ECLI:NL:PHR:2025:1348

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
23/02071
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 16 mei 2023 een arrest gewezen waarin het vonnis van de rechtbank is bevestigd. De betrokkene, geboren in 1997, is veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 36.025,90, dat de betrokkene aan de staat moet betalen. De ontnemingszaak is verbonden met een strafzaak, waarin de betrokkene is veroordeeld voor het telen van 339 hennepplanten. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in zijn conclusie drie cassatiemiddelen voorgesteld. Het eerste middel betreft de vernietiging van de uitspraak in de ontnemingszaak, afhankelijk van de uitkomst van de hoofdzaak. Het tweede middel gaat in op de grondslag van de ontnemingsvordering, waarbij wordt betoogd dat de betrokkene geen bemoeienis heeft gehad met de hennepkwekerij. Het derde middel betreft de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de verdediging aanvoert dat de kosten van de kweekperioden onvoldoende zijn meegenomen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de middelen falen en dat het beroep moet worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02071 P

Zitting9 december 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de betrokkene

Inleiding

Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 16 mei 2023 (parketnr. 22-001678-21) het vonnis waarvan beroep met aanvulling van gronden bevestigd, en daarmee het door de betrokkene wederrechtelijk vergregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 36.025,90 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 720 dagen.
Deze ontnemingszaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene 23/02070. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. H. Akbaba, advocaat in Breda, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.

De hoofdzaak

4. In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak heeft het gerechtshof Den Haag de betrokkene bij arrest van 16 mei 2023 veroordeeld ter zake van, samengevat, het telen en het aanwezig hebben van 339 hennepplanten (feit 1) en gekwalificeerde diefstal van elektriciteit (feit 2).

Het eerste middel

5. Het eerste ‘middel’ strekt tot vernietiging van de uitspraak in de ontnemingszaak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond worden bevonden.
6. Het is vaste rechtspraak dat een cassatiemiddel een stellige en duidelijke klacht betreft over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [1] In een ontnemingszaak kan derhalve niet worden aangevoerd dat eventuele gebreken in de hoofdzaak noodzakelijkerwijs moeten leiden tot cassatie in de ontnemingszaak. [2] In dat geval moet het voorschrift van artikel 557 lid 4 Sv (oud) [3] jo artikel 511i Sv uitkomst bieden. Het namens de betrokkene aangevoerde is dus niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet. [4]

Het tweede middel

7. Met het tweede middel wordt opgekomen tegen de grondslag van de ontnemingsvordering. Aangevoerd wordt dat “de ontnemingsmaatregel enkel [is] gebaseerd op de bewezenverklaring van het strafbare feit”, terwijl de betrokkene “geen enkele bemoeienis [heeft] gehad met de hennepkwekerij”. Volgens de steller van het middel is dus ook geen sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel.
8. Dat de betrokkene geen bemoeienis zou hebben gehad bij de hennepkwekerij, ziet mijns inziens op (een gebrek in) de motivering van de bewezenverklaring in de strafzaak. Daarover kan in de ontnemingszaak niet met vrucht worden geklaagd. Mocht een klacht met een gelijkluidende strekking in de strafzaak succes hebben, dan doet artikel 511i Sv zijn werk.
9. Dan het volgende. Hoewel de ontnemingsprocedure volgens de wettelijke regeling een zelfstandige procedure betreft, mag niet uit het oog worden verloren dat de ontnemingsprocedure een afsplitsing (een ‘sequeel’) is van de strafzaak waarin de veroordeling is uitgesproken. De rechter die over een ontnemingsvordering moet oordelen, is gebonden aan het oordeel van de rechter in de strafzaak. Die gebondenheid komt vooral tot uiting bij de bewijsvraag. De gedragingen die in de strafzaak bewezen zijn verklaard, staan in de ontnemingsprocedure vast. Dat geldt ook voor het oordeel van de strafrechter over de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt [5] of andere bewijsverweren. [6] Aan de ontnemingsrechter komt daarentegen een zelfstandig oordeel toe over de vaststelling van het begaan van andere dan de bewezen verklaarde strafbare feiten en over alle verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. [7]
10. Aangezien in de samenhangende strafzaak kortgezegd is bewezenverklaard dat de betrokkene hennepplanten heeft geteeld en aanwezig heeft gehad en ten behoeve daarvan elektriciteit heeft gestolen, is het tegen die achtergrond en gelet op hetgeen ik hiervoor heb overwogen niet onbegrijpelijk dat de rechter in de ontnemingsprocedure onder meer van die bewezenverklaring is uitgegaan. Het middel faalt.

Het derde middel

11. Het derde middel keert zich, in het licht van hetgeen namens de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, tegen de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat
“de volledige investeringskosten en de kosten voor de gestelde 2 kweekperioden onvoldoende zijn meegenomen”.
12. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2023 desgevraagd verklaard:
“Ik wil uw hof vragen om de pleitnota ter terechtzitting in eerste aanleg als voorgehouden te beschouwen.”Blijkens het proces-verbaal heeft (de voorzitter van) het hof hierop niet expliciet gereageerd, dan wel beslist. Aangezien het hof in het bestreden arrest door middel van de aanvulling van gronden wel heeft gereageerd op een verweer, ga ik ervan uit dat het hof met het ter terechtzitting gedane verzoek van de verdediging heeft ingestemd. De pleitnota in eerste aanleg houdt in:
“[betrokkene] stelt onder meer dat indien uw rechtbank van standpunt is dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de/het ten laste gelede feit(en) niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de teelt van hennepplanten voordeel voor haar heeft opgeleverd. Daarmee stelt [betrokkene] dat zij geen voordeel heeft genoten en stelt zij primair dat er geen sprake is van enig wederrechtelijk verkregen voordeel.
[betrokkene] stelt subsidiair dat de politie ten onrechte voorbij aan de omstandigheid dat de slechts op visuele waarnemingen van een opsporingsambtenaar of fraude inspecteur gebaseerde vaststellingen noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien aannemelijk kunnen maken dat er sprake is geweest vaneen eerdere oogst. In dat verband wordt onder meer verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof zoals bekend onder ECLI:NL:GHSHE 2014:645.
In de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, heeft bij arrest van 24 oktober 2012 (LJN: B Y2956) een specialist drinkwater procestechnologie gehoord, die heel duidelijk aangaf dat het onmogelijk is om een uitspraak te doen over de kweekperiode op basis van kalkafzetting en algengroei. Met betrekking tot het in het rapport BOOM opgenomen gedeelte over plantenresten is ook van belang (p.7) Plantenresten van reeds geoogste planten geven de aanwijzing dat er op z’n minst één eerdere oogst geweest moet zijn. Hierbij is het verstandig om aan te geven wat voor soort plantenresten zijn aangetroffen. Vooral het aantreffen van wortelresten van belang, omdat dit een duidelijke indicatie is dat de teelt ook ter plekke heeft plaatsgevonden.
In een, eerder arrest heeft het Gerechtshof s-Hertogenbosch, 22 juli 2013, ECLL:NL:GHSHE:2013:3313, het volgende vermeld:
"Ten aanzien van de gedroogde hennepresten op de grond, het hennepafval op de stellage en de knipscharen met daarop plantenresten houdt het dossier verder niets in, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoeveelheid resten of afval en de ouderdom van het afval en de resten. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden uitgesloten dat deze zijn ontstaan tijdens de teelt van de op 17 januari 2011 aangetroffen hoeveelheid hennepplanten of dat deze resten en afval tijdens de bouw van de hennepkwekerij aldaar terecht zijn gekomen, gelet op de verklaring van veroordeelde dat de materialen gebruikt en smerig waren.”
Op basis van deze arresten belicht tegenover de ‘visuele’ waarneming kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat er sprake is van een eerdere oogst en om die reden verzoekt [betrokkene] de vordering af te wijzen.

Berekening volgens BOOM uitgangspunten indien conclusie één eerdere oogst

144.kweekruimte 1

Investeringskosten 3.000,00 Tabel rapportboom
Hennepstekken 1.097,28 (EUR 3,81perstek/plant)
Variabele kosten 1.117,44 (EUR 3,88perstek/plant)
Kostenknippers 0,00 (EUR 0,00 perstek/plant)
Huisvestingskosten 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Totaal aan kosten 5.214,72

195.kweekruimte 2

Investeringskosten 3.000,00 Tabel rapportboom
Hennepstekken 1.485,90 (EUR 3,81perstek/plant)
Variabele kosten 1.513,20 (EUR 3,88perstek/plant)
Kostenknippers 0,00 (EUR 0,00 perstek/plant)
Huisvestingskosten 0.00 (Bedrag per oogst/ruimte)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Totaal aan kosten 5.999.
(…)”
13. Het vonnis van de rechtbank, dat het hof heeft bevestigd met aanvulling van gronden, houdt met betrekking tot (de vaststelling van) het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
In het hierboven vermeld strafvonnis van de politierechter in deze rechtbank is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten:
1.medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
2.medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient haar te worden ontnomen. Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 36.025,90.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden zoals blijkt uit de inhoud van de hierna te melden bewijsmiddel.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen. Gelet op de omstandigheden waaronder de hennepkwekerij is aangetroffen, kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een eerdere oogst. De aangetroffen sporen wijzen op een periode van hennepteelt. Uit het onderzoek ter plaatse is gebleken dat er sprake was van op kalk gelijkende afzetting op de onderzijde van de plantenpotten en op het zeil. Ook werden gebruikte en vervuilde koolstoffilters alsmede 25 jerrycans met diverse soorten groeimiddel en droogrekken met hennepresten aangetroffen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat dit indicatoren zijn voor een eerdere oogst. Nu de verdachte geen verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de aangetroffen hennepkwekerij is de officier van justitie bij de berekening uitgegaan van de standaardbedragen zoals vermeld in het rapport “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, update van 1 juni 2016". Blijkens dit rapport zijn de afschrijvingskosten van 150 euro per oogst een afschrijving van de totale investeringskosten per hennepkwekerij ter hoogte van € 3000,= waarbij uit wordt gegaan van een afschrijvingsperiode van vier jaar en vijf oogsten per jaar. Door het gebruik van de aangeschafte middelen voor de hennepkwekerij neemt de waarde van deze goederen in de loop der tijd af. Deze waardevermindering kan derhalve als afschrijvingskosten in mindering worden gebracht per oogst en niet de totale investeringskosten per oogst.

Bewijsmiddel wederrechtelijk verkregen voordeel

De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
1.
Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL1700-2020407389-2, opgemaakt op 16 december 2020, van de politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als verklaring van aangever [aangever] namens Stedin Netbeheer B.V.:
De periode van 1 volledige hennepoogst is 70 dagen. In dit geval is het 1 volledige hennepoogst van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 56 dagen.
De diefstal is gepleegd in de periode van 19-07-2020t/m 22-11-2020.
Op 22-11-2020 omstreeks 12:47 uur was ik tezamen met politieambtenaren van politie eenheid Rotterdam bij het pand [a-straat 1] te [plaats].
Het betrof een rijtjeshuis.
Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters meerdere hennepoogsten in werking moet zijn geweest. Het filtermateriaal van de koolstoffilters was door het gebruik ter plaatse vervuild. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op de contact plaatsen tussen de bevestigingsbanden en de koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen.
Tevens zag ik dat de in de hennepkwekerij aanwezige kweekpotten voorzien waren van een witte aanslag en het zogenaamde ketelsteen. Witte aanslag ontstaat doormiddel van het afzetten van de voedingstoffen welke gebruikt worden in de kweekcyclus. Aan het eind van de kweekperiode wordt er geen water meer gegeven en op het moment dat de kweekpotten droog staan zal er zich op de kweekpotten en het zeil een witte aanslag vormen. Ook de in het water aanwezige kalk is van invloed op het afzetten van voorgenoemde witte aanslag. Vervolgens zal zich uiteindelijk ketelsteen gaan vormen, hetgeen bij de aanwezige kweekpotten het geval was.
De hennepkwekerij was al een langere periode in werking.
In de hennepkwekerijen zag ik zogenaamde droognetten waarin ik restanten aantrof van hennepplanten afkomstig van een eerdere hennepoogst. Ook zag ik een aantal scharen liggen met restanten van hennepproducten vermoedelijk gebruikt bij het knippen van een eerdere hennepoogst. De aangetroffen henneprestanten waren zodanig vervuild dat deze niet alleen afkomstig waren van het knippen van de huidige hennepplanten.
2.
Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 36e Sr, van de politie, regionale eenheid Rotterdam d.d. 3 december 2020:
Ontnemingsperiode
Tussen 5 juli 2020 en 22 november 2020. Deze periode beslaat 20 weken.
Op het moment van aantreffen van de hennepkwekerij waren de hennepplanten in kweekruimte 2 ongeveer 8 weken oud. De planten in kweekruimte waren ongeveer 6 weken oud. Op basis van de aangetroffen indicatoren was er sprake van 1 eerdere oogst. Rekening wordt gehouden met 10 weken kweektijd en 2 weken af- en opbouw tussen de eerste oogst en de aangetroffen planten in de kwekerij.
1e kweekruimte
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:
Afschrijvingskosten EUR 150,00 (Tabel pag. 3 rapport van FPA 1-11-2010)
Hennepstekken EUR 548,64 (EUR 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten EUR 558,72 (EUR 3,88 per stek/plant)
Elektriciteitskosten EUR 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)
Kosten knippers EUR 0,00 (EUR 0,00 per stek/plant)
Huisvestingskosten EUR 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)
Totaal aan kosten EUR 1257,36
-------------------------------------------------------
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt: 144 planten x 27,7 gram = 3,9888 kilo
Financiële opbrengst per oogst
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal EUR 4070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 3,9888 kilogram x EUR 4070.00 =EUR 16234,42
2e kweekruimte:
Afschrijvingskosten EUR 150,00 (Tabel pag. 3 rapport van FPA 1-11-2010)
Hennepstekken EUR 742,95 (EUR 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten EUR 756,60 (EUR 3,88 per stek/plant)
Elektriciteitskosten EUR 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)
Kosten knippers EUR 0,00 (EUR 0,00 per stek/plant)
Huisvestingskosten EUR 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)
Totaal aan kosten EUR 1649,55
-------------------------------------------------------
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt: 195 planten x 28,6 gram = 5,577 kilogram.
Financiële opbrengst per oogst
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal EUR 4070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 5,577 kilogram x EUR 4070,00 =EUR 22.698.39.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
De 1e kweekruimte
Bruto opbrengst 1 oogst(en) x EUR 16234,42 EUR 16234,42
Totale kosten 1 oogst(en) x EUR 1257,36 EUR -/- 1257,36
De 2e kweekruimte
Bruto opbrengst 1 oogst(en) x EUR 22698,39 EUR 22698,39
Totale kosten 1 oogst(en) x EUR 1649,55 EUR -/- 1649,55

Wederrechtelijk verkregen voordeel EUR 36.025,90

Vaststelling van het te betalen bedrag

Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.”
14. Bij arrest van 16 mei 2023 heeft het hof in aanvulling op het bevestigde vonnis van de rechtbank nog het volgende overwogen:
Beoordeling van het vonnis
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de overweging ‘Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel’ aanvult met het volgende:
Het hof overweegt dat de verdediging geen bewijs heeft overgelegd dat de kosten aan Stedin daadwerkelijk zijn betaald, zodat die kosten niet op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering kunnen worden gebracht.

De beoordeling van het middel

15. Het gaat in deze zaak om het voordeel dat is verkregen uit één hennepkwekerij met twee kweekruimtes. In de voordeelberekening heeft het hof de opbrengst van één gehele oogst betrokken. Het hof heeft in overeenstemming met de – op dit punt onbetwiste – financiële rapportage (bewijsmiddel 2) tot uitgangspunt genomen dat de oogst van kweekruimte I een opbrengst ter hoogte van € 16234,42 en de oogst van kweekruimte II een opbrengst ter hoogte van € 22.689.39 heeft gegenereerd. De opbrengst van de verkoop van de hennep wordt in cassatie niet aangevochten.
16. In overeenstemming met de het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (bewijsmiddel 2) heeft het hof afschrijvingskosten, kosten van stekjes en overige variabele kosten in aanmerking genomen. Het hof heeft elektriciteitskosten, kosten knippers en huisvestingskosten – zulks onbetwist – buiten beschouwing gelaten. De kosten van de oogsten uit kweekruimte I en kweekruimte II bedragen € 1257,39, respectievelijk € 1649,55. Op zichzelf wordt de berekening van dit bedrag in cassatie niet aangevochten, in die zin dat het bij de kostenbepaling uitgaat van eenzelfde bedrag per stek/plant. Wel wordt aangevoerd dat het hof zijn oordeel dat slechts de afschrijvingskosten (à € 150 per kweekruimte), in mindering heeft gebracht en niet de totale investeringskosten (à € 3000 per kweekruimte) en daarnaast ten onrechte is uitgegaan van één en niet twee kweekperioden, onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van hetgeen de verdediging ter zake heeft aangevoerd.
17. Opbouw doen adhv -> ECLI:NL:PHR:2024:1094
18. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan de rechter op de voet van artikel 36e lid 8 Sr die kosten in mindering brengen (1) die rechtstreeks in verband staan met het begaan van strafbare feiten waarop de ontneming is gegrond en (2) die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. Onder
“kosten die in directe relatie staan tot het delict dat ten grondslag ligt aan de becijfering van het wederrechtelijk verkregen voordeel”, zijnde de formulering waarmee de Hoge Raad de hiervoor onder (1) bedoelde voorwaarde tot uitdrukking brengt, moeten die kosten worden gerekend die bespaard zouden zijn geweest als het delict dat in de voordeelberekening wordt betrokken, niet zou zijn gepleegd. [8]
19. De feitenrechter komt een grote mate van vrijheid toe bij de beoordeling of en, zo ja, in welke mate bij de bepaling van de hoogte van het voordeel rekening moet worden gehouden met kosten. De beslissing daarover behoeft in het algemeen geen motivering. In dat geval is voldoende dat de feiten en omstandigheden waarop de rechter de hoogte van de in mindering te brengen kosten baseert, uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. [9]
21. Op gespannen voet met het voorgaande staat de stelling dat ook investeringskosten, zoals de kosten van aanschaf van apparatuur voor de hennepkwekerij, volledig voor aftrek in aanmerking dienen te komen. ‘Investeren’ houdt in dat men (duurzame) voorwerpen aanschaft die voor het begaan van meer strafbare feiten of legale activiteiten bestemd zijn, dus ook voor strafbare feiten die niet in de voordeelberekening worden betrokken (bijvoorbeeld omdat de betrokkene niet de gelegenheid heeft gekregen die door hem voorgenomen strafbare feiten te begaan). Investeringskosten kunnen in zoverre gelijk worden gesteld met voorbereidingskosten.
22. Over het oordeel van het hof dat gelet op de omstandigheden waaronder de hennepkwekerij is aangetroffen (kalkafzetting op de onderzijde van de plantenpotten en op het zeil, vervuilde koolstoffilters, 25 jerrycans met diverse soorten groeimiddel en droogrekken met hennepresten) in elk geval sprake is geweest van een eerdere oogst, wordt in cassatie niet geklaagd.
23. Het hof wijst erop dat de verdachte geen verklaringen heeft afgelegd over de aangetroffen hennepkwekerij, als gevolg waarvan bij de berekening is uitgegaan van de standaardbedragen. [10] Uitgaande van een afschrijvingsperiode van vier jaar met vijf oogsten per jaar worden in het rapport afschrijvingskosten begroot op 150 euro per oogst met een afschrijving van de totale investeringskosten per hennepkwekerij van 3000 euro. Wat betreft de waarde van de voor de kwekerij aangeschafte middelen overweegt het hof dat deze waarde in de loop van de tijd afneemt. Als gevolg waarvan niet de totale investeringskosten per oogst in mindering wordt gebracht, maar allen de waardevermindering van de aangeschafte middelen.
-> Begrijpelijkheid van de kostenaftrek 36e lid 8 Sv,
Ambtshalve
->
Redelijker termijn

Slotsom

24. Het eerste ‘middel’ is niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet. Het tweede en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2434; HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2881, en HR 17 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1348. Zie ook A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
2.Vgl. de conclusie a-g Bleichrodt van 27 januari 2015 bij HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:512 (ECLI:NL:PHR:2015:143, onder 4) evenals de conclusie van zijn hand van 12 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:461, onder 11.
3.Sinds 1 januari 2020: art. 6:1:16 lid 2 Sv.
4.Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:846, en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2021:595).
5.Vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7360,
6.Bijvoorbeeld een verweer dat betrekking heeft op de vraag of het gebruik van verklaringen van medeveroordeelden tot het bewijs verenigbaar is met artikel 6 EVRM (HR 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1026, rov. 2.3.4) of een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het OM dat is gegrond op de stelling dat het bewijs op onrechtmatige wijze is vergaard (HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501,
7.Vgl. onder meer HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501,
8.Ik verwijs naar mijn conclusie van 22 oktober 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1094 en de door mij in voetnoot 5 aangehaalde rechtspraak.
9.Zie HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1478, rov. 2.3: “