1.5Bij primair besluit 3 heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand van
19 juni 2018 voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat de RvR het bieden van gefinancierde rechtshulp niet noodzakelijk acht.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder bestreden besluit 1 ingetrokken en de primaire besluiten 1, 2 en 3 gehandhaafd. In bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat gebleken is dat inderdaad niet was beslist op notanummer 20180817, hetgeen bij primair besluit 3 alsnog is gebeurd. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres van 9 augustus 2018 mede gericht geacht tegen primair besluit 3. Verder is in bestreden besluit 2 overwogen dat uit de beschikking van de RvR van 30 juni 2017 blijkt dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand is afgewezen, omdat het om een probleem gaat waar geen advocaat voor nodig is. Artikel 15, eerste lid, van de Pw verzet zich tegen toekenning, nu de RvR de rechtshulp niet noodzakelijk heeft geacht. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
15 juli 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7872). Tevens is overwogen dat uit de beschikking van de RvR van 14 juni 2018 eveneens blijkt dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand is afgewezen, omdat het om een probleem gaat waar geen advocaat voor nodig is. Daarnaast is overwogen dat de dienst SZW van de gemeente alleen een zelfstandig oordeel moet vormen met betrekking tot de noodzaak van de verrichtte werkzaamheden als er nog geen beoordeling door de RvR heeft plaatsgevonden over de noodzaak. Voorts is overwogen dat verweerder in de situatie van eiseres geen aanknopingspunten ziet om op grond van dringende redenen alsnog gerechtvaardigd bijzondere bijstand toe te kennen. Ten slotte heeft verweerder het verzoek om proceskosten afgewezen. 3. Eiseres voert aan dat sprake is van noodzakelijke kosten en onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 15 november 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU6139), (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6412) dat verweerder bij de afwijzing van de aanvragen ten onrechte geen zelfstandig oordeel heeft gevormd ten aanzien van de noodzaak van de gemaakte kosten. Eiseres stelt dat de RvR bij de afwijzingen van de toevoegingsaanvragen niet heeft overwogen dat in het geheel geen noodzaak bestaat voor rechtsbijstand, maar slechts dat rechtsbijstand van een advocaat niet noodzakelijk is. Het was volgens eiseres voor haar niet mogelijk om zelfstandig een zienswijze op te stellen en in te dienen tegen het voornemen tot sluiting van haar woning op 24 mei 2017 en tegen de afwijzing haar een voorrangsverklaring te verstrekken voor het verkrijgen van vervangende woonruimte. Zelfs het juridisch loket kon eiseres niet helpen en heeft haar doorverwezen naar een advocaat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres tegen deze achtergrond benadrukt dat het noodzaakscriterium dat de RvR hanteert, niet gelijk is aan de noodzaakstoets die verweerder inzake het verlenen van bijzondere bijstand heeft aan te leggen, 4. Nu verweerder bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en daarvoor bestreden besluit 2 in de plaats heeft gesteld, richt het beroep zich op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens tegen bestreden besluit 2. Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van dit ingetrokken besluit. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bijzondere bijstand heeft geweigerd voor de kosten van rechtsbijstand, omdat hij van mening is dat het niet gaat om noodzakelijke kosten van het bestaan. De RvR heeft immers geen toevoeging verstrekt, omdat de RvR van mening is dat het om problemen gaat waar geen advocaat voor nodig is. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder onder deze omstandigheden gehouden is om zelfstandig een oordeel te vormen met betrekking tot de noodzaak van de gevoerde procedures of dat hij in het kader van deze verzoeken mocht verwijzen naar de besluiten van de RvR.