ECLI:NL:PHR:2025:23

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
23/05015
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige met bewijsvoering en schadevergoeding

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1981, op 18 december 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor verkrachting van een minderjarige, die aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en er werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De verdediging heeft drie middelen van cassatie ingediend, waarbij de eerste twee middelen zich richtten op de bewijsvoering en het derde middel op de toewijzing van reiskosten voor de benadeelde partij. Het hof heeft de bewijsvoering als voldoende beschouwd, waarbij de verklaringen van het slachtoffer, haar moeder en zus als consistent en betrouwbaar werden aangemerkt. De verdachte heeft verklaard dat er seks heeft plaatsgevonden, maar ontkent dat dit onder dwang was. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de wil van het slachtoffer heeft doorbroken door gebruik te maken van geweld en andere feitelijkheden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, maar de reiskosten voor de zitting in hoger beroep werden niet als rechtstreekse schade erkend. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en de uitspraak van het hof vernietigd voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, maar de overige onderdelen van de uitspraak zijn gehandhaafd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/05015
Zitting7 januari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 18 december 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en in verband daarmee aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
1.2
Namens de verdachte heeft T. Straten, advocaat in Maastricht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
Het eerste en tweede middel klagen over de bewijsvoering. Het derde middel klaagt over het oordeel van het hof inzake de vordering van de benadeelde partij. Alvorens de middelen te bespreken, geef ik hieronder de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 21 april 2022 tot en met 22 april 2022 in de gemeente [plaats] door geweld en een andere feitelijkheid een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , bestaande dat geweld en een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte
- aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): “Vanavond gaan we een leuk avondje maken” en/of “Laten we dat nu doen.” en
- en die [slachtoffer] alcoholhoudende drank heeft laten drinken en/of alcoholhoudende drank aan die [slachtoffer] heeft gegeven en
- (dicht) naast en/of bij die [slachtoffer] op de bank is gaan en/of blijven zitten en/of (dicht) naar die [slachtoffer] toe is opgeschoven, terwijl zij in de hoek van de bank zat, en
- toen die [slachtoffer] zei dat zij het niet wilde, onverhoeds zijn, verdachtes, hand(en) onder de (boven)kleding en de bh en op de borsten van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- toen die [slachtoffer] opnieuw zei dat zij het niet wilde, die [slachtoffer] naar achteren (op de bank) heeft geduwd en
- de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
- met zijn, verdachtes, handen tegen de benen van die [slachtoffer] heeft geduwd en de benen van die [slachtoffer] naar boven en/of omhoog heeft geduwd en met zijn, verdachtes, handen op de benen van die [slachtoffer] is blijven duwen (zodat deze omhoog bleven) en
- (hard) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht, waardoor verdachte (aldus) die [slachtoffer] in een situatie heeft gebracht, waarin zij zich niet of onvoldoende kon verzetten tegen en/of te onttrekken aan het seksueel binnendringen van haar lichaam.”
2.2
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen in het arrest opgenomen (met weglating van verwijzing naar dossierpagina’s):
“1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2022 […] voor zover inhoudende als
verklaring van aangeefster [aangeefster] namens [slachtoffer]:
Aangeefster: [aangeefster]
Zij deed aangifte namens het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004.
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangeefster
Ik ken [verdachte] al 23 jaar. Hij kent onze kinderen al vanaf ze in de pampers zaten. [betrokkene 2] , mijn man, kent [verdachte] al vanaf zijn 6e levensjaar, [betrokkene 2] is nu 41 jaar oud.
V: U heeft aangegeven aangifte te willen doen. Namens wie doet u aangifte?
A: Namens [slachtoffer] .
V: Wat is zij van u?
A: Mijn dochter, 17 jaar oud.
V: Zeg eens in uw eigen woorden waar u aangifte van doet?
A: [slachtoffer] heeft mij verteld dat ze misbruikt is om seks te hebben.
V: Tegen wie doet u aangifte?
A: [verdachte] .
V: Wanneer is [slachtoffer] misbruikt geworden om seks te hebben door [verdachte] ?
A: Dat was van 21 april 2022 op 22 april 2022.
V: Waar is het seksueel misbruik gebeurd?
A: Op de [a-straat 1] in [plaats] . Dit is het huis van de moeder van [verdachte] .(---) Wij noemen haar [betrokkene 4] . Babba betekent moeder of oma.
A: 21 april 2022 in de middag is [slachtoffer] thuis weggelopen. Ze had namelijk ruzie met haar vriend [betrokkene 3] . Ze is op 21 april 2022 gevonden bij het afscheidshuis van opa. [slachtoffer] had via whatsapp laten weten dat ze daar was. [betrokkene 2] en [verdachte] zijn samen [slachtoffer] daar gaan ophalen. [verdachte] , [betrokkene 2] en ik waren daarna thuis met [slachtoffer] . Toen heeft [verdachte] voorgesteld dat [slachtoffer] wel bij hem kon blijven zodat ze kon afschakelen. [betrokkene 2] en ik dachten toen dat het een goed idee was.
A: Die vrijdag 22 april 2022 gingen we bij [verdachte] thuis BBQ'en. Ik heb achteraf gehoord, van mijn oudste dochter [betrokkene 1] , dat [slachtoffer] met [betrokkene 1] is meegegaan. Ze heeft in de auto aan [betrokkene 1] het hele verhaal verteld wat er is gebeurd tussen haar en [verdachte] .
V: Weet hij dat zij een achterstand heeft?
A: Hij weet dat zij op speciaal onderwijs heeft gezeten.
V: U komt vandaag aangifte doen van seksueel misbruik van [slachtoffer] gepleegd door [verdachte] .
A: [betrokkene 2] zei dat [slachtoffer] verkracht was door [verdachte] van donderdag op vrijdagnacht (
het hof begrijpt: de nacht van 21 april 2022 op 22 april 2022).
V: En toen?
A: [slachtoffer] kwam net binnen. We keken elkaar aan, ik heb haar geknuffeld. Toen ik haar in de armen pakte, begon zij te huilen.
V: Wat heb jij later na gehoord wat er gebeurd zou zijn tussen [slachtoffer] en [verdachte] ?
A: Dat [verdachte] [slachtoffer] de hele tijd vroeg of ze cola wou. [verdachte] liep dan naar de keuken en pakte dan een nieuwe cola. Die cola werd steeds lichter van kleur. [slachtoffer] had het gevoel dat [verdachte] haar wilde volduwen met alcohol zodat zij gewilliger zou worden om seks met hem te hebben.
V: Seks?
A: Ja, op de bank in de woonkamer van [betrokkene 4] .
V: Van wie heb jij dit gehoord?
A: Van [slachtoffer] in het ziekenhuis.
V: Toen zij dit vertelde in die wachtkamer hoe waren toen haar emoties?
A: Ze keek echt heel verdrietig. Alsof er een last op haar lag.
A: Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2022 […] voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van slachtoffer [slachtoffer]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord slachtoffer
O: Opmerking verbalisant
V: Waarover kom jij met ons praten?
A: Over dat ik .... tja iemand mij heeft verkracht.
A: Die avond van 21 of 22 april 2022, dat was de avond dat hij het deed. We gingen toen naar zijn huis. Ik wilde niet naar zijn huis maar mijn moeder vond dat goed voor mij, als afleiding, dat ik met hem mee ging. Toen ik daar kwam bij hem thuis was het 00:30 uur in de nacht. We hebben wat gegeten en naderhand ben ik op de bank gaat zitten en hij zat rechts van me. Hij begon zo van: “doe maar Chill, het kan gewoon". Dus toen zat ik op de bank en 10 minuten later zat hij aan me en begon mijn broek uit te trekken. Toen begon hij te vingeren. Hij had me die avond de hele avond proberen te zoenen. Hij heeft toen ook met zijn piemel in me gezeten. Hij is daarna gaan douchen en ik heb moeten overgegeven. De dag erna vroeg hij mijn ouders om te komen barbecueën. Ik ben daarna met mijn zus mee naar huis gegaan. Ik heb het die avond tegen mijn zus verteld.
V; Je hebt het de hele tijd over “hij”. Wie is hij?
A: [verdachte] .
V: Waar woont [verdachte] ?
A: Hij verblijft bij zijn moeder
V: Waar woont zijn moeder?
A: [a-straat] , in [plaats] .
V: Je hebt verteld over aanraken, Waar deed hij aanraken?
A: Aan mijn borsten.
V: Waar was dat?
A: Bij zijn moeder thuis.
V: Dan wil ik graag dat je me alles verteld over de nacht van 21-22 april. Vertel daar eens alles over?
A: Toen ik samen met [verdachte] naar huis liep zei hij iets tegen me wat ik niet wilde. Hij zei: “Vanavond gaan we een leuk avondje maken”. Ik zei tegen hem: “dat wil ik niet”. Toen kwamen we bij hem thuis. Ik ging op de bank zitten. We hadden een pizza in de oven gedaan. Die hebben we niet opgegeten want hij bleef maar zeggen: “Laten we dat nu doen”. Ik zei “nee”. [verdachte] gaf mij cola en ik proefde pas bij het derde glas dat er alcohol in zat. Het derde glas was heel licht en ik proefde de alcohol goed. Ik zei tegen hem dat ik niets meer hoefde te drinken en toen begon hij met aanraken. Ik was niet dronken want ik weet alles nog goed. Ik zat op de bank en hij zat daar ook.
V: En toen?
A: Hij begon een stukje naar mij op te schuiven, Ik zat in de hoek. Ik wist op dat moment wat hij wilde doen. Ik zei tegen hem: “Ik weet wat je wil gaan doen maar dat wil ik niet”.
V: En toen?
A: Nadat ik duidelijk had aangegeven dat ik het niet wilde ging hij onder mijn kleren aan mijn borsten zitten. Hij ging onder mijn bh door aan mijn borsten zitten en hij gaf kusjes in de nek. Ik zei dat ik dat niet wilde. Hij duwde mij naar achteren. Hij deed mijn broek en onderbroek uit.
V: Hoe kon hij je broek en onderbroek uittrekken?
A: Hij duwde me naar achteren en hij trok hard mijn broek uit
V: Toen hij je broek omlaag trok. Zei hij toen iets?
A: Ja. Hij zei: ‘goh doe normaal’. Ik zei dat ik dit niet wilde. Ik voelde me onder druk. Hij duwde tegen mijn benen. Ik lag zo en hij duwde me. Hij duwde mijn benen naar boven.
V: En toen?
A: Hij kwam naar me toe en hield mijn benen tegen, Zijn handen duwde op mijn benen zodat ze zo bleven.
O: We zien dat je met je handen op je boven benen duwt.
A: Toen deed hij zijn broek uit en deed zijn piemel in mijn vagina.
V: En toen?
A: Die moest ik zou (
het hof begrijpt: zo) houden van hem, dat zei hij tegen mij. Hij deed zijn broek uit tot zijn knieën. Hij kwam naar mij toe en duwde zijn piemel in mijn vagina.
V: Zei jij iets toen, hij met zijn piemel in je vagina ging?
A: Nee, ik durfde niets te zeggen.
V: Want?
A: Dat durfde ik niet. Ik weet het niet. Ik dacht misschien dat hij boos werd.
V: Hoe voelde je dat?
A: Hij duwde hard zijn piemel in me en ik voelde druk zeg maar.
V: Is er een condoom gebruikt?
A: Nee.
V: Hoe lang ben jij?
A: Best wel klein. Ik denk 1.56 meter groot, denk ik.
V: En [verdachte] ?
A: Best lang. Een kop groter dan u.
V: Jij bent best slank en smal en [verdachte] ?
A: Hij is best breed. Ik ben heel dun vind ik.
V: [verdachte] is een vriend van je vader. Wat betekende [verdachte] voor je?
A: Hij is als een oom voor me. Ik ken hem als sinds ik een baby ben.
A: Mijn iq is 60-64.
V: Tegen wie heb jij als allereerst verteld wat jou is overkomen?
A: Mijn zus [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 juni 2022 […] voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [betrokkene 1]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Wat kan jij vertellen over wat er met [slachtoffer] is gebeurd?
A: We waren bij een barbecue bij [verdachte] thuis. Rond 23.00 uur zijn mijn ouders samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] naar huis gegaan. Mijn broertje [betrokkene 5] , mijn zusje [slachtoffer] en mijn vriend [betrokkene 6] bleven nog bij [verdachte] . Toen zat ik binnen met [slachtoffer] en toen gedroeg zij zich raar. Ik vroeg wat er aan de hand was. Toen zei ze (
het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) tegen mij dat ik het niet zou geloven als zij zou zeggen wat er gebeurd was. En toen ben ik blijven vragen wat er was. Toen heeft ze gezegd dat [verdachte] haar aan had geraakt en had verkracht. Toen heb ik aan [betrokkene 6] gevraagd of we naar huis gingen. Toen we thuis kwamen heb ik het aan mijn vriend verteld, samen met [slachtoffer] .
V: Wanneer was de barbecue?
A: Dat was 22 april 2022.
V: Waar was de barbecue?
A: Bij de moeder van [verdachte] thuis, waar hij woont.
V: Welk adres?
A: [a-straat] in [plaats] .
V: Wat bedoelde je net met dat [slachtoffer] zich raar gedroeg?
A: Zij gedroeg zich terug getrokken, normaal is ze heel druk en praat ze veel. Ik hoorde dat [verdachte] [slachtoffer] een paar keer heeft gevraagd of zij bleef slapen. [verdachte] vroeg dat wel een keer of 8. En ik hoorde dat [slachtoffer] de hele tijd tegen mij zei dat ze met mij naar huis wilde en niet bij [verdachte] wilde blijven slapen.
V: Wat gebeurde er toen verder, toen jouw ouders en broertjes weggingen?
A: [slachtoffer] en ik gingen naar binnen. [betrokkene 6] en [verdachte] waren achterom, buiten. Toen ik met [slachtoffer] naar binnen ging, kwam [verdachte] ook naar binnen en vroeg aan [slachtoffer] of ze bleef slapen. Hij pakte de deken en kussen van de tafel af en legde die op de bank. Op dat moment merkte ik aan [slachtoffer] dat ze echt ergens mee zat. Ik zag dat aan haar.
V: Wat zei [slachtoffer] toen [verdachte] dat aan [slachtoffer] vroeg?
A: Ze zei dat ze dat niet wilde. Ik vond dat raar want normaal wil ze dat wel.
V: Je zei dat je wat merkte aan [slachtoffer] , wat zag je?
A: De uitstraling en de blik. Ze keek naar onderen.
V: En toen?
A: Ik zag dat ze begon te huilen. Ik vroeg aan haar of er hier iets is gebeurd bij [verdachte] thuis? [slachtoffer] zei: “Ja, maar ik kan het je nu hier niet vertellen”. Toen vroeg ik aan haar of [verdachte] haar had aangeraakt. Ik zag dat ze bleef huilen. Daarna heb ik nog 3 keer gevraagd wat er was. Bij de derde keer heeft ze het gezegd.
V: En bij de derde keer, toen jij aan haar vroeg wat er was?
A: Bij de derde keer zei ze tegen mij dat [verdachte] haar had aangeraakt en haar verkracht had.
V: Toen [slachtoffer] aan jou vertelde dat [verdachte] haar aangeraakt en verkracht had, wat zag je aan haar?
A: Verdriet en teleurstelling. Ze leek wel ‘op’. Ik weet het niet, het leek wel alsof ze heel erg geschrokken was. Ze werd helemaal bleek. Ze bleef aan het huilen. Toen we in de auto zaten was ze nog steeds aan het huilen.
V: Hoe ging de autorit?
A: Ik zat met [slachtoffer] samen achterin omdat ik het zielig vond. Zij was aan het huilen en ik heb haar geknuffeld.
V: Weet jij hoe de aanrakingen en de verkrachting heeft plaatsgevonden?
A: Ze heeft alleen tegen mij gezegd dat ze denkt dat [verdachte] iets in haar drinken had gegooid omdat ze ook ineens duizelig was. Ze had cola en [verdachte] was de hele tijd nieuw drinken aan het pakken in de keuken. Bij het laatste drankje merkte ze dat er iets niet goed was met het drinken. Ze vertelde me dat dit de dag vóór de barbecue was geweest.
V: Dat was dan 21 april 2022?
A: Ja, ze was daar blijven slapen bij [verdachte] . [verdachte] was een soort oom.
V: De dag na de barbecue, toen jullie wakker werden. Hoe was [slachtoffer] er aan toe?
A: Ze had hele erge ‘huil ogen’.
V: Wat is [slachtoffer] voor een meisje/vrouw?
A: [slachtoffer] heeft een achterstand. Zij is bijna 18, maar geestelijk is zij 15 of 16.
4.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 4 december 2023, voor zover inhoudende:
Er heeft seks plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en mij in de nacht van 21 april 2022 op 22 april 2022. Haar vriend [betrokkene 3] was een paar jaar ouder dan [slachtoffer] . Een jaar of 19 was hij [slachtoffer] had die dag ruzie met haar vriend. Ik heb die avond van 21 april 2022 nog naar [betrokkene 3] gebeld om haar te helpen met de relatie. Zij wou dat die relatie weer hersteld werd en heeft mij gevraagd om hem te bellen. Hij had haar namelijk geblokkeerd. Ik heb bij mij thuis misschien haar glas wel ingeschonken met wodka/energiedrank.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 17 januari 2023, voor zover in houdende als verklaring van de verdachte:
De verdachte verklaart dat [slachtoffer] ruzie met haar Vriend [betrokkene 3] had. Ze was daarbij van huis weggelopen. De moeder van verdachte was op dat moment in Turkije. [slachtoffer] is, met goedvinden van haar ouders, met de verdachte mee naar huis gegaan. De verdachte verklaart dat zij daar (nog meer) alcohol hebben gedronken. [slachtoffer] was verdrietig over de ruzie met [betrokkene 3] . De verdachte geeft aan dat ze die avond seks hebben gehad. De verdachte geeft aan dat hij is klaargekomen.”
2.3
Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen in het arrest opgenomen:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het aan hem primair tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent en onbetrouwbaar zijn en dat enkel uit haar verklaringen volgt dat dwang zou zijn gebruikt in de nacht van 21 apriI 2022 op 22 april 2022. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in het dossier geen steunbewijs voorhanden is. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake is van misbruik van overwicht als volwassene en vertrouwenspersoon.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is eerst, met de rechtbank, van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde handelingen voor zover deze zien op de periode voorafgaand aan de avond van 21 april 2022 op 22 april 2022, nu daarvoor de wettige bewijsmiddelen ontbreken
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 21 apriI 2022 heeft het slachtoffer [slachtoffer] ruzie met haar vriendje en zij loopt van huis weg. Later op die dag wordt bekend waar zij is, wordt zij opgehaald en besloten wordt door haar ouders dat zij de avond/nacht door zal brengen bij de verdachte zodat zij kan ‘afschakelen’. Die bewuste avond (van 21 april 2022 op 22 april 2022) hebben de verdachte en het slachtoffer seks met elkaar. Het slachtoffer verklaart – kort gezegd – dat zij verkracht is door de verdachte, terwijl de verdachte verklaart dat zij wel seks hebben gehad, maar dat hij het slachtoffer daartoe niet gedwongen heeft.
Het hof ziet zich op grond van voorgaande feiten voor de vraag gesteld of in de onderhavig zaak aan de hand van bewijsmiddelen, houdende redengevende feiten en omstandigheden, het wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] . Daartoe wijst het hof op het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat op grond van bestendige jurisprudentie het aan de feitenrechter is voorbehouden om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal (vgl. o.a. HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498).
Het primair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (in samenhang bezien met artikel 248 Van het Wetboek van Strafrecht) en daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘door geweld of een andere feitelijkheid (...) heeft gedwongen’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het begrip ‘geweld’ wordt ruim uitgelegd waarbij de intensiteit en de gerichtheid van het geweld zodanig dient te zijn dat het slachtoffer wordt gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook het begrip ‘feitelijkheid’ wordt ruim uitgelegd waarbij gedacht kan worden aan het door de verdachte onder andere het aanwenden van gezag of overwicht, het uitoefenen van een zodanige psychische druk of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
Vooropgesteld moet worden dat de grens tussen ‘geweld’ en ‘’en andere feitelijkheid’, in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, niet steeds scherp zal kunnen worden getrokken, zodat die afgrenzing in voorkomende gevallen mede zal afhangen van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Ten slotte dient er in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht sprake te zijn van ‘dwingen’ in die zin dat het geweld en/of de andere feitelijkheden voor degene die eraan blootstaat, leidt tot het ondergaan van wat zij of hij zonder dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben laten gebeuren. Van ‘dwingen’ kan ook sprake zijn als het slachtoffer zich door het onverhoedse (in betekenis van onverwachte) van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten of in het geval dat nadat de seksuele handelingen aanvankelijk zonder dwang zijn aangevangen, het slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid wordt gedwongen tot voortzetting daarvan. Ten slotte is slechts aan ‘dwingen’ voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte - dat in ‘dwingen’ besloten ligt - mede omvat dat de verdachte het slachtoffer handelingen, die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen, doet ondergaan tegen zijn of haar wil. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (vgl. o.a. HR 3 november 1998, ECLI:NL:HR: 1998:ZC9311/NJ 1999, 125; HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494; HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842 en HR 14juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:865).
In de onderhavige strafzaak komt het hof op grond van de verklaringen van aangeefster, de verklaringen van de moeder en zus van aangeefster en de verklaring van de verdachte zelf tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
In beginsel staan de verklaringen van aangeefster en die van de verdachte voor zover het gaat om de ‘vrijwilligheid’ van de seks, haaks op elkaar. Daarbij geldt dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft echter betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Deze bepaling beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:20l0:BM2452; HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946 en HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152).
De uitleg van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering betekent dat steunbewijs niet specifiek betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. o.a. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). Het is voldoende wanneer de verklaring van de getuige (aangeefster/-gever) op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij komt dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan (vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094/NJ 2010,512).
Het hof heeft geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen. Haar verklaringen zijn voldoende duidelijk, op hoofdlijnen eenduidig en consistent en worden bovendien ondersteund door de verklaringen van haar moeder, haar zus en de verdachte zelf. Zo verklaart de moeder van het slachtoffer, [aangeefster] , dat zij van het slachtoffer heeft gehoord dat zij seks heeft gehad met de verdachte en dat het slachtoffer heel verdrietig keek toen ze dit vertelde. De zus van het slachtoffer, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat het slachtoffer zich raar gedroeg en moest huilen en dat zij toen, na lang aandringen, heeft gezegd dat zij is verkracht door de verdachte. Het hof merkt hierbij tevens op dat de verdachte eerder heeft verklaard ‘out’ te zijn geweest ten tijde van het tenlastegelegde, zodat hij enige tijd niet of minder bewust heeft waargenomen. Die verklaring, daargelaten wat er verder precies onder ‘out gaan’ moet worden verstaan, laat zich niet goed rijmen met zijn latere verklaring waarin hij stellig aangeeft dat geen sprake is geweest van dwingen, maar ‘slechts’ van vrijwillige seks, hetgeen zou duiden op volledige bewustheid van het gebeurde. Het hof zal dan ook uitgaan van de lezing van de feiten zoals opgenomen in de verklaringen van het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het vorenoverwogene in dit geval voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals bewezenverklaard.
Het hof overweegt in het bijzonder nog dat wel degelijk sprake was van overwicht door de verdachte als volwassene en vertrouwenspersoon. De verdachte was namelijk een huisvriend van het gezin van het slachtoffer en de verdachte kwam daar sinds haar geboorte regelmatig ‘over de vloer’. Het slachtoffer zag de verdachte als een oom, zo verklaart zij zelf bij de politie. Het slachtoffer ging in de avond van 21 april 2022, nadat zij eerder die dag van huis was weggelopen en ruzie had met haar vriendje, zelfs juist met de verdachte mee naar huis omdat haar ouders het een goed idee vonden dat zij bij hem kon ‘afschakelen’ van de hectiek die er op dat moment speelde in haar leven. Verdachte heeft bij de rechtbank daarover verklaard dat zij, met goedvinden van haar ouders, met hem mee naar huis is gegaan. Naar het oordeel van het hof was het slachtoffer daarmee ten tijde van het bewezenverklaarde aan de waakzaamheid van de verdachte toevertrouwd.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Nu de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld, behoeven de verweren gevoerd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde geen bespreking meer.”

3.Het eerste middel

3.1
Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde verkrachting niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Enerzijds blijkt niet dat de verdachte opzettelijk kracht heeft aangewend die zo hevig was dat zij was geëigend om de weerstand van de aangeefster te breken, anderzijds blijkt niet dat de verdachte zodanige psychische druk op haar heeft uitgeoefend of haar in een zodanige afhankelijkheidssituatie dan wel bedreigende situatie heeft gebracht dat zij zich hier niet tegen kon verzetten.
Juridisch kader
3.2
Art. 242 (oud) Sr stelde strafbaar het onder dwang seksueel binnendringen van een persoon. De in dat artikel genoemde dwangmiddelen betreffen (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
3.3
Wat moet worden verstaan onder de term geweld in art. 242 (oud) Sr is niet in de wet omschreven. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het moet gaan om “fysieke kracht (tegen personen of goederen), welke met zo'n hevigheid geschiedt, dat zij geëigend schijnt het in de betreffende bepaling beschermde rechtsgoed in gevaar te brengen. Voor zover het tegen personen gericht is, zal zij geëigend moeten zijn (schijnen) de weerstand, die de wederpartij kan bieden, te breken”. [1]
3.4
Het dwangmiddel ‘een andere feitelijkheid’ is meer divers en omvat (al dan niet in combinatie met elkaar) fysieke handelingen, [2] het uitspreken van bevelen, [3] bangmakerij, [4] het aanwenden van overwicht (zoals een groot intelligentieverschil, [5] geestelijk of lichamelijk overwicht, [6] of een groot leeftijdsverschil [7] ), het brengen van het slachtoffer in een afhankelijkheidsrelatie, [8] het onverhoeds handelen, [9] en het in het leven roepen van een bedreigende situatie waardoor het slachtoffer onder psychische druk wordt gezet. [10]
3.5
Nu een andere feitelijkheid ook fysieke handelingen kan omvatten, is de grens met het dwangmiddel geweld niet altijd scherp te trekken. Afgrenzing van deze begrippen zal mede afhangen van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. [11]
Bespreking van het middel
3.6
De vraag is of uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte de wil van de aangeefster heeft doorbroken door toepassing van geweld of een andere feitelijkheid. Ik meen dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
3.7
Wat betreft het toegepaste geweld wijs ik erop dat de verdachte de aangeefster naar achteren heeft geduwd, haar broek “hard” heeft uitgetrokken, haar benen naar boven heeft geduwd en hard bij haar is binnengedrongen. Anders dan de steller van het middel acht ik het gezien de zowel fysiek als mentaal zeer ongelijke verhouding tussen de verdachte en de aangeefster niet van belang dat uit de bewijsvoering niet blijkt hoe hard de verdachte de aangeefster heeft geduwd en dat hieruit ook niet blijkt dat de aangeefster zich fysiek heeft verzet. Wat betreft dit laatste merk ik op dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat ook zonder fysiek verzet van de aangeefster sprake kan zijn van dwang. [12] De aangeefster heeft steeds ondubbelzinnig aangegeven dat zij geen seks wilde (en heeft zich dus verbaal verzet) en heeft pas bij het “hard” bij haar binnendringen door de verdachte haar verbale protesten gestaakt, omdat zij bang voor hem was. Evident is dus dat de verdachte ervan op de hoogte was dat de aangeefster geen seks met hem wenste en dat hij met zijn handelingen haar wil heeft ‘doorbroken’.
3.8
Daarnaast blijkt uit de bewijsvoering ook dat de dwang heeft bestaan uit andere feitelijkheden. In dit verband wijs ik op de omstandigheid dat de aangeefster speciaal onderwijs volgde, relatieproblemen met haar vriend had, een stuk kleiner en tengerder dan de verdachte was en dat er een zeer groot leeftijdsverschil was. Het onverhoedse karakter van het betasten van de borsten van de aangeefster heb ik buiten beschouwing gelaten, omdat dit mijns inziens niet uit de bewijsmiddelen volgt, zodat dit niet kan bijdragen aan het bewijs van de uitgeoefende dwang. Maar ook zonder dit onverhoedse karakter zijn de gedragingen van de verdachte wat mij betreft voldoende voor dwang door middel van andere feitelijkheden.
3.9
Het oordeel van het hof dat de verdachte de aangeefster door het voornoemde geweld en andere feitelijkheden in een situatie heeft gebracht “waarin zij zich niet of onvoldoende kon verzetten tegen en/of te onttrekken aan het seksueel binnendringen van haar lichaam” is derhalve toereikend gemotiveerd.
3.1
Het middel faalt.

4.Het tweede middel

4.1
Het tweede middel klaagt over de overweging van het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij ‘out’ was tijdens de seks niet goed valt te rijmen met zijn latere verklaring waarin hij stellig aangeeft dat geen sprake is geweest van dwingen, maar van vrijwillige seks, omdat deze laatste verklaring duidt op volledige bewustheid van hetgeen heeft plaatsgevonden. Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn, omdat enerzijds het hof heeft overwogen dat de verdachte de gebeurtenissen niet of minder bewust heeft meegekregen, zodat het mogelijk is dat hij wel heeft meegekregen dat hij de aangeefster niet heeft gedwongen en anderzijds het ‘out’ zijn impliceert dat de verdachte niet in staat was ‘”actieve handelingen” te verrichten, hetgeen wel nodig is voor een bewezenverklaring van verkrachting, zodat de verklaring van de verdachte niet onverenigbaar is met de stelling dat hij weet dat hij de aangeefster niet heeft gedwongen.
4.2
Voor een goed begrip van het middel citeer ik eerst de passage uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 december 2023 waarin de verdachte heeft verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden:
“Vervolgens is [slachtoffer] bij mij thuis gaan douchen. Nadat zij terug was gekomen, merkte ik op een gegeven moment dat zij op mij zat en heb ik haar van mij af geduwd. Ze zei toen zelf tegen mij: ‘Neuk me’. Dat was toen ik wakker werd.
Ik heb de dingen die toen zijn gebeurd, slechts wazig gezien. Ik was dronken en ik heb er veel spijt van. Ik kan mij wazig herinneren dat zij op me zat. Ze is daarna gewoon bij mij in huis gebleven. Ik ben naar boven gegaan.
U vraagt mij of ik wakker was toen [slachtoffer] op mij ging zitten. Ik was er niet bij. Ik kwam pas bij toen zij op mij zat.
U deelt mij mede dat u in het procesdossier heeft gelezen dat ik heb verklaard dat ik pas zou zijn bijgekomen toen ik eigenlijk al klaargekomen was en voorts dat u weliswaar geen arts bent, maar het toch moeilijk voorstelbaar vindt dat iemand die zo dronken is dat hij buiten bewustzijn is, dan toch een erectie krijgt en klaarkomt. Toch is het wel zo.
U deelt mij mede dat ik eerder heb verklaard dat ik op de bank lag, dat [slachtoffer] aan mij ging zitten, dat ik met mijn gevoel mee ben gegaan en dat er toen ‘seks is gekomen'. Ik was dronken en ik kreeg alles wazig mee. Ik was niet mezelf.
U deelt mij mede dat ‘out zijn’ iets anders is dan wanneer je iets wazig mee krijgt. Ik kreeg de dingen wazig mee. Ik besefte het pas toen het was gebeurd.
U vraagt mij wat ik bedoel als ik zeg dat ik met mijn gevoel ben meegegaan. Het gebeurde als in een soort droom eigenlijk.
U deelt mij mede dat in het reclasseringsrapport staat vermeld dat ik tegen de rapporteur heb gezegd dat ik ontken dat sprake is van verkrachting, dat [slachtoffer] het initiatief nam en dat ik in eerste instantie ‘nee, niet doen’ heb gezegd. Volgens mij is er niets strafbaars gebeurd. Ik denk dat ik het niet heb gestopt door de alcohol. Als ik nuchter was geweest, was het niet gebeurd.
[…]
Het klopt wel dat ik een tamelijk forse man ben en dat [slachtoffer] een tenger, kleiner vrouwtje was ten tijde van dit gebeuren. Zij was gewoon jonger dan ik.
Het klopt dat ik eigenlijk zeg dat ik onder invloed van alcohol was en dat ik vervolgens door [slachtoffer] ben besprongen en dat zij ineens op mij zat. Dat was met voorbedachten rade.
Het klopt ook dat ik niets gedaan heb gedaan om het tegen te houden. Ik schaam me er ook voor en ik heb er ook spijt van.
Het klopt, zoals ik bij de politie heb verklaard, dat ik niet goed meer weet wat er is gebeurd omdat ik ‘out’ was door de alcohol en dat [slachtoffer] ineens op mij zat. Ik weet zeker dat ze dit heeft gewild.”
4.3
Op zich kan Ik mij vinden in het argument van de steller van het middel dat de verklaring van de verdachte dat hij alles wazig heeft meegekregen niet per se tegenstrijdig is met zijn verklaring dat de aangeefster vrijwillig seks met hem heeft gehad. De verdachte heeft immers verklaard dat hij wakker werd toen de aangeefster op hem zat en dat zij hem toen maande seks met haar te hebben, wat vervolgens ook is gebeurd, hetgeen in ieder geval een mate van vrijwilligheid suggereert die niet is te verenigen met de verklaring van de aangeefster dat zij door de verdachte is verkracht. Dit doet echter niet af aan het feit dat de verdachte wisselend en onduidelijk heeft verklaard. In eerste instantie heeft hij verklaard pas te zijn bijgekomen toen hij al was klaargekomen. Later verklaarde hij dat hij wakker werd toen de aangeefster op hem zat en dat daarna vrijwillige seks heeft plaatsgevonden die hij wazig heeft meegekregen, maar waarvan hij wel zeker weet dat deze vrijwillig heeft plaatsgevonden. Een derde versie is dat hij op de bank lag, de aangeefster aan hem is gaan zitten en het toen tot seks is gekomen. Wat hij precies verstaat onder het ‘out gaan’ blijft mij – en, zo leid ik af uit de zinssnede “daargelaten wat er verder precies onder ‘out gaan’ moet worden verstaan”, ook het hof – onduidelijk. Daartegenover staat de verklaring van de aangeefster die het hof als eenduidig en consistent heeft aangemerkt en die steun vindt in ander bewijsmateriaal. Met het oog op de grote mate van vrijheid die de feitenrechter geniet bij de selectie en waardering van bewijs, [13] waaronder de weging van getuigenverklaringen, acht ik de beslissing van het hof uit te gaan van de lezing van de aangeefster niet onbegrijpelijk.
4.4
Het middel faalt.

5.Het derde middel

5.1
Het derde middel bevat de klacht dat het hof de gevorderde reiskosten tot een bedrag van € 68,32 voor het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep heeft toegewezen als rechtstreekse schade en ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
5.2
Het hof heeft het volgende overwogen omtrent de vordering van de benadeelde partij:

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze vordering bedraagt, na aanpassing in eerste aanleg en nadere invulling in hoger beroep, € 13.000,40 en is opgebouwd uit de navolgende posten:
[…]
Ten aanzien van de post toekomstige kosten
De post toekomstige kosten bedraagt in totaal € 154,44 en is als volgt opgebouwd:
[…]
1. Extra reiskosten behandeling ad € 52,20;
2. Reiskosten zitting ad € 73,20;
3. Parkeerkosten ad € 12,44;
4. Eigen risico 2023 ad € 385,00;
5. Kosten begeleiding vanuit WMO ad € 239,20.
[…]
Van de gevorderde reiskosten voor de zitting in hoger beroep is (244 x € 0,28) € 68,32 voor toewijzing vatbaar.
[…]
Gelet op het vorenstaande komt in totaal € 609,48 aan toekomstige schade, welke kosten inmiddels eind 2023 ook zijn gemaakt, als schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal deze post dan ook tot dit bedrag toewijzen.
[…]
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.281,55 (bestaande uit € 138,15 aan ‘benzinekosten / reiskosten’, € 33,92 aan ‘eigen risico 2022’, € 609,48 aan ‘toekomstige kosten’ (die inmiddels eind 2023 ook zijn gemaakt), zijnde in totaal € 781,55 aan materiële schade, alsmede € 2.500,00 aan immateriële schade). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is ten aanzien van het niet toegewezen gedeelte van de vordering van oordeel dat de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Nu nader onderzoek een vertraging zou betekenen van de afdoening van de strafzaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het restant van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.281,55. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.”
5.3
Over het derde middel kan ik kort zijn. Het hof heeft de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor de zitting in hoger beroep tot een bedrag van € 68,32 aangemerkt als schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde en dit bedrag toegewezen. Deze kosten kunnen evenwel niet als rechtstreekse schade in de zin van art. 51f lid 1 Sv worden aangemerkt, maar betreffen proceskosten. [14] Dergelijke kosten kunnen ook niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [15] Het middel klaagt daarom terecht over de beslissingen van het hof om de reiskosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep aan te merken als rechtstreekse (materiële) schade, de vordering in zoverre toe te wijzen en in verband met die kosten de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
5.4
De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en daarbij de vergoeding voor deze kosten afwijzen nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij in hoger beroep procedeerde met een gemachtigde (advocaat), waardoor de betreffende reiskosten ook niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. [16]

6.Slotsom

6.1
Het eerste en het tweede middel falen. Omdat deze middelen gaan over de bewezenverklaring van een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken, ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [17] Het derde middel slaagt.
6.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
6.3
Deze conclusie strekt ertoe de uitspraak van het hof te vernietigen, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de vordering af te wijzen voor wat betreft de gevorderde reiskosten van en naar de terechtzitting in hoger beroep, de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag € 3.213,23 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, de verdachte voor genoemd bedrag de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, van een bedrag van € 3.213,23, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen gijzeling, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, te bepalen dat, indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. De conclusie strekt voor het overige tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3040, r.o. 3.3.
2.HR 11 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD048, r.o. 6.2.
3.HR 10 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3365, r.o. 3.4-3.5 en HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188, r.o. 3.4.
4.HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494, r.o. 4.2.2.
5.HR 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6940,
6.HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2833, r.o. 2.4.
7.Dit geldt zowel als het slachtoffer minderjarige is (vgl. HR 14 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:865, r.o. 2.5) als bij een volwassen slachtoffer die de bejaarde leeftijd heeft bereikt (vgl. HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA08623, r.o. 3.4).
8.HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1653, r.o. 3.3.
9.HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0862, r.o. 3.5.
10.HR 23 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1375, r.o. 3.5.
11.HR 3 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9311, r.o. 4.4. Zo kan het onverhoeds binnendringen zowel geweld (HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3040, r.o. 3.3) als een andere feitelijkheid (vgl. m.b.t. art. 246 (oud) Sr HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:900, r.o. 3.4) opleveren.
12.Vgl. met betrekking tot art. 246 (oud) Sr HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2491, r.o. 2.3.
13.Vgl. HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498.
14.Vgl. met betrekking tot reiskosten naar de advocaat van de benadeelde partij HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338. Zie ook N.A. Schipper en L.A.J. Kock,
15.Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
16.HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414,
17.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,