In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is geweest. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat zijn persoonlijke ervaringen in Bulgarije niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de minister de ervaringen van eiser heeft betrokken bij zijn beoordeling, maar geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2025.