en ander wijst, aldus het hof, op een nauwe en bewuste samenwerking om het slachtoffer te intimideren, te bedreigen en hem te bewegen tot afgifte van de auto of van een geldbedrag.
24.
Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd. De omstandigheid dat uit de in bewijsmiddel 2 opgenomen melding volgt dat het de verdachte zou zijn die op 14 maart 2020 om 23.00 uur bij [aangever] langs zou komen, terwijl uit bewijsmiddel 3 blijkt dat het [medeverdachte 2] is die om 23.00 uur een afspraak met [aangever] heeft, doet hieraan niet af. De inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 3 is op dit punt weliswaar niet in overeenstemming met elkaar, maar de bewezenverklaring is ook met weglating van de in bewijsmiddel 2 opgenomen zin dat“ [verdachte] zou om 23.00 uur bij melder terugkomen”zonder meer toereikend gemotiveerd.
25.
Datzelfde geldt voor de als bewijsmiddel 4 opgenomen verklaring van medeverdachte [aangever] . Met betrekking tot die verklaring merk ik het volgende op.
26.
Allereerst merk ik op dat uit artikel 341 lid 3 Sv volgt dat een verklaring van een verdachte alleen te zijnen aanziens geldt en dus niet kan worden gebruikt als bewijsmiddel in de strafzaak tegen zijn of haar medeverdachte(n). Indien een verklaring van de medeverdachte wordt afgelegd ter terechtzitting van de gelijktijdig behandelde doch niet gevoegde strafzaak geldt deze beperking echter niet. De verklaring van de medeverdachte kán in zo’n geval in het dossier van de verdachte worden gevoegd en in zijn of haar zaak voor het bewijs worden gebruikt. [3] Bij het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de medeverdachte dient bovendien rekening te worden gehouden met artikel 301 lid 4 Sv, dat ingevolge artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is en dat zich ertegen verzet dat ten bezware van de verdachte acht wordt geslagen op dossierstukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig artikel 301 lid 3 Sv is meegedeeld.
27.
De stellers van het middel merken terecht op dat in de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep niet is vermeld dat de ter terechtzitting van 17 juni 2021 door [medeverdachte 2] afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] in het dossier van de verdachte is gevoegd, zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat het hof deze verklaring niet voor het bewijs had mogen gebruiken. De bewezenverklaring van ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ kan echter ook met weglating van bewijsmiddel 4 in voldoende mate uit de door het hof gebruikte bewijsconstructie worden afgeleid.
28.
Voor zover wordt geklaagd over het gebruik voor het bewijs van de in bewijsmiddel 2 opgenomen zin dat“ [verdachte] zou om 23.00 uur bij melder terugkomen”en de als bewijsmiddel 4 aangemerkte verklaring van [medeverdachte 2] , geldt dus dat het middel terecht is voorgesteld, maar bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden. [4]
De bespreking van het derde middel
29.
Het middel bevat, net als middel 1, een klacht over de kwalificatiebeslissing, in dit geval van feit 3 primair. Die kwalificatiebeslissing zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijk zijn omdat de bewezenverklaring niet inhoudt dat het afgeperste goed geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, zodat de bewezenverklaring niet gekwalificeerd kan worden als ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’.
30.
De stellers van het middel voeren terecht aan dat de bewezenverklaring niet inhoudt dat de verdachte en zijn mededaders hebben gepoogd [aangever] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag of een auto dat/die ‘geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort’. Daarbij geldt bovendien dat uit de bewijsvoering van het hof volgt dat deze auto aan de verdachte zou toebehoren.
31.
De terecht voorgestelde klacht hoeft mijns inziens niet tot cassatie te leiden. Uit de bewijsvoering volgt immers dat de bewezen verklaarde (gewelds)handelingen van de verdachte er in ieder geval ook op gericht waren om [aangever] te dwingen tot compensatie voor het verlies van de auto. In het bijzonder blijkt dit uit de in bewijsmiddel 4 opgenomen tapgesprekken van 15 april 2020 om 22:14 uur, waaruit blijkt dat de verdachte heeft gezegd dat het de derde keer is dat [aangever] zijn afspraak niet is nagekomen“om geld te betalen”en dat [medeverdachte 2] zegt“Je zorgt maar dat je geld krijgt”, en 22.22 uur, waaruit blijkt dat de verdachte zegt dat [aangever] “tot morgenochtend 11 uur de tijd (heeft) om het bij mij door de brievenbus te gooien”. Het geld dat [aangever] zou moeten afdragen, behoorde in ieder geval niet aan de verdachten toe. Dat de verdachten meenden recht te hebben op de betaling van dat geld betekent immers nog niet dat het ook aan hen toebehoorde.
32.
Hoewel het middel terecht is voorgesteld voor zover de bewezen verklaarde ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ was gericht op de afgifte van een auto, leidt wegstreping van die auto uit de bewezenverklaring niet tot een andere kwalificatie van het onder 3 primair bewezen verklaarde en worden ook de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in hun geheel beschouwd niet aangetast, zodat de verdachte geen belang heeft bij cassatie.
De klachten van het vierde middel
33.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat er bij de onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten géén sprake is van een eendaadse samenloop of voortgezette handeling (maar van meerdaadse samenloop).
34.
De stellers van het middel voeren aan dat de overwegingen van het hof tot nietigheid leiden omdat niet blijkt dat het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd. Uit de bewijsmotivering kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de verdachte in feite één verwijt wordt gemaakt. Er heeft zich een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex of van zich (kort) elkaar in de tijd opvolgende gedragingen voortvloeiend uit één wilsbesluit voorgedaan. Voor zover het hof met de overweging dat de bepalingen een ander rechtsbelang beschermen de opvatting tot uitdrukking heeft gebracht dat (o.a.) de artikelen 312 Sr en 317 Sr dermate uiteenlopen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte daarvan één verwijt wordt gemaakt, moet het middel eveneens slagen omdat die opvatting onjuist is, aldus de stellers van het middel.
35.
Voor zover het oordeel van het hof dat geen sprake is van eendaadse samenloop of voortgezette handeling geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, voeren de stellers van het middel aan dat het oordeel niettemin onbegrijpelijk is, omdat het hof niet heeft geëxpliciteerd waarom aan het feit dat na de diefstal met geweld nog meer dreigementen zijn toegevoegd om nog eens € 12.000,- van [slachtoffer 2] te verkrijgen, een ander wilsbesluit ten grondslag ligt of waarom dat niet chronologisch nauw samenhangt met die diefstal met geweld, terwijl de door het hof vastgestelde gang van zaken bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan dat de verdachte en zijn medeverdachten uit één wilsbesluit zelf de verrekening van de schuld die [slachtoffer 2] aan hen had op zich wilden nemen.
36.
De stellers van het middel voeren aan dat datzelfde geldt voor de onder 5 bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving, nu die naar tijd en plaats samenloopt met de diefstal met geweld. Daarbij zou gelden dat de strekking van de feiten diefstal met geweld en afpersing enerzijds en wederrechtelijk vrijheidsberoving niet zodanig ver uiteenloopt dat niet gezegd kan worden dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
37.
Voordat ik het middel bespreek, zal ik eerst de bewezenverklaring van de feiten 4 subsidiair en 5 en delen van de bewijsvoering weergeven. Daarnaast geef ik overwegingen van het hof onder het kopje ‘Oplegging van straf’ en de door het hof genoemde toepasselijke wettelijke voorschriften weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering feit 4 subsidiair en 5, wettelijke voorschriften en strafmotivering

38.Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:

“4. subsidiair
hij in de periode van 11 april 2020 tot en met 17 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag en
- een telefoon en
- een sleutel en
- kleding en/of persoonlijke spullen,
die toebehoorden aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
door die [slachtoffer 2]
- naar een bepaalde plek te lokken
- (onder dwang) mee te nemen in een auto en naar een bos of een afgelegen plek en
- (met kracht) met een of meer (slag)wapen(s) en/of voorwerp(en) en/of gebalde vuist(en) op/tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen en
- (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (boven)lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- een (vuur)wapen op/tegen het hoofd te zetten en/of te tonen en/of daarmee te dreigen, en/of
- met zijn hoofd/lichaam onder water te drukken en/of gedrukt te houden en/of
- te (be)dreigen zijn vingers, eraf te knippen en/of dat hij die dag dood zal gaan;
en
hij in de periode van 11 april 2020 tot en met 17 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] ,
onder meer die [slachtoffer 2]
- naar een bepaalde plek heeft gelokt en
- (onder dwang) mee heeft genomen in een auto en naar een bos en/of een afgelegen plek en
- (met kracht) met een of meer (slag)wapen(s) en/of voorwerp(en) en/of gebalde vuist(en) op/tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of het (boven)lichaam heeft geslagen en/of gestompt en
- (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (bovenlichaam heeft getrapt en/of geschopt en
- een (vuur)wapen op/tegen het hoofd heeft gezet en/of getoond en/of daarmee gedreigd en
- met zijn hoofd/lichaam onder water heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- heeft (be/ge)dreigd zijn vingers eraf te knippen en/of dat hij die dag dood zal gaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 11 april 2020 tot en met 17 april 2020, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben verdachte en zijn mededaders
- die [slachtoffer 2] naar een bepaalde plek gelokt en
- die [slachtoffer 2] (onder dwang) mee genomen in een auto en naar een bos en/of een afgelegen plek en/of
- die [slachtoffer 2] in een auto vastgehouden met een riem en/of
- die [slachtoffer 2] gedurende enige tijd vastgehouden in een auto en/of op een (voor hem) onbekende plek en daarbij geweld tegen die [slachtoffer 2] gebruikt en/of hem bedreigd en/of
- met gebruikmaking van hun getalsmatig overwicht voor die [slachtoffer 2] een dusdanige situatie gecreëerd dat hij belet werd zijn eigen bewegingsvrijheid te bepalen en zich te onttrekken aan de gewelddadige en intimiderende en bedreigende invloedssfeer van verdachte en zijn mededaders en aldus die [slachtoffer 2] belet en belemmerd, te gaan waarheen hij zich wilde begeven en/of voor die [slachtoffer 2] (voortdurend) een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan hij zich niet kon onttrekken.”

39.Het hof heeft over het bewezen verklaarde onder meer het volgende overwogen:

Feiten 4 en 5: Diefstal met geweld in vereniging, poging afpersing in vereniging en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2]
(…)
Standpunt van de verdediging
(…) Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat bij een veroordeling voor beide feiten, sprake is van eendaadse samenloop of van voortgezette handeling.
Oordeel van het hof
(…)
Vaststelling van de feiten en omstandigheden door het hof
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage van dit arrest ten aanzien van de tenlastegelegde feiten 4 en 5, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Wat zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de avond van 16 april 2020
De inhoud van de bewijsmiddelen die hieronder worden besproken, is in samengevatte vorm en zakelijk weergegeven.
Voordat [medeverdachte 4] op. 16 april 2020 met [slachtoffer 2] afspreekt in [plaats] , zijn er op verschillende momenten al contacten geweest tussen de medeverdachten onderling en tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] .
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben op 29 maart 2020 al contact met elkaar over dat ‘er mensen lastig aan het doen zijn en dat [medeverdachte 2] dan even langs, gaat en dat ze dan niet meer de hoogste toon zingen’. Op 31 maart 2020 spreken ze over iemand afpersen en ‘dat ene ding doen bij het hotel’. Een aantal dagen later, op 11 april 2020 zoekt [medeverdachte 4] voor het eerst via Whatsapp contact met [slachtoffer 2] . Vervolgens sturen ze verspreid over meerdere dagen veel berichten naar elkaar. Een gedeelte van deze chats werd aangetroffen op de telefoon van verdachte en een ander gedeelte op de telefoon van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] blijft contact houden met [medeverdachte 4] over [slachtoffer 2] en op 14 april 2020 gebiedt [medeverdachte 2] haar rustig te zijn als zij al met [slachtoffer 2] wil afspreken en hij geeft aan dat hij op dat moment nog met andere dingen bezig is.
Op 15 april 2020 spreken [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] af in een hotel in [plaats] . Daar wordt zij afgezet door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , die zich tegenover [slachtoffer 2] voordoen als respectievelijk haar stiefvader en oom.
Verdachte heeft op 16 april 2020 contact met [medeverdachte 2] over de betalingsafspraken met [medeverdachte 4] voor het regelen van een adres van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 2] zegt tegen verdachte dat ook [medeverdachte 5] aanwezig is geweest toen hij met [medeverdachte 4] een afspraak heeft gemaakt over de vergoeding die [medeverdachte 4] zou krijgen voor het contact maken met [slachtoffer 2] . Ook instrueert verdachte die dag [betrokkene 2] om ‘vandaag in het bos te zijn, want [slachtoffer 2] .’ [betrokkene 2] moet de eerste klap geven en hij mag verder wel kijken hoe verdachte het doet. Aan het begin van de avond van 16 april 2020 belt verdachte met [betrokkene 2] en zegt hij toe te zullen bellen, zodra ‘hij’ in zijn kofferbak ligt en dat hij iemand al die kant op heeft gestuurd. Ze gaan [slachtoffer 2] naaien en zijn aan het uitzoeken hoe ze het gaan doen.
Afspraak bij [B] in [plaats] en de ontvoering
Later op die avond van 16 april 2020 spreekt [medeverdachte 4] rond 22.30 uur weer af met [slachtoffer 2] , ditmaal in [plaats] op de parkeerplaats voor de discotheek [B] . [slachtoffer 2] stapt bij haar in de auto (een Seat) en [medeverdachte 4] brengt de auto kort daarna tot stilstand, omdat [slachtoffer 2] naar een kapot achterlicht van de Seat wil kijken. Op dat moment komt er een andere auto (een Mercedes) aanrijden, waar verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] uitstappen. [slachtoffer 2] wordt meegenomen en direct door [medeverdachte 3] met een boksbeugel geslagen en krijgt van iedereen klappen.
De Mercedes, en de Seat rijden vervolgens met [slachtoffer 2] naar de achterkant van [natuurgebied] te [plaats] , aan het kanaal. [slachtoffer 2] zit daar bebloed in de auto naast verdachte en hij belt met de telefoon van [medeverdachte 4] en stuurt zijn locatie naar [medeverdachte 2] en legt uit waar [medeverdachte 2] naartoe moet komen. [medeverdachte 4] is op dat moment samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en verdachte bij [slachtoffer 2] .
[medeverdachte 2] rijdt vervolgens in zijn Mitsubishi Carisma samen met [medeverdachte 5] vanuit [plaats] naar [natuurgebied] en ze komen om ongeveer 23:15 uur aan bij [natuurgebied] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij hier door [medeverdachte 2] is vastgehouden, terwijl alle anderen op hem insloegen. Vanaf deze locatie nemen ze [slachtoffer 2] vervolgens mee naar het industrieterrein bij […] . Om 23:45 uur belt [medeverdachte 2] met een telefoonnummer op naam van [betrokkene 3] en hij geeft de instructie om naar een industrieterrein bij […] te rijden. Er wordt besproken om daar van auto en kleding te switchen.
Bij […] ziet [medeverdachte 5] , zo verklaart hij, dat [medeverdachte 3] , [slachtoffer 2] – die op dat moment in de Mercedes, zit – een gordel om de nek doet en hem daarmee zo ongeveer wurgt zodat [slachtoffer 2] blijft zitten. [slachtoffer 2] wordt vervolgens in de inmiddels gearriveerde auto van [medeverdachte 2] achterin neergezet tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] in en men rijdt vervolgens met [slachtoffer 2] naar […] in [plaats] . Daar is [slachtoffer 2] wederom mishandeld en ook onder water gehouden in de waterplas bij het bosperceel ter plaatse. Dit laatste vindt steun in het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] op 17 april om 00:34 uur met verdachte voert, waarin [medeverdachte 2] zegt dat hij al weg is en kennelijk met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zonder tussenstop naar […] in [plaats] rijdt, waar [medeverdachte 2] zegt ‘hij gaat kijken hoe de vissen aan de onderkant zwemmen’.
[slachtoffer 2] is vervolgens afgezet bij een brug, waar [betrokkene 2] hem heeft opgehaald. [slachtoffer 2] zat volgens [betrokkene 2] helemaal onder het zand en was nat. Hij had een dikke neus en lippen, een ‘glup’ (het hof begrijpt: een snee) boven zijn wenkbrauw en bovenop zijn hoofd, last van zijn ribben en oog en gescheurde kleding. Ook bloedde hij veel en bij [slachtoffer 2] waren zijn jas, zijn telefoon, geld, sleutel, pet, tas en de ID-kaart op naam van [slachtoffer 2] weggenomen. Daarbij is tegen hem gezegd dat ze willen dat hij hen € 12.000,- betaalt. Daarnaast is hij bedreigd met een pistool als hij zou vluchten en is er gezegd dat zijn vingers eraf zouden worden geknipt.
(…)
Juridische kwalificatie van het handelen van verdachte
Verdachte heeft zich gelet op het hierboven overwogene schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] , de diefstal met geweld in vereniging met anderen en een poging tot afpersing van [slachtoffer 2] in vereniging met anderen .
Het hof is van oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop en dat de bewezenverklaarde feiten drie afzonderlijke feiten betreffen die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd. Enerzijds verschillen de feitelijke uitvoeringshandelingen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] immers met die van de bewezenverklaarde diefstal met geweld en de poging tot afpersing en anderzijds verschilt het beschermde belang van die bepalingen. Het verweer van de raadsman dat sprake is van eendaadse samenloop wordt verworpen.”

40.Het hof heeft ten aanzien van de “Oplegging van straf”het volgende overwogen:

“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in wisselende samenstellingen schuldig gemaakt aan pogingen tot afpersing in vereniging met anderen, diefstallen met geweld in vereniging en aan het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarbij het telkens ging om het afnemen van goederen en geld van kwetsbare personen, intimidatie en wrede mishandelingen. De slachtoffers waren zo angstig dat zij veelal geen aangifte hebben durven doen. In een periode van slechts vier maanden zijn vier personen slachtoffer geworden van de wrede en intimiderende handelingen die verdachte samen met anderen heeft uitgevoerd in de omgeving van [plaats] . Het omvangrijke strafdossier bevat aanwijzingen dat er meer slachtoffers zijn gemaakt die uit angst geen verklaring hebben willen afleggen tegen de politie. Samen met [medeverdachte 2] en andere verdachten zaaide verdachte angst bij de slachtoffers door met fors geweld en bedreiging met geweld al dan niet bestaande schulden bij hen te incasseren. Het gebruik van wapens werd daarbij niet geschuwd en de gewonde slachtoffers werden vaak gefotografeerd of gefilmd, en die foto’s en beelden werden naar anderen gestuurd om angst te veroorzaken. In het weerzinwekkende optreden van verdachte en zijn medeverdachten ontbrak elke mate van menswaardigheid en via de telefoon werd er lachend over de slachtoffers gesproken. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2024, waarop geen veroordelingen voor soortgelijke feiten staan vermeld die strafverzwarend, meegerekend zouden kunnen worden.
Daarnaast heeft het hof de reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt in aanmerking genomen. Uit het voortgangsverslag van 23 februari 2024 blijkt dat verdachte zich gedurende zijn schorsingstoezicht meewerkend heeft opgesteld, afsprakentrouw is en zich aan de bijzondere voorwaarden van de schorsing heeft gehouden. Er zijn meerdere beschermende factoren voor het realiseren van een delictsvrije toekomst en recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering ziet geen meerwaarde in een nieuw reclasseringstoezicht, omdat de risico's op recidive al verminderd zijn. Het sociale netwerk waarin verdachte zich bevond tijdens de delicten vormt wel een risicofactor, waarbij verdachte heeft aangegeven dat achter zich te willen laten. Hoewel verdachte zich tijdens zijn schorsing van zijn beste kant lijkt te hebben laten zien, stelt het hof in deze zaak als strafdoelen de vergelding en generale preventie voorop. Verdachte en zijn medeverdachten waanden zich boven de wet met hun handelen. Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte open kaart heeft gespeeld en zijn aandeel heeft toegegeven. Het hof ziet dit anders, verdachte heeft zeer beperkt verklaard over zijn aandeel in het geheel en zijn rol bewust gebagatelliseerd en de schuld bij anderen neergelegd en in zoverre niet zijn verantwoordelijkheid voor de gepleegde feiten genomen. Gelet op de ernst, het aantal bewezenverklaarde feiten en de recidive van verdachte, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur en dat dit in dit geval de enige passende sanctie is.
Het hof heeft voorts bij de strafoplegging ten aanzien van de feiten 1 ( [slachtoffer 1] ), 2 (slachtoffer [betrokkene 4] ) en 4 en 5 ( [slachtoffer 2] ) de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS betrokken van een woningoverval en een beroving. De door het hof bewezenverklaarde feiten hebben gelet op de feitelijke gebeurtenissen en de ernst van het toegepaste geweld, de dreiging daarmee en het vermogensaspect, naar het oordeel van het hof de meeste overeenkomsten met deze in de oriëntatiepunten beschreven feiten. Het oriëntatiepunt voor een overval in een woning met meer dan licht geweld, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. Eén van de slachtoffers is daarnaast ook van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
Voor een overval met meer dan licht geweld of bedreiging is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie jaar. Het hof betrekt deze oriëntatiepunten bij de strafoplegging en heeft hierbij ook rekening gehouden met een aantal feiten dat bij een poging is gebleven. Het hof houdt in strafverzwarende zin verder rekening met de vergaande geweldshandelingen, het samenwerkingsverband waarin verdachte met [medeverdachte 2] een leidende rol had en dat één van de slachtoffers in zijn eigen woning – bij uitstek een plek waar je je veilig waant – is mishandeld en ernstig is bedreigd en dat sprake is geweest van intimidatie van anderen door foto’s en filmpjes van slachtoffers en het geweld te maken en te verspreiden.
Alles afwegende, acht het hof voor de bewezenverklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf van twaalf jaar passend en geboden. Het hof houdt er rekening mee met dat de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden, waarbij voor verdachte die zich op het moment van het instellen van het hoger beroep in voorlopige hechtenis bevond, als uitgangspunt geldt dat de zaak in hoger beroep binnen zestien maanden afgedaan had moeten worden. Er is sprake van een overschrijding van ongeveer een jaar en vijf maanden en het hof verlaagt de gevangenisstraf daarom met 6 maanden en legt een gevangenisstraf van elf jaren en zes maanden op. Deze straf is hoger dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf omdat naar het oordeel van het hof de aard en buitengewone ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende in die vordering tot uitdrukking komen en het hof op de wijze zoals hiervoor vermeld de rechterlijke oriëntatiepunten bij de strafoplegging heeft betrokken. In het kader van de eenheid van straftoemeting ziet het hof geen enkele reden om in deze zaak van deze oriëntatiepunten a fte wijken.”
41.
Het arrest houdt onder het kopje“Toepasselijke wettelijke voorschriften”het volgende in:
“Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 45, 47,57, 63, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.”
De relevante jurisprudentie van de Hoge Raad
42.
De vraag in hoeverre er sprake kan zijn van eendaadse samenloop (of voortgezette handeling) bij afpersing, diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving is in arresten van Uw Raad al eerder aan de orde geweest. Zo overwoog Uw Raad in een arrest van 20 mei 2014 dat artikel 317 en 282 Sr een verschillende strekking hebben, zodat artikel 55 lid 1 Sr niet voor toepassing in aanmerking komt. Datzelfde geldt voor artikel 56 Sr omdat geen sprake is van soortgelijke feiten. [5] Daar staat tegenover dat Uw Raad in een arrest van 29 juni 2021, waarin de verdachte was veroordeeld wegens – kort gezegd – bedreiging met geweld (ten laste gelegd onder feit 1), poging tot diefstal met geweld in vereniging en poging tot afpersing in vereniging (cumulatief ten laste gelegd onder feit 3), overwoog dat de bewezen verklaarde geweldshandelingen een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleverden, omdat de onder 3 bewezen verklaarde poging tot diefstal met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging wat betreft de bedreiging met geweld bestond uit het ook onder 1 bewezen verklaarde. De strekking van de betreffende strafbepalingen liep niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt, aldus overwoog Uw Raad. Het oordeel van het hof dat sprake was van meerdaadse samenloop, was derhalve niet zonder meer begrijpelijk. [6]
43.
Van belang is dat Uw Raad tussen de hiervoor besproken arresten op 20 juni 2017 een serie arresten heeft gewezen waarin het belang van de strekking van de onderscheiden strafbepalingen is gerelativeerd en waarin wordt benadrukt dat het erom gaat of de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. [7] De overwegingen uit deze arresten zijn in een arrest van 5 juni 2018 als volgt samengevat: [8]
“3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit" - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.
Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2. De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is – binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum – vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr.”
44.
Naast het hiervoor al genoemde arrest van 29 juni 2021 leverde toepassing van de uit de arresten van 20 juni 2017 volgende nieuwe lijn van de Hoge Raad op dat er eendaadse samenloop kan bestaan tussen de artikelen 141 en 287 Sr, [9] de artikelen 311 lid 1 onder 5 en 350 Sr, [10] handelen in strijd met artikel 2 onder C Opiumwet en voorbereidingshandelingen ex artikel 10a Opiumwet, [11] het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van in dat vuurwapen aangetroffen munitie [12] en de artikel 312 lid 1 en 284 lid 1, aanhef en onder 1, Sr. [13]
45.
Een overeenkomst tussen de hiervoor genoemde arresten is verder ook dat klachten over de toepassing van artikel 57 Sr (meerdaadse samenloop), ook indien terecht voorgesteld, telkens bij gebrek aan belang niet tot cassatie leidden, bijvoorbeeld op de grond dat van onevenredige bestraffing niet was gebleken.
De bespreking van het vierde middel
46.
Het hof heeft geoordeeld dat sprake is van meerdaadse samenloop en dat de bewezen verklaarde feiten drie afzonderlijke feiten betreffen die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd. Het heeft daartoe overwogen dat de feitelijke uitvoeringshandelingen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving verschillen met die van de bewezen verklaarde diefstal met geweld en de poging tot afpersing en dat het beschermde belang van die bepalingen verschilt.
47.
Het is de vraag of het hof met deze overwegingen het hiervoor weergegeven toetsingskader heeft miskend. Zo is sinds 2017 duidelijk dat voor eendaadse samenloop niet is vereist dat het beschermde belang c.q. de strekking van de strafbepalingen identiek is, maar slechts dat deze strekking niet wezenlijk uiteenloopt. Ook is de vaststelling van eendaadse samenloop niet afhankelijk van de vraag in hoeverre de uitvoeringshandelingen van de verschillende feiten gelijk zijn, maar of de bewezen verklaarde gedragingen een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
48.
Ik merk in dit verband op dat uit overwegingen van het hof en de bewezenverklaring van in ieder geval de onder 4 subsidiair ten laste gelegde feiten volgt dat de bewezen verklaarde gedragingen in aanzienlijke mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren. Immers zijn de bij de diefstal met geweld en poging tot afpersing bewezen verklaarde (gewelds)handelingen (nagenoeg) identiek. Bovendien lopen de strekkingen van de artikelen 312 en 317 niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. De omstandigheid dat de poging tot afpersing zag op een geldbedrag (van € 12.000,-) dat op een later moment nog zou moeten worden overhandigd, doet hieraan niet af nu alle bewezen verklaarde gedragingen van de verdachten die gericht waren op de verkrijging van dat geldbedrag gelijk waren aan die bij de bewezen verklaarde diefstal met geweld. Gelet hierop is in ieder geval het oordeel dat ten aanzien van de onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop niet zonder meer begrijpelijk.
49.
Wat de wederrechtelijke vrijheidsberoving betreft, aarzel ik iets meer. Aan de ene kant lopen de strekking van de betreffende strafbepaling, die is gericht op de bescherming van de persoonlijke vrijheid en autonomie van het individu en in het Wetboek van Strafrecht is geplaatst in boek 2, titel XVIII ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’, en de strafbepalingen van de onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feiten, die beiden het eigendomsrecht en de (fysieke en psychische) integriteit beschermen, verder uiteen. Daar staat tegenover dat in boek 2, titel XVIII ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’ ook een strafbepaling voor dwang door geweld en bedreiging – tevens dwangmiddelen bij afpersing – (artikel 284 lid 1 Sr) is opgenomen. Er is dus zeker wel enige overlap in de strekking van deze strafbepalingen. Gelet daarop en gelet op de aanzienlijke overlap tussen de bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen verklaarde feitelijke gedragingen en de bij feit 4 subsidiair bewezen verklaarde gedragingen, concludeer ik dat er sprake is van een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex en dat de verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt. Ik merk daarbij op dat voor zover de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen van de verdachten bij de onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten niet overeenkomen dat te wijten is aan de verschillen tussen de bestanddelen van de respectieve strafbepalingen, maar dat uit de bewezenverklaringen kan worden begrepen dat deze gedragingen zich op dezelfde tijd en plaats hebben afgespeeld. Bovendien volgt uit de vaststellingen en overwegingen van het hof dat de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving moet worden bezien binnen het plan van de verdachten om [slachtoffer 2] te ontdoen van geld en/of andere goederen. Ook het oordeel dat ten aanzien van de onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop is derhalve niet zonder meer begrijpelijk.
50.
Hoewel het middel terecht is voorgesteld, leidt dat wat mij betreft bij gebrek aan belang niet tot cassatie. Net als in het arrest van 15 maart 2022 geldt thans namelijk dat naast de onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten nog meer feiten bewezen zijn verklaard. Daardoor is hoe dan ook sprake van meerdaadse samenloop. Gelet op artikel 57 lid 2 Sr is – ook al is het middel terecht voorgesteld – het toepasselijke strafmaximum onveranderd. [14] De omstandigheid dat het hof ten aanzien van de straftoemeting heeft overwogen dat een van de slachtoffers daarnaast ook van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden, doet daaraan niet af.
De bespreking van het vijfde middel
51.
Het middel bevat de klacht dat de verbeurdverklaring van twee iPhone telefoons onbegrijpelijk is op de grond dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet kan blijken dat het bewezen verklaarde is begaan met of voorbereid met behulp van die telefoons.
52.
Het hof heeft ten laste van de verdachte diverse goederen verbeurdverklaard. In het bijzonder gaat het om drie telefoons, waarvan twee iPhones, een auto, een buis en een bijl. Het bestreden arrest houdt wat betreft de in beslag genomen goederen het volgende in:
“Het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe.
De telefoons van de merken iPhone en Samsung, de personenauto, van het merk Mercedes, een buis en een bijl zullen daarom verbeurd worden verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van. verdachte. (…)
(…)
BESLISSING
Het hof:
Verklaart verbeurd, de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zwarte iPhone, goednummer […] ;
(…)
- een zilveren iPhone, goednummer […] ;”
53.
De stellers van het middel wijzen er terecht op dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de bewezen verklaarde feiten zijn begaan met of voorbereid met behulp van die telefoons. Dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat voorafgaand aan en gedurende de uitvoering van diverse bewezen verklaarde feiten door de verdachte telefoongesprekken zijn gevoerd over de planning en uitvoering van die feiten en dat de verdachte telefonisch of via WhatsApp contact heeft gehad met de slachtoffers is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet dat deze (telefonische) contacten hebben plaatsgevonden met de twee verbeurdverklaarde iPhones.

54.Het middel slaagt.

Afronding
55.
De eerste vier middelen falen, het vijfde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
56.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoons, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om aldaar in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. de conclusie van a-g Van Wees, ECLI:NL:PHR:2025:125, randnummer 4.5, voorafgaand aan HR 1 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:505 (HR:81 RO)
2.Ik merk op dat de stellers van het middel aanvoeren dat dit tapgesprek op 14 april 2020 zou hebben plaatsgevonden. Uit de inhoud van bewijsmiddel 3 blijkt echter dat dit gesprek op 14 maart 2020 heeft plaatsgevonden
3.HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0641,
4.Vgl. de conclusie van a-g Hofstee, ECLI:NL:PHR:2024:256, randnummers 10 t/m 19, voorafgaand aan HR 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:665.
5.HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1165,
6.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028,
7.Zie o.m. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111,
8.HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831,
9.HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831,
10.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1068,
11.HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358.
12.HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1079.
13.HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280.
14.Vgl. HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358.
15.Vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:229.