ECLI:NL:RBDHA:2025:12684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
11268551 EL 24-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Dexia in effectenleaseovereenkomsten met vergunningplichtige advisering

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. en een afnemer, die als eiser in reconventie optrad. De afnemer had leaseovereenkomsten ondertekend met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. Dexia vorderde betaling van een bedrag van € 648,45, terwijl de afnemer in reconventie vorderde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door hem als cliënt te accepteren zonder dat de tussenpersoon over de benodigde vergunning beschikte. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, omdat zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet over de vereiste vergunning beschikte en dat de afnemer persoonlijk advies had gekregen. De rechtbank verklaarde voor recht dat de afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd was en veroordeelde Dexia tot betaling van € 4.234,92 aan de afnemer, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat de afnemer geen verplichtingen meer had uit de overeenkomsten, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden aan Dexia opgelegd, omdat zij als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK [woonplaats]

Zittingsplaats [woonplaats]
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11268551 EL 24-15
24 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[afnemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Afnemer,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de akte uitlaten producties van de zijde van Afnemer;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
15-02-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 10.960,80
II.
[contractnummer 2]
31-05-2000
Triple Effect
36 mnd
€ 11.363,85
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
I.
10-02-2005
- € 222,40
Ja
II.
30-05-2006
- € 2.433,92
Nee
2.3.
Volgens de laatste (aangepaste) opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.949,04 aan maandtermijnen en een bedrag van € 222,40 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer € 1.302,12 aan dividenden ontvangen en € 634,41 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 27 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen onder meer op grond van onrechtmatige daad. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
2.5.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft Dexia Afnemer uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Zij zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vorderingen en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
  • Afnemer zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 648,45, vermeerderd met de wettelijke rente,
  • zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Afnemer voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering waarbij Afnemer vordert, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
  • Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van Afnemer bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
tussenpersoon
4.4.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaaradvies Eurolife. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.5.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.6.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer had een bestaande adviesrelatie met de adviseur, de heer [naam] , (…) van Spaaradvies Eurolife. De adviseur en Afnemer hebben elkaar ontmoet bij de voetbalvereniging waar de adviseur zich heeft gepresenteerd als financieel adviseur. Naar aanleiding hiervan heeft de adviseur Afnemer meermaals bijgestaan in het doen van zijn belastingaangiften. Vervolgens heeft de adviseur een afspraak gemaakt met Afnemer voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer door te nemen om de mogelijkheden voor vermogensopbouw te onderzoeken. De adviseur is op huisbezoek gekomen bij Afnemer.
Voorafgaand aan dit huisbezoek was de adviseur reeds bekend met de gehele financiële situatie van Afnemer vanwege de eerdere belastingaangiften. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en nader geïnformeerd naar de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen en het pensioen van Afnemer. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om vermogen op te bouwen als aanvulling op zijn pensioen. Afnemer kon door zijn gezondheid niet volledig werken en kon daardoor ook geen volledig pensioen opbouwen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde Afnemer om een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 100,-. Volgens de adviseur zou Afnemer op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Afnemer zijn pensioen zou kunnen aanvullen.
De adviseur benadrukte dat het Capital Effect product een spaarproduct was met hoge rendementen. De aandelen van het Capital Effect product waren standvastig en brachten het meeste op, aldus de adviseur. Daarbij haalde de adviseur vele voorbeelden aan van andere cliënten die hoge winsten hadden behaald met effectenleaseovereenkomsten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomst is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. Afnemer heeft een Capital Effect overeenkomst afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 100,64.
Drie maanden later heeft de adviseur Afnemer opnieuw benaderd. De adviseur gaf aan dat hij Afnemer nog van nader advies kon voorzien en stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek. Tijdens het tweede gesprek heeft de adviseur nader geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het spaargeld en het pensioen van Afnemer. Afnemer gaf aan dat hij nog steeds de wens had om vermogen op te bouwen als aanvulling op zijn pensioen. De adviseur gaf aan dat, om er zeker van te zijn dat Afnemer dit doel zou bereiken, hij nog een geschikt product kon adviseren.
De adviseur adviseerde Afnemer om een Triple Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van NLG 4.000,-, te voldoen uit het beschikbare spaargeld van Afnemer. De adviseur gaf aan dat Afnemer er goed aan zou doen om naast zijn Capital Effect product een Triple Effect product af te sluiten omdat hij zo nóg meer zou kunnen sparen ter aanvulling van zijn pensioen met hoog rendement.
Afnemer had nauwelijks ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten, en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. Afnemer heeft een Triple Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 3.977,78, en voldaan uit zijn spaargeld. De aanvraag voor de Triple Effect overeenkomst is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had hij de overeenkomsten nooit afgesloten.”
4.7.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomsten, voorzien van het adviseursnummer:
  • een verklaring van de heer [naam] , destijds adviseur bij de tussenpersoon.
4.8.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [3] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.9.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [4] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.10. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.11. De door Afnemer gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
4.12.
De door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde (aangepaste) financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.13.
Afnemer heeft in de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie de schade berekend op € 4.234,92. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.14.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het verzoek ex artikel 22 Rv van Afnemer
4.16.
Afnemer verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
vorderingen Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat Afnemer in reconventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in reconventie van Afnemer worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.6.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 4.234,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.12.,
5.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
3.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.