ECLI:NL:RBDHA:2025:15922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
11560290 EL EXPL 25-2
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Dexia in effectenleaseovereenkomst met vergunningplichtige advisering

In deze zaak heeft Afnemer een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia via de tussenpersoon Spaar Select, die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. Afnemer heeft geld geleend van Dexia om aandelen te kopen, maar heeft verlies geleden bij de verkoop van deze aandelen. De kern van de zaak is of Dexia aansprakelijk is voor de door Afnemer geleden schade. De kantonrechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij wist dat de tussenpersoon geen vergunning had. De rechter verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat Dexia de schade volledig moet vergoeden. Afnemer heeft in totaal € 15.622,30 aan schade geleden, die Dexia moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan Dexia opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. Het verzoek van Dexia om inzage in documenten van Afnemer wordt afgewezen, omdat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen Afnemer en zijn rechtsbijstandverlener moet worden gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11560290 EL EXPL 25-2
20 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[afnemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Afnemer (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia (vrouwelijk enkelvoud),
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De kern van de zaak

1.1.
Afnemer heeft via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. Afnemer leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. Afnemer betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst werden de aandelen verkocht en moest Afnemer het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat Afnemer verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door Afnemer geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door Afnemer geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2025, tevens houdende voorwaardelijke incidentele
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia,
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Afnemer, tevens houdende akte
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[nummer]
21-12-1999
Allround Sparen
240 mnd
€ 43.562,88
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
31-07-2008
€ 140,38
n.v.t.
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 16.517,53 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 754,85 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 29 augustus 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen onder meer op grond van onrechtmatige daad. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten in conventie en in reconventie
4.1.
Afnemer vordert dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het incident:
 Dexia ex artikel 195 Rv zal veroordelen het aanvraagformulier aan Afnemer te
verstrekken,
-
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het incident:
 Afnemer ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te
verstrekken van het intakeformulier, althans andere schriftelijke documenten, waar
de door Leaseproces namens Afnemer in deze procedure ingenomen feitelijke
stellingen aan zijn ontleend,
-
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaken geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaken geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
het incidentele verzoek van Dexia
5.5.
Dexia verzoekt dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken dan wel andere schriftelijke documenten waar de door Leaseproces namens Afnemer in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 194 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die het verzoek doet, moet daarbij voldoende belang hebben,
- het moet gaan om bepaalde gegevens,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.6.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het tweede lid van 194 Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden. In het tweede lid van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in die hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier of vergelijkbaar ander document), geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
tussenpersoon
5.8.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer werd door Spaar Select telefonisch benaderd. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. Afnemer heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select (…) geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het werk, het inkomen en het spaargeld van Afnemer. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om vermogen op te bouwen ter aanvulling op haar pensioen. Afnemer werkte niet fulltime, waardoor zij geen volledig pensioen opbouwde. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier hét geschikte product voor wist.
De adviseur adviseerde Afnemer om een Allround Sparen product van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van NLG 19.200. De adviseur adviseerde Afnemer om haar spaargeld aan te wenden om de vooruitbetaling te kunnen voldoen, omdat zij hiermee 20% korting zou krijgen op het Allround sparen product. Aan de hand van een rekenvoorbeeld liet de adviseur zien hoeveel rendement Afnemer kon behalen met het Allround Sparen product. Volgens de adviseur zou Afnemer op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Afnemer haar pensioen kon aanvullen. (…)
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had zij het Allround Sparen product nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Allround Sparen is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.”
5.11.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op het volgende stuk dat in het geding is gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 21 december 1999 met het contractnummer
[nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur ATP00170 – Spaar Select B.V.”en
een stempel met de tekst:
“SPAAR SELECT [naam] [adres][postcode] [plaats] ”en een stempel met de tekst:
“INGEKOMEN 11 JAN 2000”.
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven 's-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten gaat vernietigen.
5.14.
Met de uiteenzetting van de feitelijke gang van zaken en het stuk dat in het geding is gebracht heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia kunnen uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Zij had immers eerder bewijs kunnen verzamelen. Daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten. Zij heeft ervoor gekozen gebruik te maken van tussenpersonen waaronder deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia5.15. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Spaar Select aan Afnemer. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Zij was er door haar nauwe samenwerking met Spaar Select bij de verkoop van haar producten namelijk mee bekend dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Dit is een voldoende onderbouwing van de stelling van Afnemer dat Dexia ook in zijn geval bekend behoorde te zijn met de advisering van hem door Spaar Select. [5] Dexia heeft hiertegenover slechts gesteld dat zij niet kan weten hoe het in dit concrete geval is gegaan. Deze betwisting door Dexia is onvoldoende om de conclusie dat zij dit wel had behoren te weten te ondergraven. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
aansprakelijkheid Dexia5.16. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer5.17. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.18.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Partijen hebben aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht de schade berekend. Ze zijn niet (langer) in geschil dat de schade € 15.622,30 bedraagt.
5.19.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het incidentele verzoek van Afnemer
5.21.
Afnemer verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.23.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47
5.24.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident van Afnemer
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
6.3.
wijst het verzoek van Dexia af,
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7.
veroordeelt Dexia om binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan Afnemer te betalen een bedrag van € 15.622,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 5.18.,
6.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.12.
wijst de vorderingen af,
6.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.