ECLI:NL:RBDHA:2025:15890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.30481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse onderdaan en systeemfouten in Bulgaarse asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 augustus 2025, wordt de asielaanvraag van een Turkse onderdaan beoordeeld. Eiser heeft op 10 januari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, na eerder een visum van Bulgarije te hebben ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de Bulgaarse asielprocedure voor Turkse asielzoekers gebrekkig is, wat leidt tot een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van 12 november 2024, waarin ook al systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure werden vastgesteld. Eiser stelt dat de behandeling van Turkse asielzoekers in Bulgarije discriminerend is en dat er risico's zijn op onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie onvoldoende is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. De rechtbank verplicht de verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op
10 januari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit EU-VIS is gebleken dat eiser op 15 december 2024 door Bulgarije in het bezit
is gesteld van een visum dat geldig was van 26 december 2024 tot 26 maart 2025. Het visum was dus nog geldig op het moment van eisers asielaanvraag in Nederland. Verweerder heeft daarom op 7 april 2025 de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Op 6 juni 2025 zijn de autoriteiten van Bulgarije met het overnameakkoord gegaan op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast ziet verweerder geen reden om de asielaanvraag van eiser wegens bijzondere individuele omstandigheden onverplicht aan zich te trekken. De asielaanvraag is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Beroepsgronden
3. Eiser betoogt dat ten aanzien van Bulgarije in algemene zin niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Volgens eiser is er in Bulgarije sprake van systeemfouten in de asielprocedure en de
opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst in dit verband naar het meest recente AIDA-rapport Bulgarije Update 2024 van maart 2025 en naar landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland. Voedsel en onderdak voor niet kwetsbare Dublinterugkeerders is afhankelijk van de beperkte nationale opvangcapaciteit en beschikbaarheid.
Het AIDA-rapport van maart 2025 vermeldt bovendien specifiek dat Turkse asielzoekers discriminerend worden behandeld, wat heeft geleid tot extreem lage inwilligingspercentages van asielaanvragen van deze groep. Ook eiser loopt bij een terugkeer naar Bulgarije het risico zonder een inhoudelijke toetsing van zijn beschermingsbehoefte te worden teruggestuurd naar Turkije.
Voorts blijkt uit dit rapport dat Turkije inmiddels is aangewezen als veilig land van herkomst. Op grond hiervan kunnen aanvragen van Turkse asielzoekers in de versnelde procedure worden afgedaan als kennelijk ongegrond. Er is sprake van langdurige detentie van Turkse asielzoekers, van het verhinderen van contact met rechtshulpverleners en van uitzettingen naar Turkije in strijd met het beginsel van non-refoulement. Verwezen wordt naar een veroordeling van Bulgarije door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in juli 2021. Na een korte verbetering in de beoordeling van asielverzoeken van Turkse onderdanen, verslechterde de situatie in 2023 weer aanzienlijk, met een afwijzingspercentage van 100%. In 2024 verbeterde het toewijzingspercentage enigszins, maar het bleef erg laag (met 0% erkenning als vluchteling). Migratiedeals tussen Turkije en Bulgarije, en niet de beoordeling van de beschermingsbehoefte, lijken de achtergrond te vormen voor de behandeling van Turkse asielzoekers door de Bulgaarse autoriteiten.
Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 12 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19887).
Uit het AIDA-rapport van maart 2025 blijkt bovendien dat asielzoekers wel degelijk klagen, maar dit heeft kennelijk niet tot een toereikende financiering van de asielketen geleid. Ook blijkt niet op welke wijze eiser of Turkse asielzoekers in het algemeen, zouden kunnen klagen tegen hun behandeling door de Bulgaarse autoriteiten.
Beoordeeld had moeten worden of de overdracht van eiser zou kunnen leiden tot een uitzetting naar Turkije zonder inhoudelijke toetsing van zijn beschermingsbehoefte.
Eiser doet ook een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Er is onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat eiser genoodzaakt zal zijn zich alleen, zonder steun van in Nederland verblijvende familie, te verplaatsen naar Bulgarije, waar hij niemand kent en ook vanwege zijn Turkse nationaliteit vijandig zal worden bejegend.
Beoordeling door de rechtbank
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel in algemene zin
4.1.
Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in onder andere de uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870 en 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647, geoordeeld en zeer recent op 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080, 12 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2130 en 26 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2387 nog eens bevestigd.
4.2.
Uit het AIDA-rapport van maart 2025 (Update 2024) volgt geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Bulgarije voor Dublinterugkeerders dan de informatie uit eerdere AIDA-rapporten (Update 2023 en Update 2022). De rechtbank wijst op rechtsoverweging 8.2 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 8 mei 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2697, die is overgenomen door de Afdeling in de hierboven genoemde uitspraak van 26 mei 2025. Eiser heeft geen concrete argumenten aangevoerd waarom van deze uitspraken moet worden afgeweken.
Kan verweerder voor Turkse asielzoekers ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5.1.
De rechtbank overweegt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van uiteenlopend beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
In de uitspraak van 12 november 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waarnaar eiser in zijn zienswijze en in beroep heeft verwezen, is - samengevat - geoordeeld dat er aanwijzingen zijn voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure voor Turkse asielzoekers. Volgens die zittingsplaats kan niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering ten aanzien van hen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
In die uitspraak is onder meer overwogen dat de in die zaak door de vreemdeling aangehaalde informatie over de inwilliging van aanvragen van Turkse asielzoekers en de behandeling van deze asielzoekers uit het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023, een serieuze aanwijzing is dat er niet alleen sprake is van een verschil in beschermingsbeleid, maar ook van een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers. De omstandigheid dat er in de jaren 2018, 2019 en 2023 geen enkele asielaanvraag van een Turkse asielzoeker is toegewezen en in de jaren 2020, 2021 en 2022 het toewijzingspercentage erg laag was, roept volgens die zittingsplaats op zichzelf de vraag op of Turkse asielzoekers in Bulgarije wel een eerlijke asielprocedure kunnen doorlopen waarin hun aanvraag inhoudelijk beoordeeld wordt.
5.3.
Ten opzichte van het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023 waarop deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, haar oordeel heeft gebaseerd, zijn er volgens het meest recente AIDA-rapport van maart 2025 twee wijzigingen: In 2024 was het inwilligingspercentage 14% (het ging hier uitsluitend om asielvergunningen voor Turkse personen op grond van subsidiaire bescherming en niet om de vluchtelingenstatus) en inmiddels wordt er in Bulgarije een officiële lijst van veilige landen van herkomst gehanteerd. De rechtbank ziet in deze twee wijzigingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel in de hiervoor genoemde uitspraak van 12 november 2024.
In die uitspraak is het volgende citaat opgenomen uit het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023:
“Therefore, the rejection rate of Turkish asylum seekers over the years was increasing to reach 100% both in 2018 and 2019. In 2020, just one Turkish national was granted protection in Bulgaria. In 2021, there were little changes for Turkish applicants despite the altered political situation. If not immediately readmitted, Turkish asylum seekers still faced a 92% rejection rate.
(…)
In 2022, a gradual improvement in Turkish applicants’ treatment was registered. Just 33% of cases were dealt as manifestly unfounded in accelerated procedure, while in 2021 these were 83% of the decided cases. Even so, the overall recognition rate they enjoyed was quite modest, representing 16% of the total decisions (5% refugee status and 11% subsidiary protection), while the rejection rate remained significantly high (84% of the total). However, in 2023 their treatment once more deteriorated - 100% rejection rate with 58% refused in accelerated procedures as manifestly unfounded claims.”
Het AIDA-rapport van maart 2025 laat op pagina 75 en 76 een vergelijkbaar wisselend beeld van de afdoening van asielverzoeken van Turkse asielzoekers zien. Dat in 2024 sprake was van een inwilligingspercentage van 14% zou daarom slechts een tijdelijke en geen structurele verbetering kunnen betekenen. Aan dit inwilligingspercentage kan dus geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
5.4.
Verder acht de rechtbank van belang dat eiser niet alleen heeft gewezen op het lage inwilligingspercentage van asielaanvragen van Turkse asielzoekers, maar bijvoorbeeld ook op de detentie van Turkse asielzoekers en de slechte toegang tot de rechtsbijstand in Bulgarije. Eiser heeft in dit verband gewezen op de volgende passage op pagina 75 van het AIDA-rapport van maart 2025:
“Moreover, despite settled case-law whereby the lodging of an application for international protection entitles the asylum seeker to apply for an immediate release from detention, many Turkish asylum seekers were kept in immigration detention centres for the entire duration of their asylum procedure, in violation of national law. They were subsequently subject to negative decisions and deported back to Türkiye. In such cases, the immigration police made every effort to prevent Turkish detainees from accessing lawyers and legal advice. This practice has been publicly recognised and acknowledged by the former Prime Minister,443 and seemed to be the result of an informal political agreement between the Bulgarian and Turkish governments.444 It was a long-standing practice of the Bulgarian authorities to prevent the Turkish nationals from access to procedure and international protection, as well as to expedite their return to the country of origin including, in several cases, in violation of the non-refoulement principle. In return, the Turkish authorities divert to a large extent the migratory pressure from the Bulgarian border to the Greek one.445 It was presumed that similar arrangements were reached mid-2023, since after the summer peak of 5,025 individuals who entered Bulgaria during August alone,446 the number of the new arrivals gradually decreased to only 546 individuals (-88%) in December 2023.447”
In de hiervoor genoemde uitspraak van 12 november 2024 is deze passage, die ook in het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023 is opgenomen, geciteerd om aan te geven dat deze informatie iets zegt over de wijze waarop asielverzoeken van Turkse asielzoekers in Bulgarije worden behandeld. Nu deze informatie dus ook is opgenomen in het meest recente AIDA-rapport van maart 2025, gaat de rechtbank ervan uit dat deze informatie nog steeds actueel is.
5.5.
Ook in het licht van voormelde uitspraak acht de rechtbank van belang dat eiser in zijn zienswijze het volgende citaat uit pagina 16 van het AIDA-rapport van maart 2025 heeft opgenomen:
“Applicants from Afghanistan and Türkiye faced discriminatory treatment, with
their cases overwhelmingly classified as manifestly unfounded, leading to
extremely low recognition rates.”.
In reactie hierop is verweerder op pagina 6 en pagina 7 van het bestreden besluit uitsluitend ingegaan op de strekking van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934) en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359). Voor de vraag of de vreemdeling een risico loopt op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid dat geldt in de lidstaat waarnaar de vreemdeling wordt overgedragen is geen plaats binnen de Dublinprocedure, aldus verweerder. Verweerder is hierbij niet ingegaan op de in het rapport genoemde discriminatoire bejegening van Turkse asielzoekers. Gelet op de in de zienswijze hiervoor geciteerde informatie uit het laatste AIDA-rapport (pagina 75) had verweerder dit wel behoren te doen. Aan de enkele stelling dat het lage inwilligingspercentage geen aanwijzing is voor discriminatie van Turkse asielzoekers, gaat de rechtbank voorbij nu in het rapport wel een verband hiertussen wordt gelegd.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is alle hiervoor weergegeven informatie samen een zodanige aanwijzing voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers, dat verweerder niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor eiser als Turkse onderdaan kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank overweegt hierbij dat de hiervoor aangehaalde informatie uit het AIDA-rapport Bulgarije Update 2024 niet is beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling.
5.7.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, en dus is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgronden slagen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 juli 2025;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.