In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL18.22948 en NL18.22950, waarbij eisers, een zwangere vrouw en haar partner, in beroep zijn gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een vergevorderd stadium van haar zwangerschap verkeert, met een uitgerekende datum op 26 mei 2019. Dit betekent dat er binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van een gezin met een minderjarig kind. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eisers niet wezenlijk verschilt van die van gezinnen die al een minderjarig kind hebben, en dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat eisers op dit moment kunnen worden overgedragen aan Italië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er onvoldoende garanties zijn voor de opvang van kwetsbare personen in Italië. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de kwetsbaarheid van eisers en de omstandigheden in Italië.