ECLI:NL:RBDHA:2025:787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.33812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Kroatië is vastgesteld. De rechtbank constateert dat het besluit van de minister weliswaar een gebrek vertoont, omdat het is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid sinds 2 juli 2024 bij de minister ligt. Echter, dit gebrek wordt gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat belangrijke documenten ontbraken. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de minister belangrijke documenten niet tijdig heeft verstrekt, dit niet leidt tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat eiser alsnog op de documenten heeft kunnen reageren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. De autoriteiten van Kroatië hebben niet binnen twee weken gereageerd. Daarom staat sinds 7 mei 2024 de verantwoordelijkheid van Kroatië vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
4. De rechtbank ziet zich, ambtshalve toetsend, geplaatst voor de vraag of het bestreden besluit bevoegd is genomen. De rechtbank constateert dat het besluit is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen op asielaanvragen sinds 2 juli 2024 bij de minister ligt. Daarmee kent het besluit een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. [2] Niet in geschil is dat het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris, die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. [3] Daarbij komt dat de minister op de zitting heeft aangeven de besluiten voor zijn rekening te nemen. Bij het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in de regel een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op de aard van het gebrek en de omstandigheid dat eiser door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Heeft de minister het besluit onzorgvuldig voorbereid?
5. Eiser voert aan dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Eerder in de procedure heeft eiser namelijk al aangegeven dat niet het volledige dossier ter beschikking is gesteld. In de zienswijze heeft eiser opgemerkt dat bijvoorbeeld nog het Eurodac-resultaat, het claimverzoek, de reactie van Kroatië op het verzoek en de loopbrief ontbrak. Deze stukken zijn niet voorafgaand aan het bestreden besluit toegestuurd en hierop heeft eiser dan ook niet kunnen reageren. Het standpunt van de minister in het besluit dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, is in dit geval niet relevant. De belangen van eiser zijn immers geschaad door het niet toezenden van het volledige dossier.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het onderzoek op zitting, het dossier alle bovengenoemde documenten bevatte behalve de loopbrief. De rechtbank merkt daarbij op dat in het digitale dossier een memo vaststelling fictief akkoord is opgenomen, waaruit blijkt dat de Kroatische autoriteiten niet (tijdig) hebben gereageerd op het claimverzoek. De rechtbank is het met eiser eens dat de minister belangrijke documenten niet heeft verstuurd in de in de fase voorafgaand aan het besluit en dit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Deze stukken zijn immers van belang aangezien het voornemen mede op deze documenten is gebaseerd. In dit geval leidt dit echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, nu eiser hierdoor niet is benadeeld. De documenten waarnaar eiser verwijst zijn, behoudens de loopbrief, namelijk ruim voorafgaand aan de zitting door de minister in het digitale dossier geüpload waardoor eiser hier in de beroepsgronden alsnog op had kunnen reageren. Dit heeft eiser ook gedaan. Over de loopbrief heeft eiser aangevoerd dat hij door het ontbreken hiervan de tijdigheid van het claimverzoek niet kan controleren. [4] Dit betoog slaagt niet. Op grond van artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening dient een verzoek tot terugname binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer bij de andere lidstaat te worden ingediend en binnen drie maanden na indiening van het verzoek om internationale bescherming indien het gebaseerd is op ander bewijs. Uit het digitale dossier blijkt dat de minister op 9 april 2024 Eurodac heeft geraadpleegd. Volgens Eurodac heeft eiser op 30 maart 2024 om internationale bescherming verzocht in Kroatië. Op 22 april 2024 heeft de minister een verzoek tot terugname gedaan, dus ruim binnen de termijn van 2 maanden. Ook over de tweede termijn zoals genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening bestaat geen discussie. Uit het rapport aanmeldgehoor blijkt dat eiser zich op 8 april 2024 in Ter Apel heeft aangemeld om asiel aan te vragen. Het terugnameverzoek van 22 april 2024 is dus binnen de termijn van 3 maanden gedaan. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank dan ook aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de Kroatische autoriteiten onjuist geïnformeerd?
6. Eiser voert aan dat het terugnameverzoek onjuist is, aangezien de Kroatische autoriteiten onvolledig zijn geïnformeerd. Eiser heeft namelijk geen asielverzoek ingediend in Kroatië en heeft een brief ontvangen waarin staat dat hij Kroatië moest verlaten. Dit sluit niet aan op het standpunt van de minister dat sprake zou zijn van een lopende asielprocedure in Kroatië. [5] Anders dan de minister stelt is het onvoldoende dat uit Eurodac volgt dat er een asielverzoek is gedaan. Als bewijsmiddel voor een ingediend asielverzoek kan een Eurodac-registratie gelden, maar alleen wanneer de vingerafdrukken krachtens artikel 9 van de Eurodac-verordening [6] zijn afgenomen. Een registratie in Eurodac kan weliswaar plaatsvinden, maar uit de expliciete vermelding van artikel 20, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat er alsnog een formeel asielverzoek ingediend moet worden. In het geval van een categorie 1 treffer is er aanvullend bewijs nodig. Een asielverzoek is officieel pas in behandeling wanneer vreemdelingen hun asielverzoek tegenover de bevoegde autoriteiten kenbaar hebben gemaakt. [7] Tot slot vloeit uit het arrest Mengesteab [8] voort dat sprake is van een ingediend verzoek wanneer door de verzoeker een formulier of opgesteld proces-verbaal is ingediend bij de bevoegde autoriteiten. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij alleen in contact is geweest met de politie en/of grensbewaking en niet dat de bevoegde autoriteiten kennis hebben genomen van een ingediend formulier. De minister kon in dit geval daarom niet volstaan met de enkele Eurodac-registratie, maar had bij Kroatië moeten verzoeken om een schriftelijk bewijs dat het asielverzoek bij de bevoegde autoriteiten was ingediend en in behandeling is (geweest). Dit is relevant aangezien het een verschil maakt of eisers asielaanvraag als eerste of als opvolgende aanvraag wordt beschouwd. Eiser heeft een uitzettingsbrief ontvangen, waardoor het mogelijk is dat de Kroatische autoriteiten zijn procedure als afgerond beschouwen en hij een opvolgende aanvraag moet indienen. Hierdoor wordt mogelijk in strijd gehandeld met artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening, aangezien Dublinterugkeerders een opvolgende asielaanvraag moeten indienen wanneer de eerste asielaanvraag als ingetrokken wordt beschouwd. [9] De kans is dan reëel dat de aanvraag niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. [10] Zo blijkt uit informatie van het Centre for Peace Studies (CPS) dat opvolgende aanvragen in Kroatië streng worden beoordeeld, in strijd met de Procedurerichtlijn. [11] In Kroatië loopt eiser daarom het risico dat de aanvraag niet met dezelfde waarborgen is omkleed als bij een eerste aanvraag
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van Kroatië uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [12] Op grond van artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening maakt het referentienummer mogelijk dat gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan de lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kan uit dat nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgens het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met “1”. [13] Uit het resultaat van het Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser in Kroatië is geregistreerd onder het referentienummer [referentienummer] . Daaruit volgt dat eiser een asielverzoek heeft ingediend in Kroatië. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister bij een dergelijke categorie 1-registratie, behoudens tegenbewijs, er van uit mag gaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht. [14] Dit is recent herhaald. [15] Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd. Met de enkele, niet-onderbouwde, stelling dat eiser in Kroatië geen asiel wilde aanvragen en dat ook niet heeft gedaan, verklaart hij niet waarom uit het Eurodac-systeem het tegendeel blijkt en legt hij ook niet uit waarom de minister niet van deze informatie zou mogen uitgaan. Verder volgt uit het arrest Mengesteab niet dat pas een asielverzoek is gedaan op het moment dat eiser een formulier heeft ingevuld. Dit arrest ziet namelijk op de situatie dat een vreemdeling tegenover de politie een (mondeling) asielverzoek doet en waarvan de politie een proces-verbaal of aanvraagformulier opmaakt. Dit stuurt de politie vervolgens door naar de bevoegde autoriteiten. Dat eiser dus zelf geen formulier heeft ingevuld, maakt daarom niet dat geen sprake is van een asielverzoek in de zin van de Dublinverordening. De minister heeft daarom terecht aanleiding gezien om Kroatië om terugname te verzoeken.
6.2.
Dat de Kroatische autoriteiten het asielverzoek van eiser als ingetrokken beschouwen is niet gebleken. Op de zitting merkt de minister terecht op dat uit het AIDA-rapport volgt dat Kroatië een asielaanvraag als ingetrokken beschouwt in het geval van een expliciete intrekking. [16] Alleen in dat geval moet een vreemdeling een opvolgende aanvraag indienen. Eiser heeft zijn asielaanvraag niet expliciet ingetrokken, waardoor een situatie zoals eiser beschrijft zich hier niet voordoet. Verder heeft eiser de uitzettingsbrief niet overgelegd, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat eisers asielverzoek eventueel is ingetrokken of als zodanig wordt beschouwd. Aan het CPS-rapport komt dan ook geen waarde toe omdat dit gaat over de behandeling van opvolgende aanvragen. Van schending van artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening is daarom geen sprake.
6.3.
De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om te oordelen dat het claimakkoord tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige informatie. Omdat de Kroatische autoriteiten niet op tijd op dit verzoek hebben gereageerd, staat de verantwoordelijkheid van Kroatië vast. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië?
7. Verder betoogt eiser dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië wegens de tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser kan daarom op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening niet overgedragen worden aan Kroatië. Eiser merkt op dat de minister ervan uitgaat dat een asielverzoek is ingediend. In dat licht is de detentie en de uitzettingsbrief die eiser in Kroatië heeft gekregen onrechtmatig en in strijd met de Procedurerichtlijn. Bovendien is bij een opvolgende aanvragen sprake van verminderde opvangvoorzieningen voor de verzoeker. [17] Ook blijkt uit informatie van Vluchtelingenwerk Nederland van augustus 2024 dat pushbacks nog op grote schaal plaatsvinden en dat het ook gaat om personen die landinwaarts worden aangetroffen. [18] Eiser loopt een reëel risico om te maken te krijgen met pushbacks na de overdracht. Gelet op het voorgaande is aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer in Kroatië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zal belanden en dat om die reden zal de minister onderzoek moeten doen en individuele garanties moeten vragen. [19]
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024 [20] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [21] In deze uitspraken zijn de door eiser genoemde bronnen betrokken. Gelet op het betoog van eiser is er geen aanleiding voor een ander oordeel. Niet is gebleken of gesteld dat eiser zelf slachtoffer is geweest van pushbacks of nadeel heeft ondervonden van het gestelde tekort in opvangvoorzieningen in Kroatië. Eisers stelling dat hij te maken heeft gehad met onrechtmatige detentie heeft hij niet nader onderbouwd. Ook heeft eiser de uitzettingsbrief niet overgelegd. Enkel de verklaring van eiser dat hij is gedetineerd en een uitzettingsbrief heeft ontvangen is onvoldoende voor de conclusie dat niet (meer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast stelt de minister terecht dat, indien eiser meent dat Kroatië zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, hij hierover kan klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat de Kroatische autoriteiten zich hierin onverschillig opstellen.
Had de minister toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Ook voert eiser aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Uit openbare informatie volgt namelijk dat Kroatië zijn internationale verplichting niet nakomt. Eiser verwijst hierbij naar paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Uit de bewoordingen ‘in ieder geval’ en ‘concrete aanwijzingen’ blijkt dat het niet onomstotelijk vast hoeft te staan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Tot slot dient de minister dat wat eiser heeft verklaard over zijn ervaringen in Kroatië ook mee te nemen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [22] De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Deze persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn daarnaast al door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister dezelfde persoonlijke ervaringen in dat geval niet nogmaals hoeft te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [23] Dit oordeel heeft de Afdeling recent herhaald. [24] Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser mag overgedragen worden aan Kroatië.
9.1.
Vanwege het onder 5.1. geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Vergelijk ABRvS 9 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3714.
3.Zie: Stcr. 2024, 23190.
4.Eiser verwijst naar ABRvS 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569.
5.De minister heeft namelijk Kroatië verzocht om eiser op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening terug te nemen.
6.Zie artikel 9 van Verordening 603/2013.
7.Eiser verwijst naar de uitspraak: ABRvS 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, rechtsoverweging 3.1.
8.HvJEU, 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587 (Mengesteab t. Duitsland).
9.Eiser verwijst hierbij naar: AIDA Country Report: Croatia, Update June 2023, pagina 50, noot 177.
10.Eiser verwijst naar de notitie ‘veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Kroatië’ van VluchtelingenWerk Nederland van augustus 2024, pagina 3.
11.Centre for Peace Studies, Dublin Regulation and its application in Croatia, 19 januari 2024.
12.Zie ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
13.Dit volgt uit artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening jo. artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening.
14.ABRvS 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, rechtsoverweging. 3.2; ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, rechtsoverweging 5; ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3012, rechtsoverweging 3.1.
15.Zie ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
16.AIDA-rapport Croatia Update June 2023, pagina 57.
17.AIDA Country Report: Croatia, Update June 2023, pagina 82.
18.Notitie ‘veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Kroatië’ van VluchtelingenWerk Nederland van augustus 2024, pagina 5 t/m 7
19.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, rechtsoverweging 4.4.
20.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
21.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
22.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
23.Dit volgt uit: ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
24.ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778 en ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.