ECLI:NL:RBDHA:2025:4572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL23.5029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake de afwijzing van aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinsleden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor hun zoon en broer, referent. De aanvragen werden door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met een besluit van 23 oktober 2020, en de afwijzing werd gehandhaafd in een bestreden besluit van 22 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij de behandeling werd geschorst in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het jongvolwassenenbeleid. Na de tussenuitspraak van 11 december 2024, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om gebreken in de besluitvorming te herstellen, heeft verweerder op 20 januari 2025 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder het juiste toetsingskader heeft toegepast en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers niet onterecht is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de gebreken zijn hersteld. Eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 3.174,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5029

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1,

geboren op [datum 1] 1962, V-nummer: [v-nummer 1] ,
[eiseres], eiseres
geboren op [datum 2] 1970, V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 2], eiser 2 (hierna: eisers)
geboren op [datum 3] 2004,V-nummer: [v-nummer 3]
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van Iwaarden).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun zoon en broer, [referent] (hierna genoemd: referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 23 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hierna hebben referent, de gemachtigde van eisers en mr. T.J.M. Schilder namens verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het jongvolwassenenbeleid.
1.4.
Op 29 mei 2024 heeft de Afdeling uitspraak [1] gedaan. Bij brief van 4 juni 2024 is verweerder verzocht om te reageren op de uitspraken van de Afdeling. Op 19 juni 2024 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van dezelfde datum zijn eisers verzocht om hierop te reageren. Op 17 juli 2024 hebben eisers gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben referent, de gemachtigde van eisers, N.K. Mikhail als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.6.
In de tussenuitspraak van 11 december 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.7.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 20 januari 2025 een aanvullend besluit genomen. Eisers hebben hierop bij bericht van 4 februari 2025 gereageerd (de zienswijze).
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor afgifte van een mvv. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en zijn broertje (eiser 2). Verder heeft de rechtbank overwogen dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [3] het verkeerde toetsingskader heeft toegepast. Ook heeft verweerder niet alle belangen betrokken bij de belangenafweging.
2.2.
De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een geconstateerd gebrek in de besluitvorming te herstellen. [4] Indien het bestuursorgaan het gebrek heeft hersteld, deelt het bestuursorgaan de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mee op welke wijze dit is gebeurd. [5] In dit geval heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Eisers kunnen vervolgens hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren brengen. [6] Dit betekent dat de reactie van eisers alleen dient te zien op het aanvullend besluit. Eventuele nieuwe gronden of gronden tegen hetgeen de rechtbank al heeft geoordeeld, kunnen niet worden meegenomen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eisers in hun zienswijze ook opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen beschermenswaardig familieleven is tussen referent en zijn broertje. Omdat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en zijn broertje, zal de rechtbank de nieuw aangevoerde gronden hierover dan ook niet meenemen. Alleen de punten in de zienswijze die ingaan op het (al dan niet) herstelde gebrek, zal de rechtbank bij de beoordeling betrekken. Indien eisers het niet eens zijn met het oordeel van de rechtbank over het al dan niet bestaan van beschermenswaardig familieleven tussen referent en zijn broertje, dan dienen zij dit in een eventueel hoger beroep naar voren te brengen. In het hoger beroep kunnen zij ook opkomen tegen de tussenuitspraak.
Heeft verweerder de gebreken hersteld?
-
Het toetsingskader
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het onjuiste toetsingskader heeft gehanteerd. In het bestreden besluit had verweerder zich immers op het standpunt gesteld dat de belangenafweging alleen in bijzondere omstandigheden in het voordeel van eisers kon uitvallen.
3.1.
In het aanvullende besluit heeft verweerder overwogen dat tussen referent en zijn ouders al sprake was van gezinsleven voor de komst van referent naar Nederland. Daarom moet er een evenwichtige belangenafweging worden gemaakt en worden alle omstandigheden meegewogen. Verder heeft verweerder overwogen dat het gaat om de vraag of op de Nederlandse staat een positieve verplichting rust om eisers verblijf toe te staan in Nederland, aangezien het gaat om een eerste toelating.
3.2.
Volgens eisers heeft verweerder hiermee het gebrek niet gerepareerd. Eisers stellen dat uit het aanvullende besluit niet is gebleken dat verweerder het juiste toetsingskader heeft toegepast. Volgens eisers is geen sprake van een evenwichtige belangenafweging en blijkt uit het aanvullende besluit niet dat verweerder de minder ruime beoordelingsmarge heeft toegepast.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het aanvullende besluit het juiste toetsingskader toegepast. Verweerder heeft namelijk een evenwichtige belangenafweging gemaakt en zich niet langer op het standpunt gesteld dat de belangenafweging alleen in bijzondere omstandigheden in het voordeel van eisers kan uitvallen. Verweerder heeft dit gebrek dus gerepareerd. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
-
De belangenafweging
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet alle betrokken belangen heeft meegewogen. Zo heeft verweerder nagelaten om de gezinsband tussen eisers en referent mee te wegen.
4.1.
In het aanvullende besluit heeft verweerder de gezinsband alsnog betrokken bij de belangenafweging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook dit gebrek heeft hersteld. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Kon verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen?
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank zich niet uitgelaten over de inhoud van de gemaakte belangenafweging en de gronden die eisers daartegen hebben aangevoerd. Dit omdat verweerder eerst een nieuwe belangenafweging moest maken. In het navolgende zal de rechtbank dit alsnog doen.
5.1.
In het geval een belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, dient de rechtbank te toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, dient de rechtbank te toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van een vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat gediend is bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De vraag of alle feiten en omstandigheden zijn betrokken, moet de rechtbank zonder terughoudendheid toetsen. [7] De uitkomst van de gemaakte belangenafweging dient de rechtbank enigszins terughoudend te toetsen. Dat de bestuursrechter de uitkomst van de belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen, houdt in dat de bestuursrechter geen zelfstandige belangenafweging mag verrichten en ook niet zijn eigen oordeel over de belangenafweging in de plaats mag stellen van de belangenafweging van verweerder. Dat betekent onder meer dat de bestuursrechter het gewicht dat verweerder aan de verschillende belangen heeft toegekend, enigszins terughoudend moet toetsen. [8]
-
Heeft verweerder alle betrokken belangen meegewogen?
5.2.
Eisers voeren aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank om de gezinsband te betrekken bij de belangenafweging. Eisers wijzen hierbij op de conclusie in het aanvullend besluit waar de gezinsband niet wordt benoemd.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar moet meenemen en dat aan die omstandigheden ook een concrete beoordeling moet worden toegekend in de belangenafweging. [9] Verweerder heeft hieraan voldaan. Verweerder heeft bij de belangenafweging de gezinsband betrokken. Zo overweegt verweerder dat het in het voordeel van eisers weegt dat er familie- en gezinsleven is tussen eisers en referent. Vervolgens heeft verweerder de aard en intensiteit van de gezinsband in het nadeel van eisers meegewogen. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte betrokken de tijd die sinds het vertrek van referent is verstreken en de mate van zelfstandigheid waaronder referent op dit moment functioneert. [10] Ook heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eisers en referent op afstand contact kunnen onderhouden. Verder heeft verweerder overwogen dat het zelfstandiger worden samenhangt met het tijdsverloop gedurende de behandeling van de aanvraag. Daarom heeft verweerder de aard en intensiteit van de gezinsband minder zwaar in het nadeel van eiser meegewogen. De rechtbank stelt vast dat verweerder dus een concrete beoordeling heeft toegekend aan de gezinsband. De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder de gezinsband wel degelijk bij de belangenafweging heeft betrokken. Dat in de conclusie niet expliciet wordt genoemd dat de gezinsband is betrokken, betekent nog niet dat de gezinsband, gelet op wat verweerder daarover overweegt in het aanvullend besluit, niet is betrokken bij de belangenafweging. Anders dan eisers stellen, betekent de opdracht van de rechtbank dat de gezinsband moet worden meegewogen niet dat verweerder deze niet in het nadeel mag wegen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank slechts geconstateerd dat de gezinsband niet was betrokken. Het is dan aan verweerder om deze gezinsband alsnog te betrekken en hieraan een gewicht toe te kennen. Deze grond slaagt niet.
-
Kon verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen?
5.4.
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in hun nadeel is uitgevallen. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte in hun nadeel meegewogen dat referent stappen richting zelfstandigheid heeft gezet. Verweerder gaat hierbij voorbij aan het gemis en de psychische druk die referent ervaart. Daarbij heeft referent al in 2020 de aanvraag ingediend. Ook de medische omstandigheden van referent dienen zwaar in zijn voordeel te worden gewogen. Verder heeft verweerder ten onrechte in het nadeel meegewogen dat eisers geen band hebben met Nederland. Als vluchtelingen kunnen zij immers niet kiezen waar ze wonen. Eisers stellen verder dat verweerder de economische belangen driemaal in hun nadeel heeft meegewogen. Zo is tegengeworpen dat referent over onvoldoende middelen beschikt, is het niet aannemelijk dat eisers in hun eigen onderhoud kunnen voorzien en is sprake van druk op de woningmarkt. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het restrictief toelatingsbeleid een zelfstandig belang is. In dit geval bestaat het restrictief toelatingsbeleid uit de economische belangen en die zijn al meegewogen. Door ook nog het restrictief toelatingsbeleid in het nadeel van eisers mee te wegen, wordt hetzelfde belang tweemaal in het nadeel meegewogen.
5.5.
De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. In het voordeel van eisers heeft verweerder meegewogen dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn ouders, dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen, de medische omstandigheden van referent en dat referent inspanningen heeft verricht om een betere positie te verwerven op de arbeidsmarkt. Aan de objectieve belemmering heeft verweerder een licht gewicht mogen toekennen, omdat eisers in Saudi Arabië verblijven en referent hen daar kan opzoeken. Ook aan de medische omstandigheden van referent heeft verweerder een licht gewicht mogen toekennen, omdat uit de medische stukken niet blijkt dat de behandeling en het herstel van referent niet mogelijk zijn zonder de fysieke aanwezigheid van zijn ouders. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Dat referent graag zijn familieleden bij zich heeft is voorstelbaar, maar betekent nog niet dat hun aanwezigheid ook doorslaggevend is voor zijn behandeling. Verder heeft verweerder een licht gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat referent door het halen van zijn inburgeringsplicht inspanningen heeft verricht om een betere positie te verwerven op de arbeidsmarkt. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat referent niet over eigen inkomsten beschikt.
5.6.
In het nadeel van eisers heeft verweerder meegewogen: het restrictief toelatingsbeleid, het economisch belang van Nederland, dat het gaat om eerste toelating, dat eisers sterke banden hebben met het land van bestendig verblijf, dat eisers geen binding hebben met Nederland, dat referent zich zelfstandig heeft kunnen handhaven en dat hij stappen heeft gezet naar zelfstandigheid. Verweerder stelt zich, naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte, op het standpunt dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar meeweegt. Uit hetgeen referent heeft verklaard blijkt dat naar alle waarschijnlijkheid eisers bij aankomst een uitkering nodig zullen hebben. Tevens heeft verweerder mogen overwegen dat er sprake is van een eerste toelating en dat eisers geen binding hebben met Nederland. Ook de banden met Saudi Arabië heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen wegen. Ook heeft verweerder mee mogen wegen dat er sprake is van een restrictief toelatingsbeleid. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid onderdeel is van het algemeen belang van de Nederlandse samenleving, in de zin van het economisch welzijn in bredere zin en dus ziet op meer dan enkel het economisch belang. [11] Verweerder mag dus zowel het economisch belang als het restrictief toelatingsbeleid meewegen. Verweerder mocht ook in het nadeel van eisers meewegen dat referent inmiddels stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Weliswaar heeft de procedure lang geduurd en is referent noodgedwongen verder gegaan, maar dit zijn omstandigheden die verweerder mag meewegen in de belangenafweging. Verweerder dient immers de situatie ten tijde van het aanvullend besluit te betrekken.
5.7.
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van referent en eisers laten uitvallen. De weigering van de mvv voor eisers is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6. Omdat het bestreden besluit gebreken bevat, is het beroep van eisers gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder de gebreken heeft hersteld met het aanvullend besluit. Dit betekent dat de weigering van de mvv’s in stand blijft.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punt op € 3.174,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 31 oktober 2023, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 24 oktober 2024 en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
3.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Dit is geregeld in artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb.
6.Dit is geregeld in artikel 8:51a, derde lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:340.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, onder 6 – 6.2.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, onder 6.1.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:876, onder 2.