ECLI:NL:RBDHA:2025:6093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.5025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is geweest. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat zijn persoonlijke ervaringen in Bulgarije niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de minister de ervaringen van eiser heeft betrokken bij zijn beoordeling, maar geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5025

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. de Haan)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL25.5026, op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 24 september 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Naar aanleiding daarvan is onderzoek gedaan in Eurodac. Uit Eurodac blijkt dat door eiser op 9 augustus 2024 ook asiel in Bulgarije is aangevraagd. Eiser heeft tijdens zijn gehoor naar voren gebracht dat hij begin 2016 Syrië heeft verlaten en dat hij in Bulgarije is opgepakt en in detentie geplaatst. Na twaalf dagen moest hij zijn vingerafdrukken geven en werd hij in een open opvang geplaatst. Van daaruit is eiser twee dagen later naar Duitsland vertrokken. Na daar te zijn opgepakt, asiel te hebben aangevraagd en drie dagen bij zijn broer verbleven te hebben, is eiser naar Nederland gereisd.
5. Eiser heeft zich in zijn gronden allereerst op het standpunt gesteld dat de procedure onzorgvuldig is verlopen omdat de minister een standaard voornemen heeft uitgebracht, waarbij niet is ingegaan op de verklaringen van eiser. In dit kader is verwezen naar de uitspraak van 3 juni 2024 [1] van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam en de uitspraak van 22 oktober 2024 [2] van de rechtbank, zittingsplaats Roermond. Verder is eiser van mening dat, gezien de bestendige negatieve houding van de Bulgaarse autoriteiten tegenover asielzoekers, van hem niet verwacht kan worden dat hij bij die autoriteiten gaat klagen. Nu deze autoriteiten hem hebben vernederd, mishandeld, bedreigd en beledigd is dit klagen bij voorbaat kansloos. Dat van eiser verwacht wordt dat hij deze bejegening met (medische) documenten onderbouwt, getuigt van weinig realiteitszin. Daar komt bij dat de door eiser geschetste ervaringen overeenkomen met de situatie zoals die wordt beschreven in het AIDA-rapport van april 2024. [3] Uit het rapport blijkt dat de situatie in Bulgarije al jaren slecht is. Daarnaast heeft eiser verwezen naar de tussenuitspraak 23 december 2024 [4] van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, waarin de rechtbank oordeelt dat uit de beschikbare informatie volgt dat de vreemdeling bij overdracht naar Bulgarije een reëel risico loopt om verstoken te blijven van opvang en dat hij daar niet effectief tegen op kan komen. Hierdoor loopt de vreemdeling volgens de rechtbank het reële risico om buiten zijn eigen wil en keuzes terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Dit maakt dat de minister niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de minister ten onrechte zijn persoonlijke ervaringen in Bulgarije niet heeft betrokken in de beoordeling of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Daarmee is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte voert eiser aan dat de minister de essentie van het onder dwang afnemen van vingerafdrukken in Bulgarije ontgaat. Deze dwang bestond er immers uit dat eiser werd mishandeld en gedwongen om vingerafdrukken af te geven.

Beoordeling door de rechtbank

6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op
28 november 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Standaard voornemen
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is geweest op grond van het gebruiken van een standaard voornemen. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2024. [5] In deze uitspraak bekrachtigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Den Haag, [6] waarin de rechtbank oordeelt dat een standaard voornemen, waarin niet expliciet op de individuele verklaringen van het aanmeldgehoor wordt ingegaan, wel volstaat. Het hanteren van een standaard voornemen is daarom niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. [7]
Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [8] en artikel 3 van het EVRM. [9] De minister heeft daarbij terecht van belang geacht dat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] In deze rechtspraak zijn de zorgen over de toegang tot en de situatie in de opvangcentra betrokken. In de uitspraak van 27 juni 2024 heeft de Afdeling uitdrukkelijk het door eiser genoemde AIDA-rapport van april 2024 bij haar beoordeling betrokken en hierover geoordeeld dat het rapport niet tot de conclusie leidt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In haar recente uitspraken van 3 februari 2025 [11] en 14 maart 2025 [12] heeft de Afdeling dit oordeel nog eens herhaald.
8.1.
De rechtbank merkt verder op dat de Afdeling de door eiser genoemde tussen- en einduitspraak heeft vernietigd bij de voornoemde uitspraak van 14 maart 2025. Gelet hierop treft eisers verwijzing naar deze uitspraken geen doel. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de situatie van eiser wezenlijk anders is dan de situatie die aan de orde was in deze uitspraken. In de zaak die heeft geleid tot deze uitspraken stond namelijk vast dat dat de Bulgaarse autoriteiten de eerder aan de vreemdeling verleende internationale bescherming had ingetrokken, terwijl daarvan in de zaak van eiser niet is bleken.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser naar Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd over zijn eigen ervaringen, biedt geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. De minister heeft eisers ervaringen, zoals de erbarmelijke omstandigheden in de opvangvoorziening, betrokken bij zijn beoordeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en daarin redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.AIDA-rapport ‘Country Report: Bulgaria 2023 Update’ van 18 april 2024.
4.ECLI:NL:RBDHA:2024: 21819.
6.Zaaknummer NL24.46241.
8.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Zie de uitspraken van 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134), van 29 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:870), van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647), van 28 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2650) en van 22 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2977).