ECLI:NL:RBDHA:2019:2354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
NL18.22948 en NL18.22950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van zwangere vrouwen in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL18.22948 en NL18.22950, waarbij eisers, een zwangere vrouw en haar partner, in beroep zijn gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een vergevorderd stadium van haar zwangerschap verkeert, met een uitgerekende datum op 26 mei 2019. Dit betekent dat er binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van een gezin met een minderjarig kind. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eisers niet wezenlijk verschilt van die van gezinnen die al een minderjarig kind hebben, en dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat eisers op dit moment kunnen worden overgedragen aan Italië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er onvoldoende garanties zijn voor de opvang van kwetsbare personen in Italië. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de kwetsbaarheid van eisers en de omstandigheden in Italië.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.22948 en NL18.22950
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1], eiser (V-nummer: [V-nummer] ),
[eiseres 2], eiseres (V-nummer: [V-nummer] ),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Daarnaast is aan de voorlopige voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op 14 december 2018 de voorlopige voorzieningen getroffen dat de bestreden besluit worden geschorst en dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen.
Het onderzoek ter zitting in onderhavige beroepszaken heeft plaatsgevonden op 28 januari 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen
L. Pomper. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de
behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eisers voeren aan dat zij niet terug kunnen keren naar Italië en zij doen een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat zij bang zijn dat zij zonder meer worden teruggestuurd naar Nigeria (risico op réfoulement). Daarnaast wijzen zij er op dat eiseres zich in Italië genoodzaakt voelde om zich te prostitueren, om in het levensonderhoud te kunnen voorzien, en zij zijn bang naar die vreselijke situatie terug te moeten keren. Eisers voeren aan dat de Italiaanse autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen jegens hen en dat een eventuele daar tegen in te dienen klacht niet serieus zal worden genomen. Uit de meest recente informatie blijkt nog steeds dat asielzoekers niet optimaal worden opgevangen en vaak op straat belanden. Zij ontvangen geen adequate gezondheidszorg en krijgen geen advocaat van overheidswege toegewezen. Ook worden er vaak geen tolken ingeschakeld tijdens de asielprocedure, zodat men niet tijdig op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van een beslissing. De Italiaanse autoriteiten hebben daarmee de asielprocedure niet op orde en handelen in veel gevallen in strijd met de Procedurerichtlijn. Klachten tegen de Italiaanse autoriteiten indienen zonder advocaat en zonder tolk is praktisch gezien onmogelijk.
3. Eisers wijzen verder in hun brief van 6 december 2018 op het feit dat eiseres inmiddels vier maanden zwanger is, en uitgerekend is op 26 mei 2019. Eisers kunnen daarom worden beschouwd als behorende tot de groep kwetsbare personen voor wie opvang in Italië gegarandeerd zou moeten zijn. Naar aanleiding van het Salvini-decreet van 5 oktober 2018 is onzeker of eisers nog voor opvang in een SPRAR locatie in aanmerking komen. Verweerder dient daarvoor eerst garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Het decreet zou tot gevolg kunnen hebben dat eisers alleen toegang hebben tot de grootschalige eerstelijns en tijdelijke opvangcentra (CAS) waar de levensomstandigheden vaak kritiek zijn. Gezien de zwangerschap van eiseres is dat onacceptabel. Eiseres zal bovendien binnen afzienbare tijd bevallen van haar baby, en op dat moment moeten eisers worden aangemerkt als een gezin met een minderjarig kind. Eisers doen een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14205).
4. Verweerder heeft zich ter zitting met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt gesteld dat de zwangerschap van eiseres haar niet zodanig kwetsbaar maakt dat ze niet overgedragen kan worden aan Italië. Er is in Italië ook geschikte opvang voor zwangere vrouwen. Verder worden de Italiaanse autoriteiten op de hoogte gesteld van de zwangerschap en de medische situatie van eiseres. Dat eiseres binnen afzienbare tijd zal bevallen is volgens verweerder een omstandigheid die niet bij de beoordeling behoort te worden betrokken. Verweerder beoordeelt de omstandigheden die nu spelen, en op basis daarvan concludeert hij dat Italië ook geschikte opvang kent voor zwangere vrouwen.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), met inachtneming van een aantal recente rapporten en andere bronnen, geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid
behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (rechtsoverweging 8.4). Verder is in die uitspraak geoordeeld dat het Salvini wetsdecreet niet tot gevolg heeft dat Dublinclaimanten, zoals eisers, geen opvang meer krijgen. Daarbij is overwogen dat op dit moment geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat meer vreemdelingen een beroep moeten doen op de algemene opvanglocaties. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het aantal in 2018 in Italië gearriveerde vreemdelingen een stuk lager ligt dan in de voorgaande jaren (rechtsoverweging 6.1). Bij uitspraken van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4310), 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:130) en 29 januari 2019
(ECLI:NL:RVS:2019:277), alsook bij de uitspraak van 8 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:386) heeft de ABRvS dit nogmaals bevestigd.
6. Hoewel de ABRvS, samengevat, heeft geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan – en in zoverre het beroep van eisers niet kan slagen – blijkt uit rechtsoverweging 4. van eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS van 19 december 2018 ook, dat verweerder zich nog beraadt op de overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen. Uit voorzorg trekt verweerder die besluiten in, omdat de benodigde informatie over de opvang van die gezinnen vooralsnog ontbreekt. |
7. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiseres inmiddels sprake is van een zwangerschap in een vergevorderd stadium. Eisers hebben immers onderbouwd met het door hen overgelegde ‘Echo aanvraagformulier/verklaring’ van verloskundige [A] , dat eiseres is uitgerekend op 26 mei 2019. Dat betekent dat er in beginsel binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van een gezin met een minderjarig kind. De rechtbank ziet niet in dat deze situatie wezenlijk anders is dan die van de gezinnen die nu al een minderjarig kind hebben en ten aanzien waarvan verweerder zich nog beraadt in het kader van overdracht aan Italië. Het enkele feit dat eiseres op dit moment nog niet is bevallen en dat er volgens verweerder wel afdoende opvangmogelijkheden zijn voor zwangere vrouwen in Italië vindt de rechtbank - mede gelet op het vergevorderde stadium van de zwangerschap – onvoldoende om onderscheid te maken tussen deze situatie en die van gezinnen waarin al sprake is van een (geboren) minderjarig kind en waarbij verweerder er kennelijk nog niet van is overtuigd dat er adequate opvang voor hen zal zijn in Italië. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2097). Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte gesteld dat eisers op dit moment (nog) overgedragen kunnen worden aan Italië.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond en de rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder zich nog moet beraden op de overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen naar Italië. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom nieuwe
besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
06 maart 2019

Documentcode: DSR5880875

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.