2.4Het hof heeft in het arrest de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het duwen en trekken aan de politieauto, met het enkele doel deze te verplaatsen, niet gekwalificeerd kan worden als het plegen van openlijk geweld. Voorts kan het vernielen van de autoruit verdachte niet worden aangerekend, nu dit een gerichte eenmansactie betrof waarvoor de betreffende persoon ook veroordeeld is. Daarnaast is voor het versnipperen en blazen van hooi toestemming gegeven door de aanwezige politieambtenaren en kan dit voorts niet worden gekwalificeerd als het plegen van geweld tegen een politieauto.
(…)
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Het hof stelt voorop dat wanneer een groep personen zich schuldig maakt aan het in het openbaar plegen van geweld, de groepsleden kunnen worden vervolgd voor openlijke geweldpleging. Dit brengt eveneens met zich mee dat voor een bewezenverklaring van het plegen van openlijk geweld niet is vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het toegepaste geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van fysiek gewelddadige aard hoeft te zijn. Er moet dan wel sprake zijn van gedragingen die het geweld hebben bevorderd. Onder geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient voorts te worden verstaan, elke uitoefening van lichamelijke kracht tegen een persoon of goed van niet al te geringe intensiteit, waardoor de openbare orde wordt verstoord.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 10 juni 2022 verschenen een tweetal kamerbrieven over het toekomstperspectief voor de landbouw en richtinggevende doelen voor stikstofreductie per Natura 2000-gebied. Hierin is opgenomen dat de stikstofuitstoot in veel delen van het land met 70% moet worden teruggedrongen. Naar aanleiding hiervan vinden in juni 2022 diverse (lokale) acties plaats. Zo werden hooibalen langs de kant van snelwegen in brand gestoken, werd er een treinspoor geblokkeerd en heeft een groep boeren op 10 juni 2022 het huis van de minister van Natuur en Stikstof, minister Van der Wal, bezocht. Nadat op 21 juni 2022 geen van de moties tegen het stikstofbeleid een meerderheid had gekregen, werden er verdere acties aangekondigd. Zo werden op 27 juni 2022 16 snelwegen op bepaalde punten volledig geblokkeerd. Ook vonden er onregelmatigheden plaats op de A1 bij Stroe.
Nadat op 28 juni 2022 bekend werd dat de stikstofplannen van de regering doorgang zouden vinden, is besloten om die avond verder te protesteren. Onder andere via appberichten werd er rond 19.30 uur afgesproken bij de carpoolplaats te [plaats]. Vanaf de carpoolplaats is een lange stoet met trekkers en auto’s vertrokken. Uiteindelijk bleek de bestemming (weer) het woonhuis van minister Van der Wal in [plaats] te zijn. Door de ver in de minderheid zijnde politie werd een drietal kruisingen in de buurt van de woning afgezet om te voorkomen dat de woning daadwerkelijk bereikt zou worden, waaronder de kruising [b-straat]-[c-straat]. Die kruising werd afgezet door een tweetal politievoertuigen en een afzetlint. Het is bij die kruising dat (het grootste gedeelte van) de stoet uiteindelijk tot stilstand kwam. De betrokkenen stapten uit hun voertuigen en duidelijk was dat zij niet blij waren met de afzetting. Ze waren al meer dan twee uur onderweg geweest en wilden dan toch bij het huis van de minister kunnen komen, aldus een van de medeverdachten. Het afzetlint werd kapotgetrokken. Vanuit de groep werd geroepen dat ze niet weg zouden gaan voordat ze bij de woning van de minister waren geweest. Ook werd vanuit de groep geroepen dat ze de dienstauto’s wel weg zouden halen. Een combine met hakselaar die met de stoet was meegekomen werd op ongeveer 2 meter van de dienstvoertuigen geparkeerd en spoot stro op de aanwezige verbalisanten, de politievoertuigen en de straat.
Op enig moment werd er iets geroepen in de trant van ‘Kom jongens, die auto moet aan de kant’. Een groep van (ongeveer) 16 personen heeft toen geprobeerd om één van de twee politieauto’s te verplaatsen door aan het voertuig te duwen en te trekken teneinde de tractoren de mogelijkheid te bieden de afzetting te omzeilen om zo door te kunnen rijden naar de woning van de minister. Ook is een ruit van de andere politieauto ingetrapt. Uiteindelijk is de door de politie gemaakte linie of afzetting doorbroken en zijn trekkers via de berm naar het huis van de minister gereden, alwaar onder andere (een combinatie van hooi en) mest is uitgestort.
Niet ter discussie staat dat verdachte zich op enig moment bij de stoet heeft aangesloten en deel heeft uitgemaakt van de groep personen die aan de politieauto heeft geduwd en getrokken.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de politieauto. Verdachte heeft niet alleen getalsmatig de groep verstrekt, maar ook actief deelgenomen aan het trekken en duwen tegen de politieauto. Verdachte heeft daarmee een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat uitgaande van de zich in het dossier bevindende camerabeelden van het duwen en trekken tegen de politieauto, dit zonder meer met een zodanige kracht is gebeurd dat daarmee het rechtsgoed (het politievoertuig) in gevaar werd gebracht. Daar komt bij dat, weliswaar niet door verdachte zelf, maar wel door een tot dezelfde groep behorend persoon binnen hetzelfde tijdsbestek de ruit van de politieauto heeft ingetrapt, waarmee ook het intrappen van de ruit onderdeel uitmaakt van het tenlastegelegde openlijke geweld. Tevens neemt het hof daarbij in aanmerking de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] inhoudende dat met de hakselaar werd gespoten om de politie af te leiden, zodat zij de auto konden verplaatsen en teneinde de tractoren de mogelijkheid te bieden de afzetting te omzeilen om zo door te kunnen rijden naar de woning van de minister, waaruit het hof afleidt dat er binnen de groep sprake was van (enig) overleg en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op het geheel van de feiten en omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan, is naar het oordeel van het hof het geweld tevens van die aard geweest dat daarmee de openbare werd verstoord.
Dat, zoals door meerdere van de verdachten is verklaard, de politie toestemming heeft gegeven voor het spuiten met de hakselaar en daarmee - zo begrijpt het hof - niet meegenomen kan worden als onderdeel van de feiten en omstandigheden waaronder het openlijke geweld is gepleegd, blijkt niet uit het dossier. Daaruit valt enkel af te leiden dat de politie, die met zo’n zeven personen ver in de minderheid was, om de situatie beheersbaar te houden en niet verder te laten escaleren, niet actief heeft opgetreden tegen het spuiten met de hakselaar en zich heeft teruggetrokken achter de afzetting.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Het hof verwerpt de verweren en komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.”