Conclusie
Nummer 23/01616 P
Inleiding
Het cassatieberoep
De strafzaak
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en/of 10a, eerste lid van de Opiumwet”, zulks in de periode van 1 mei 2014 tot en met 12 mei 2015,
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen”, zulks op 17 maart 2015,
medeplegen van gewoontewitwassen” op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 27 mei 2015, en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, begaan op 7 april 2015. [1]
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
2Sr, daartoe overwegende dat “
aannemelijk is geworden dat veroordeelde door middel van de tenlastegelegde feiten, waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld en andere feiten waaromtrent aannemelijk is dat ze door veroordeelde zijn begaan, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.” [2]
Het eerste middel: de kasopstelling over de jaren 2012-2014
De bewijsmotivering: de kasopstelling over de jaren 2012-2014
Op basis van de ontnemingsrapportage en de daarop volgende herberekening stelt de rechtbank de volgende kasopstelling vast:
De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde zijn stelling dat hij een bedrag van € 50.000,00 legaal heeft verworven door te winnen met gokken onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de omstandigheid dat de veroordeelde in april 2012 in het bezit was van casinobonnen tot een bedrag van € 50.000 kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – worden afgeleid dat daarmee vaststaat dat de veroordeelde dit bedrag heeft gewonnen in het casino.
.”
De klachten van het eerste middel
welkein artikel 36e lid 2 Sr bedoelde strafbare feiten het in de kasopstelling becijferde voordeel is gerelateerd. De in de kasopstelling opgenomen bedragen zijn grotendeels uitgegeven voorafgaande aan de bewezen verklaarde feiten (uitgezonderd het gewoontewitwassen, zijnde een misdrijf dat niet vanzelf voordeel genereert), terwijl de enkele omstandigheid dat sprake is geweest van (hoge) uitgaven niet volstaat voor het oordeel dat – zoals bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr – 'voldoende aanwijzingen' bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan dan waarvoor hij is veroordeeld.
De bespreking van het eerste middel
alleen de betrokkenemogen worden opgenomen) vind ik niet terug in de oorspronkelijke kasopstelling in het rapport van 12 april 2016, p. 18-19.
opteltbij de uitkomst van de transactieberekening over het jaar 2015. Hij presenteert de herberekening zodoende als een volwaardige ‘eenvoudige kasopstelling’, en niet als een correctie van de kasopstelling in het rapport van 12 april 2016. De rechtbank neemt deze zienswijze van de opsteller van de herberekening geheel over.
het vermelden van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en met het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport”. [6]
kanworden gehanteerd bij toepassing van artikel 36e lid 2 Sr, indien het aan de hand van die berekening vastgestelde bedrag in voldoende mate kan worden gerelateerd aan de feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld dan wel aan andere, concreet aangeduide strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. [7] Als de rechter in de ontnemingsprocedure oordeelt dat ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan dat de betrokkene ‘andere feiten’ in de zin van artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, moet (de totstandkoming van) dat bewijsoordeel in overeenstemming zijn met de onschuldpresumptie. De ontnemingsrechter mag de in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ daarom alleen aannemen indien buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene deze ‘andere feiten’ heeft begaan. [8]
3Sr. Ik doel dan met name op de tweede volzin, aanhef en onder a, van dit derde lid, ingevoegd met ingang van 1 juli 2011. [9] Voor het geval waarin aannemelijk is dat het bewezen verklaarde vijfde-categorie-misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, heeft de wetgever een wettelijk bewijsvermoeden geformuleerd, te weten:
Het tweede middel: de transactieberekening over 2015
De bewijsmotivering van de transactieberekening over 2015
aannemelijk” dat de betrokkene 545,25 kilogram heeft verkocht. [11] Dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat zich in het dossier geen boekhouding bevindt van de in- en verkoop van verdovende middelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de op pagina 16 van de ontnemingsrapportage vermelde (berekening van de) verkoopprijzen, inkoopprijzen en winstmarge goed zijn onderbouwd en derhalve aannemelijk zijn.Hetgeen in dit verband door de raadsman is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding correcties op deze berekeningen aan te brengen. De raadsman heeft immers geen concrete en verifieerbare onderbouwing aangedragen, waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat de genoemde prijzen lager of hoger (inkoopprijs) zouden moeten geschat dan de genoemde bedragen in de ontnemingsrapportage. Evenmin heeft de raadsman concreet en onderbouwd aangegeven met welke andere kostenposten rekening zou moeten worden gehouden.De rechtbank zal bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve uitgaan van de in de ontnemingsrapportage genoemde prijzen.”
“6.1. Prijzen
De toelichting op het tweede middel
37. Behalve de hoeveelheid gehanteerde kilo's is er natuurlijk de geschatte winstmarge en de geschatte verdeelsleutel. Wat de eerste betreft zitten er in het dossier inderdaad vele gesprekken waarin vele bedragen en getallen worden genoemd. Om op grond daarvan tot een gemiddelde winstmarge per kilo te komen is wat de verdediging betreft nogal arbitrair. Daarnaast zou ik het als een feit van algemene bekendheid willen aanmerken dat ook voor de verdovende middelenhandel geldt dat het sterk wisselt in hoeverre een project of transport succesvol is en de daarmee te behalen winsten evenzeer wisselend zijn.
NJ2013/544 m.nt. Borgers, introduceerde de Hoge Raad het begrip ‘voldoende gemotiveerde betwisting’ in het strafprocesrecht (in het bijzonder het ontnemingsrecht). [14] De betreffende rechtsoverwegingen luiden als volgt:
3.3.2. Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
best evidence-beginsel kent, dat grofweg inhoudt dat voor de bewijsvoering zoveel mogelijk moet worden teruggegrepen op de authentieke bron. [19] Het moet uiteraard wel gaan om een ‘redengevend’ bewijsmiddel, dat wil zeggen om financiële rapportage waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop het voordeel is becijferd, zulks doordat (ik citeer de Hoge Raad) “
daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd.”
reeksvan gevolgtrekkingen, met als startpunt bedragen die uit OVC-gesprekken kunnen worden opgemaakt en als finish de gemiddelde brutowinst per kilogram heroïne.
Hetgeen in dit verband door de raadsman is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding correcties op deze berekeningen aan te brengen. De raadsman heeft immers geen concrete en verifieerbare onderbouwing aangedragen, waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat de genoemde prijzen lager of hoger (inkoopprijs) zouden moeten geschat dan de genoemde bedragen in de ontnemingsrapportage. Evenmin heeft de raadsman concreet en onderbouwd aangegeven met welke andere kostenposten rekening zou moeten worden gehouden.”
concreet (en verifieerbaar) is onderbouwd” niet op één lijn te stellen met de eis van ‘voldoende gemotiveerde betwisting’ (van een gevolgtrekking uit een financieel rapport). De als eerste vermelde eis heeft dezelfde contouren als die van de hoge eisen die worden gesteld aan een standpunt wil dat kunnen doorgaan voor ‘uitdrukkelijk onderbouwd’. De tweede eis houdt in dat de betwisting (van een gevolgtrekking) motivering behoeft, met de aantekening dat niet iedere motivering toereikend is. [27] Indien is voldaan aan het tweede is de ontnemingsrechter gehouden kenbaar te maken welke feiten en omstandigheden hem – ondanks de betwisting – reden geven voor, in dit geval, de schatting van de winstmarge en het gebruik van het gemiddelde van hiervoor relevante bedragen die uit OVC-gesprekken kunnen worden afgeleid. De eis van ‘uitdrukkelijke onderbouwing’ wordt m.i. aan de ‘voldoende gemotiveerde betwisting’ niet gesteld. Door zwaardere eisen te stellen heeft het hof verzuimd om tot uitdrukking te brengen of (hij van oordeel is dat) de in het financieel rapport opgenomen gevolgtrekking omtrent de gemiddelde winstmarge voldoende gemotiveerd is betwist.
Het derde middel
De toerekening van de winst over 2015
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de verdeelsleutel de rol van veroordeelde in het criminele samenwerkingsverband in zijn nadeel in aanmerking genomen. Op pagina 98 e.v. van het vonnis wordt door de rechtbank over de rol van veroordeelde overwogen. De rechtbank komt op pagina 103 van genoemd vonnis tot het oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie waartoe veroordeelde behoort. Binnen deze organisatie was veroordeelde de leider. Gelet op de bewezen verklaarde rol van veroordeelde als leider van een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat aan veroordeelde een derde van de genoten winst is toegekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de raadsman in dit verband naar voren heeft gebracht onvoldoende om de aannemelijkheid van deze verdeelsleutel te weerleggen. De rechtbank merkt daarbij echter op dat een derde van de winst (dus met aftrek van voornoemde huurkosten) resulteert in een bedrag van € 435.363,-. De rechtbank zal bij de berekening van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van dit (gecorrigeerde) bedrag.”
De toelichting op het derde middel
De bespreking van het derde middel
nietde eis geldt dat de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend. Voldoende is dat die feiten en omstandigheden, zoals een bepaalde rolverdeling, uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. [29] Daardoor stelt het middel eisen die de wet niet kent.