ECLI:NL:RBDHA:2025:2912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door niet-naleving informatieplicht in eigen taal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een vreemdeling geboren in Irak, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 en was bedoeld voor de overdracht aan Frankrijk. Eiser had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding vroeg. De rechtbank constateerde dat de maatregel aan eiser was uitgereikt in het Engels, terwijl eiser de Koerdische taal (Sorani) spreekt. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel was eiser met behulp van een registertolk in zijn eigen taal gehoord. De rechtbank oordeelde dat de uitreiking van de maatregel niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat de informatieplicht niet was nageleefd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat de informatieplicht inhoudt dat documenten in een taal moeten worden verstrekt die de vreemdeling begrijpt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel en gelastte de invrijheidstelling van eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser en werden de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.7393

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 1991 in Irak,
eiser,
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is in bewaring gesteld ter fine van overdracht aan Frankrijk. Verweerder heeft om het significante onttrekkingsrisico te onderbouwen drie zware gronden en drie lichte gronden opgevoerd.
2. Eiser heeft meerdere beroepsgronden aangevoerd die zien op de slordige verslaglegging van het voortraject en de onduidelijkheid over de wettelijke grondslag van het vervallen van de geldigheid van een W-document. Eiser is aangehouden wegens overtreding van de Wet op de Identificatieplicht. Hij beschikte over een W-document. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser sinds 15 januari 2025 als ‘verwijderbaar uit Nederland’ gesignaleerd stond. Hierdoor zou de geldigheid van het genoemde W-document zijn komen te vervallen, maar niet duidelijk is wat hier de grondslag voor is.
3. De rechtbank acht het niet opportuun om deze beroepsgronden die betrekking hebben op het voortraject te beoordelen. De rechtbank stelt namelijk vast, na dit met partijen ter zitting te hebben besproken, dat de maatregel die aan eiser is uitgereikt, niet is opgesteld in “de eigen taal” van eiser, maar in de Engelse taal. Eiser spreekt de Koerdische taal (Sorani), en is gedurende het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel ook met tussenkomst van een registertolk in deze taal gehoord.
4. Anders dan in het vreemdelingenrecht, waar de Afdeling uit de WBTV afleidt dat het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers alleen verplicht is “indien gebruik van een tolk of vertaler nodig wordt geacht” en dit ter beoordeling staat van degene die hoort, zonder dat door de rechter kan worden gecontroleerd of degene die hoort en degene die wordt gehoord een andere taal dan hun moedertaal voldoende beheersen (zie bijvoorbeeld de uitspraken de Afdeling van 16 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:94 en van 31 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4409), wordt in het strafrecht indien een verdachte de Nederlandse taal, die de procestaal is, niet beheerst, steeds een tolk ingeschakeld. De rechtbank overweegt dat dit ook de ratio is van de afnameplicht zoals die is geregeld in de Wet beëdigde tolken en vertalers. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6969, vernietigd door de Afdeling op 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3003), 16 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7001) en 24 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:7938).
5. Verweerder heeft dus kennelijk het gebruik van een tolk nodig geacht bij het horen. Bij de overname uit het strafrecht en de daaropvolgende ophouding heeft verweerder overigens ook met tussenkomst van een tolk in de Koerdische taal (Sorani) aan eiser de vereiste mededelingen gedaan. De rechtbank wijst er ook op dat met eiser ook bij zijn strafrechtelijke aanhouding en de daaropvolgende voorgeleiding met tussenkomst van een registertolk in de Koerdische taal (Sorani) is gecommuniceerd en eiser ook in de Koerdische taal (Sorani) is gewezen op zijn rechten als verdachte.
6. Verweerder heeft niet toegelicht waarom hij meent dat eiser de Engelse taal zodanig beheerst dat sprake kan zijn van het voldoen aan de informatieplicht indien de uitgereikte maatregel in de Engelse taal is opgesteld. De enige aanwijzing die uit het dossier volgt dat eiser enige woorden Engels spreekt, is te vinden in het proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat eiser bij de verkeerscontrole “in het Engels zegt dat hij geen Nederlands spreekt”. De verbalisant heeft evenwel de vervolgvraag naar het overhandigen van een geldig rijbewijs en kentekenbewijs via de bijrijder aan eiser gesteld. De rechtbank leidt hieruit af, ervan uitgaande dat de verbalisant in staat is om in de Engelse taal aan eiser te vragen om zijn rijbewijs en kentekenbewijs te overhandigen, dat eiser de Engelse taal onvoldoende beheerste om dit kort geformuleerde en eenvoudige verzoek, dat zeer voor de hand ligt bij een verkeerscontrole, te begrijpen.
6. De rechtbank overweegt dat de uitreiking van de maatregel niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden en verbindt hieraan het gevolg dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 ( ECLI:NL:RVS:2024:2979), waarin de Afdeling onder meer het navolgende heeft overwogen:
(…)
Inleiding

1. In de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, heeft de Afdeling overwogen dat de minister met de door hem gehanteerde werkwijze niet voldeed aan zijn informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 bij het in bewaring stellen van vreemdelingen. De minister heeft zijn werkwijze gewijzigd, in die zin dat hij aan de vreemdeling die in bewaring wordt gesteld een informatiefolder verstrekt in een taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat.

(…)
Voldoet de aangepaste werkwijze van de minister?
(…)
3.2.
De minister heeft ter zitting bij de rechtbank erkend dat in de informatiefolder slechts in het algemeen staat waarom de vreemdeling in bewaring is gesteld.
(…)
Anders dan de minister betoogt, voldoet hij met het verstrekken van de informatiefolder daarom niet aan zijn informatieplicht.
(…)
Terugkoppeling aan de minister
5. Zoals de Afdeling onder 3.2 heeft overwogen, voldoet de minister met zijn aangepaste werkwijze niet aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. De Afdeling benadrukt dat het aan de minister is om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. Als de minister zijn werkwijze niet aanpast, is niet uitgesloten dat de Afdeling daaraan op termijn in concrete zaken consequenties zal verbinden, bijvoorbeeld doordat aan het algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling wordt gediend, minder gewicht zal worden toegekend in relatie tot het belang dat de vreemdeling heeft bij naleving van de informatieplicht. Niet aanvaardbaar is namelijk dat het structureel niet voldoen aan de informatieplicht steeds kan worden gepasseerd langs de weg van een belangenafweging. De Afdeling acht een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment van deze uitspraak, hierbij richtinggevend.
(…)
7. De rechtbank stelt vast dat de periode van zes maanden die de Afdeling richtinggevend heeft geacht, nadat de Afdeling reeds op 15 november 2023 heeft geoordeeld dat “de informatieplicht” wordt geschonden als er niet een maatregel wordt uitgereikt die is opgesteld in de taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, is verstreken.
De rechtbank merkt op dat de Afdeling niet heeft overwogen dat verweerder alleen in de meest gangbare talen hoeft te voldoen aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. Een dergelijk onderscheid zou zich overigens ook niet verhouden met de Unierechtelijke grondslag voor dit vereiste van een rechtmatige uitreiking van de maatregel.
8. De rechtbank leest de terugkoppeling aan de minister in bovengenoemde uitspraak zo dat alleen indien er concrete en zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder zijn die het “algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling wordt gediend” overstijgen, de schending van de informatieplicht niet reeds gevolgen zal hebben voor de rechtmatigheid van de maatregel en er bij wijze van uitzondering een nadere belangafweging zal worden verricht. In de onderhavige procedure is niet gebleken van specifieke zwaarwegende belangen van verweerder om eiser in bewaring te kunnen houden. Ten aanzien van eiser is niet voldaan aan de informatieplicht omdat de uitgereikte maatregel in de Engelse taal is gesteld en niet is gebleken en niet kan worden aangenomen dat eiser deze taal beheerst. De rechtbank verricht in de onderhavige procedure, gelet op bovengenoemde Afdelingsuitspraak van 24 juli 2024, geen nadere belangenbeweging maar verbindt aan de schending van de informatieplicht de consequentie dat de maatregel van aanvang onrechtmatig is geweest. De rechtbank zal daarom de beroepsgronden en de overige rechtmatigheidsaspecten niet meer beoordelen en het beroep gegrond verklaren omdat de informatieplicht is geschonden.
9. De overdracht aan Frankrijk is voorzien op 26 februari 2025 om 11:55 uur, dus daags na de behandeling van het beroep ter zitting en de sluiting van het onderzoek. De rechtbank heeft verweerder verzocht om, indien de overdracht is geëffectueerd en de maatregel daardoor is opgeheven, de M113 zo spoedig mogelijk aan het dossier toe te voegen. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het doen van deze uitspraak op 27 februari 2025 door verweerder geen M113 aan het dossier is toegevoegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de overdracht niet heeft plaatsgevonden en eiser dus ten tijde van het doen van deze uitspraak in bewaring wordt gehouden. De rechtbank zal daarom niet alleen het beroep gegrond verklaren, maar tevens de opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. De rechtbank zal eiser ook in aanmerking brengen voor schadevergoeding en ook bij het bepalen van de omvang hiervan, gelet op de omstandigheid dat er geen M113 is opgemaakt én is toegevoegd aan het dossier, uitgaan van de situatie dat eiser eerst heden in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank gaat dus uit van vijftien dagen onrechtmatige vrijheidsontneming en zal hiervoor de standaardmatig gehanteerde bedragen als schadevergoeding toekennen.
10. De rechtbank spreekt gelet op de gegrondverklaring van het beroep een proceskostenveroordeling uit en stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.530,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 februari 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.