ECLI:NL:RBDHA:2025:7248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL24.51040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot geloofsgroei en afvalligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De eiser, geboren in 1993, heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen werden afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat er sprake is van geloofsgroei en afvalligheid van de islam, wat hem een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Iran zou opleveren. De rechtbank oordeelt dat de eerdere afwijzingen van zijn asielaanvragen onvoldoende rekening hebben gehouden met de nieuwe elementen die de eiser heeft ingebracht, zoals zijn religieuze activiteiten en de documenten die zijn afvalligheid onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door niet adequaat in te gaan op de door eiser overgelegde stukken en verklaringen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie en draagt deze op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) de opvolgende asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Iraanse nationaliteit.
2. Op 3 december 2015 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder
heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juni 2017 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep
is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 8 januari 2018 [1] gegrond
verklaard. Bij uitspraak van 29 oktober 2018 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (Afdeling) het door verweerder ingestelde beroep kennelijk gegrond
verklaard. De Afdeling heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank om door haar laten
behandelen met inachtneming van hetgeen in hoger beroep is overwogen. Vervolgens heeft
deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep bij uitspraak van 23 januari 2019 [3]
ongegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer overwogen dat verweerder zich op
goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen onvoldoende inzicht hebben gegeven in het proces dat tot zijn bekering heeft geleid alsmede de motieven voor
zijn bekering. Eisers gestelde verandering als persoon is niet zodanig overtuigend, dat
daaruit kan worden geconcludeerd dat zijn bekering geloofwaardig moest worden geacht.
Het door eiser hiertegen ingestelde hoger beroep, heeft de Afdeling bij uitspraak van
19 februari 2019 [4] ongegrond verklaard. Het besluit van 15 juni 2017 is hiermee in rechte
komen vast te staan.
3. Op 27 januari 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan
zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat sinds de vorige procedure sprake is van
verdieping van zijn christelijk geloof. Ter onderbouwing heeft eiser verschillende documenten overgelegd. Bij besluit van 25 september 2020 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [5] Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 27 oktober 2020 [6] ongegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer overwogen dat de door eiser overgelegde verklaringen van eiser en van de derden te algemeen en summier zijn en daarom geen blijk geven van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het daartegen ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 8 december 2020 [7] ongegrond verklaard.
4. De volgende asielaanvraag van eiser van 15 mei 2022 is door verweerder bij besluit van 27 mei 2022 buiten behandeling gesteld omdat eiser zijn opvolgende asielaanvraag niet in persoon heeft ingediend.
5. Op 5 augustus 2022 heeft eiser opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij legt hieraan ten grondslag dat sprake is van geloofsgroei en afvalligheid. Hij stelt dat bij zijn vorige asielaanvraag te weinig aandacht is besteed aan zijn kennis over en activiteiten in verband met zijn geloof. Daarnaast is sprake van (toegedichte) afvalligheid. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gestelde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran documenten van de rechtbank van de provincie Hamedan overgelegd. Hieruit volgt dat hij is opgeroepen om te verschijnen voor de rechter en dat hij bij verstek is veroordeeld tot elf jaar gevangenisstraf vanwege zijn afvalligheid en bekering.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [8] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder gelooft niet dat sprake is van geloofsgroei. Verweerder overweegt dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten. De documenten van de rechtbank die eiser heeft overgelegd zijn kopieën en kunnen niet op echtheid worden onderzocht. Verweerder heeft, anders dan eiser stelt, geen originele documenten ontvangen. Verweerder stelt dat de inhoud van de documenten niet rijmen met eisers verklaringen en hij verklaart summier over de documenten zelf. Eisers verklaringen over zijn gestelde geloofsgroei vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. In geval van geloofsgroei is paragraaf 8 van de WI 2022/3 van belang. Bij een opvolgende aanvraag is het volgens verweerder niet nodig om de drie elementen - de motieven voor het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten- afzonderlijk te toetsen om de geloofwaardigheid van de geloofsgroei te beoordelen. Verweerder richt zich vooral op wat eiser zelf vertelt over de gestelde geloofsgroei. Het is dan ook niet in strijd met de werkinstructie dat aan eiser geen vragen zijn gesteld over zijn kennis van de Bijbel. Dat eiser Bijbelstudie volgt en activiteiten verricht vindt verweerder onvoldoende omdat eiser onvoldoende diepgaand en op persoonlijke wijze verklaart over wat deze activiteiten voor hem betekenen. Daarnaast verklaart eiser summier over het evangeliseren. Tot slot gelooft verweerder dat eiser afvallig is, echter verweerder volgt niet dat eiser daardoor gegronde vrees voor vervolging heeft. Het is namelijk niet gebleken dat eiser in Iran problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn afwending van de islam en uit eisers verklaringen blijkt niet dat eiser de nadrukkelijke wens heeft om anderen over zijn afvalligheid te vertellen. Het is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer in Iran ondervraagd zal worden door de Iraanse autoriteiten en om die reden te vrezen heeft voor vervolging.
De (aanvullende)gronden van beroep
7. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte niet volgt dat er sprake is van geloofsgroei. De wijze waarop verweerder de geloofsgroei nu, maar ook in het verleden, heeft getoetst is in strijd met WI 2022/3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 [9] volgt dat het mogelijk is om te compenseren tussen de verschillende elementen van bekering. Verweerder heeft hieraan onvoldoende invulling gegeven. Bovendien zijn aan eiser geen vragen gesteld over zijn kennis van het christendom. De activiteiten die eiser verricht voor de kerk worden door verweerder ten onrechte aangemerkt als feitelijkheden, terwijl eiser steeds heeft toegelicht wat deze activiteiten voor hem betekenen. Eiser voert verder aan dat verweerder de afvalligheid geloofwaardig heeft gevonden. Ten onrechte heeft verweerder alleen gekeken naar de wijze waarop eiser in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn afvalligheid. Verweerder miskent dat een beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de wijze waarop eiser zich in Nederland uit. Zo gaat eiser niet naar de moskee, doet hij niet mee aan de Ramadan en andere Islamitische rituelen en hij is niet van plan ooit weer te leven als moslim. Eiser beroept zich ter onderbouwing op een uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 [10] en verschillende andere uitspraken. [11] Tot slot legt eiser een brief over van de voorgangers van de [kerk] van 18 november 2024, nieuwsbrief [naam 1] van [stichting] van 2 oktober 2024 en de vertaling van de schermafdrukken van de evangelisatieactiviteiten van eiser.
Verweerschrift
8. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het aanvullende standpunt dat compensatie tussen de verschillende elementen hier niet tot geloofwaardigheid van de (geloofsgroei van de) bekering leidt. Verder heeft verweerder voldoende onderzocht of eiser zich bij terugkeer zichtbaar als afvallige wil profileren en daarvan is volgens verweerder geen sprake. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 [12] gaat in het geval van eiser niet op. Uit het Algemeen Ambtsbericht over Iran van 29 september 2023 blijkt verder dat ondervraging bij aankomst op het vliegveld kan plaatsvinden, met name bij langdurig verblijf in het buitenland. Dit betekent niet dat er systematisch sprake is van vervolging. Niet gebleken is dat eiser bekend is bij de Iraanse autoriteiten. Verweerder ziet zich in deze beoordeling gesteund door het IB 2023/25. [13]
De rechtbank overweegt als volgt.
Toetsingskader
9. Eiser heeft een opvolgende aanvraag ingediend in verband met geloofsgroei. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 [14] volgt dat op eiser een verzwaarde bewijslast ligt omdat in rechte vaststaat dat verweerder de bekering van eiser tot het christendom in de eerdere asielprocedure(s) ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder namelijk ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. Verweerder moet de vreemdeling in een opvolgende procedure over geloofsgroei conform de werkinstructie wel de mogelijkheid bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering (motieven voor het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. De als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet verweerder beoordelen in samenhang (procedure overstijgend) met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Dit moet verweerder niet alleen doen als in de voorgaande procedure sprake was van een zogenoemde ‘onvoltooide’ bekering, maar ook als zij het destijds in het geheel niet geloofwaardig vond dat de vreemdeling was bekeerd. Gegevens over geloofsgroei kunnen namelijk een ander licht werpen op wat de vreemdeling eerder heeft verklaard. [15] Van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de ontplooide activiteiten en opgedane kennis.
10. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van eiser in rechte vaststaat dat de gestelde bekering tot het christendom in de vorige procedures ongeloofwaardig is bevonden. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder de gestelde geloofsverdieping, gezien de overgelegde verklaringen van eiser, niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
Geloofsgroei
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van geloofsgroei. Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat verweerder de door eiser naar voren gebrachte nieuwe elementen en bevindingen heeft beoordeeld in samenhang met alle gegevens van de voorgaande procedures. Verweerder heeft over meerdere verklaringen van eiser het standpunt ingenomen dat eiser zich in soortgelijke bewoordingen als in de vorige procedure(s) heeft uitgelaten over vergeving, het betuigen van spijt en de gedragsverandering die hij als gevolg van zijn gestelde bekering heeft ondergaan. Uit de Afdelingsuitspraak van 28 september 2022, waarnaar eiser heeft verwezen en de WI 2022/3 volgt juist dat een vreemdeling met zijn nieuwe verklaringen kan voortborduren op verklaringen uit zijn voorgaande procedures. Het is aan verweerder om aan de hand daarvan te beoordelen of er geloofsgroei of verdieping heeft plaatsgevonden. Daarbij is, zoals eiser terecht stelt, van belang dat verweerder aandacht besteedt aan de drie elementen van bekering. Daarover stelt verweerder in het bestreden besluit ten onrechte dat het bij geloofsgroei niet nodig is om elke pijler (element) afzonderlijk te toetsen en dat het voornamelijk van belang is wat eiser zelf heeft aangedragen in zijn geloofsgroei. Dit is niet in overeenstemming met paragraaf 8 van de WI 2022/3. Deze conclusie rijmt bovendien niet met de beoordeling van verweerder in het verweerschrift dat terecht is geconcludeerd dat compensatie in het geval van eiser niet tot geloofwaardigheid leidt.
12. De rechtbank betrekt daarbij verder dat, zoals eiser terecht aanvoert, verweerder eiser onvoldoende heeft gehoord en onvoldoende heeft (door)gevraagd over de gestelde Bijbelkennis van eiser en de religieuze activiteiten die hij verricht. Uit paragraaf 6 van de WI 2022/3 volgt uitdrukkelijk dat de drie elementen tijdens het gehoor aan de orde worden gesteld en dat doorgevraagd wordt op de antwoorden. Eiser verklaart bijvoorbeeld tijdens het nader gehoor dat hij voor zijn gehoor heeft gelezen over [naam 2] en dat de tekst ‘
wees sterk, God heeft jou niet verlaten’luidt. Ook verklaart eiser dat hij de avond voor het gehoor tijdens Bijbelstudie heeft gelezen over openbaring en over de veranderingen die eiser ervaarde bij het lezen van de bijbel, in vergelijking tot het verleden. Eiser verklaart daarover dat hij eerst de verhalen las en er niets van begreep en dat hij het nu ervaart alsof God direct tegen hem praat. Door verweerder is onvoldoende op deze punten doorgevraagd. Over de kennis van het geloof waarover eiser zou beschikken zijn aan eiser tijdens het gehoor geen vragen gesteld over de inhoud maar enkel vragen zoals:
“Vindt u dat uw kennis van het christendom is toegenomen, hoe is de kennis vergroot ten opzichte van uw vorige asielaanvragen, waaruit blijkt dat u nu meer kennis heeft van het christelijk geloof?”Eiser stelt terecht dat aan hem onvoldoende concrete vragen zijn gesteld over de inhoud van zijn kennis over het geloof. Het bestreden besluit is gelet daarop onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd tot stand gekomen.
13. Voor zover in geschil is of eiser ook de originelen van de door hem overgelegde documenten van de rechtbank van de provincie Hamedan in kopie heeft overgelegd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser geen ontvangstbevestiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk de originelen heeft ingeleverd of heeft ingestuurd. Verweerder heeft gelet daarop terecht geoordeeld dat de authenticiteit van de documenten niet kan worden onderzocht. Verweerder heeft de documenten wel inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat aan de documenten niet de waarde gehecht kan worden die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Door eiser is deze conclusie inhoudelijk niet betwist.
14. Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de door eiser op 1 en 2 april 2025 overgelegde stukken, namelijk de nieuwsbrief van [naam 1] en de brief van [kerk] van 18 november 2024. Verweerder overweegt daarover dat betrokken is dat eiser naar de kerk gaat, maar dat eiser er niet in is geslaagd uit te leggen wat dat voor hem betekent. Eiser heeft met zijn kennis en het verrichten van activiteiten volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk is bekeerd. In de stukken staat volgens verweerder niets dat aanleiding geeft tot de conclusie dat sprake is van geloofsgroei. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende ingaat op de door eiser overgelegde stukken. In de brief van [kerk] staat onder meer dat eiser de gemeente ongeveer sinds 2017 bezoekt en dat eiser de afgelopen twee jaar op veel zondagen de diensten bezoekt, ondanks de verre reisafstand. Volgens de voorzitter van de gemeente is eiser in die laatste twee jaar sterk gegroeid in zijn geloof. Dit blijkt volgens de voorzitter uit zijn trouwe en actieve deelname aan de studie-avonden, hoe hij depressieve deelnemers weer wist aan te moedigen door met hen te bidden en hoe hij het geloof praktisch toepast in zijn dagelijks leven. Ook hebben zij eiser zelf vragen gesteld over het geloof en de invloed daarvan op het leven van eiser. De motivering van verweerder geeft geen blijk van de inhoud van deze stukken. De enkele overweging dat eiser geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de beleving daarvan, is onvoldoende en miskent dat uit de stukken volgt dat eiser al geruime tijd trouw activiteiten in het kader van zijn geloof verricht. Uit de overweging van verweerder dat het eenvoudig is om een kerkdienst te bezoeken en/of Bijbelstudie bij te wonen blijkt evenmin dat door verweerder de duur van deze door eiser verrichte activiteiten is betrokken, net als de beoordeling daarvan door de Evangelische gemeente. Het bestreden besluit is gelet daarop onvoldoende gemotiveerd.
Evangelisatie
15. Verweerder stelt zich verder onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat eisers verklaringen over evangeliseren geen blijk geven van een doorleefde en innerlijke behoefte om te overtuigen van zijn geloof. Verweerder wijst op de verklaringen van eiser daarover in het nader gehoor [16] waarbij hij onder meer vertelt dat hij mensen op het AZC evangeliseert en dat hij vrienden in Iran heeft die hij via de app de bijbel heeft gestuurd, met het advies deze te lezen. Verweerder motiveert onvoldoende waarom deze activiteiten niet getuigen van een doorleefde en innerlijke behoefte om anderen te overtuigen. De enkele stelling van verweerder dat daarvan geen sprake is, is onvoldoende. Verder heeft eiser bij de correcties en aanvullingen zoals ingediend bij brief van 16 december 2024 de onvertaalde schermafdrukken overgelegd van Whatsgesprekken op zijn telefoon waaruit volgens hem blijkt dat hij actief is geweest met evangelisatie. Op 2 april 2025 heeft eiser de vertaling van deze schermafdrukken overgelegd. Eiser wenst met deze stukken aan te tonen dat hij op Whatsapp gesprekken voert met anderen over zijn geloof. De rechtbank stelt vast dat uit deze stukken naar voren komt dat gesproken wordt door eiser met drie verschillende personen over verschillende aspecten van het christendom. Verweerder zal deze stukken mee moeten nemen in een nieuwe beoordeling van de aanvraag van eiser.
Afvalligheid
16. Verweerder vindt geloofwaardig dat eiser afvallig is van de islam. Bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet verweerder onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn of haar land van herkomst uiting wil geven aan zijn of haar afvalligheid. Ook moet verweerder onderzoeken wat het voor de vreemdeling zou betekenen om zich bij terugkeer te conformeren aan de heersende religie. [17] Verweerder mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij of zij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn of haar geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst. [18]
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzocht heeft of eiser bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn afvalligheid. Met wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen (r.o.16), is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat onvoldoende heeft onderzocht. In het gehoor is aan eiser gevraagd hoe hij zich eerder in Iran heeft gedragen. Zo vraagt verweerder in het nader gehoor:
Konu uw twijfels over de islam niet met anderen bespreken?’Eiser antwoordt daarop”
Ik sprak er met niemand over, maar het was ook niet mogelijk om er over te spreken. Ik leefde voor mezelf en het gaat niemand aan of ik ergens in geloof. Dat was een privézaak. Ikhadgeen behoefte geloofskwesties met anderen te bespreken.Enkele vragen later in het nader gehoor vraagt verweerder:
’Als ik u goed begrijp, had u niet de behoefte anderen te overtuigen van uw visie op de islam?Waarop eiser antwoordt:
‘Die behoeftehadik inderdaad niet. Op afvalligheid in Iran staat de doodstraf. Mensen worden in het openbaar opgehangen om te laten schrikken.”Uit deze verklaringen blijkt voldoende dat eiser hiermee doelt op de wijze waarop hij eerder in Iran omging met zijn afvalligheid en niet hoe hij daaraan op dit moment uiting geeft. Het ligt op de weg van verweerder om hier nader onderzoek naar te verrichten. Uit onder meer de zienswijze blijkt dat eiser aangeeft dat hij niet naar de Moskee gaat, niet mee doet aan de Ramadan noch aan andere verplichte islamitische rituelen en diensten. Bovendien blijkt niet dat verweerder heeft betrokken dat eiser zich eerder niet heeft geuit in Iran omdat in Iran op afvalligheid de doodstraf staat. Eiser verklaart daarnaast in het nader gehoor dat hij in Iran niet van plan is om iets over de islam te zeggen, maar dat hij wel wil vertellen over het christendom. [19] Dat eiser verklaart dat hij niet over de islam zal praten maakt nog niet dat eiser daarmee geen uiting geeft aan zijn afvalligheid, nu eiser verklaart wel over het christendom te willen praten. Verweerder heeft verder in strijd met zijn eigen werkinstructie geen vragen gesteld aan eiser over wat het voor hem zal betekenen als hij zich bij terugkeer naar Iran moet conformeren aan de heersende religie.
18. Volgens de informatie in het Algemeen ambtsbericht over Iran van september 2023 [20] , lopen Iraanse vluchtelingen die langere tijd in het buitenland hebben verbleven het risico om bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten te worden ondervraagd. Volgens het ambtsbericht valt het op als iemand terugreist met een laissez-passer. In dat geval is het risico groot dat de autoriteiten de terugkeerder bij aankomst ondervragen over het verblijf in het buitenland. Eiser verblijft sinds 2015 en dus inmiddels ruim negen jaar in Nederland en beschikt niet over een geldig Iraans paspoort. De rechtbank kan eiser daarom volgen in de stelling dat ook in zijn geval het risico reëel is dat hij bij terugkeer in Iran aan de grens (op de luchthaven) door de Iraanse autoriteiten zal worden ondervraagd. Volgens het ambtsbericht is niet ondenkbaar dat de Iraanse autoriteiten hem in dat geval tevens zullen bevragen over (de reden van) zijn asielaanvraag, of over mogelijke politieke of religieuze activiteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze aspecten onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling of eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging.
19. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt bij terugkeer. Verweerder zal daarom nader moeten onderzoeken wat de ondervraging door de Iraanse autoriteiten betekent voor het risico op vervolging of ernstige schade.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [21] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten, of om zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk de taak van verweerder om alsnog een deugdelijke geloofwaardigheidsbeoordeling te maken van eisers asielrelaas. Daarbij moet verweerder wel rekening houden met wat er in deze uitspraak is geoordeeld. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
21. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2024;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.201900866/1/V2 (niet gepubliceerd).
5.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
6.NL20.17700 (niet gepubliceerd).
7.202005826/2/V2 (niet gepubliceerd).
8.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw.
11.Van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 3 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1556 zittingsplaats Rotterdam van 15 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:446, zittingsplaats Middelburg van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:239 en zittingsplaats Utrecht van 16 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22872
13.Informatiebericht 2023/25 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen.
15.Deze lijn is door de Afdeling bevestigd in de uitspraken van 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1193 en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2805.
16.Op pagina 21.
17.Werkinstructie 2022/3, paragraaf 7.3.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2023:22097, overweging 3.1 en 3.2.
19.Pagina 14 tot en met 16 van het nader gehoor.
20.Zie paragraaf 5.2.1 en verder.
21.Algemene wet bestuursrecht.