ECLI:NL:RBDHA:2025:9385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
11261634 RL EXPL 24-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia bij effectenleaseovereenkomst met Afnemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. en een afnemer die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten. De afnemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door haar als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon die de overeenkomst had afgesloten geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De procedure begon met een dagvaarding op 31 juli 2024, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord en repliek. De afnemer vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en een schadevergoeding van € 14.765,34, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia voerde verweer en vorderde betaling van een bedrag van € 517,33. De kantonrechter oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er een causaal verband was tussen de onrechtmatige daad en de schade van de afnemer. De vorderingen van Dexia werden afgewezen, terwijl de vorderingen van de afnemer werden toegewezen. Dexia werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 11261634 RL EXPL 24-12
vonnis van de kantonrechter van 5 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[afnemer] ,
wonende te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en Afnemer genoemd.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
21686273
12 mei 2000
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
I.
9 augustus 2006
- € 2.859,33
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.595,04 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer € 4.544,52 aan dividenden ontvangen en € 2.543,60 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 16 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
2.5.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft Dexia Afnemer een voorstel gedaan om tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vorderingen en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Afnemer zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 517,33, te vermeerderen met de wettelijke rente;
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Afnemer voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering waarbij Afnemer samengevat vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer en/of toerekenbaar is tekort geschoten, althans haar zorgplicht jegens Afnemer heeft geschonden;
2. Dexia zal veroordelen om aan Afnemer te betalen al hetgeen Afnemer aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
3. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaaradvies. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningsplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende.
Afnemer is met Spaaradvies in contact gekomen via een kennis die tevreden was over hun financiële dienstverlening. Kort voor het sluiten van de overeenkomst was Afnemer weduwe geworden en zij wilde gelet op haar situatie financieel advies inwinnen. In die periode is Spaaradvies meerdere malen op huisbezoek gekomen, waarbij de persoonlijke financiële situatie van Afnemer en haar doelstellingen zijn besproken. Afnemer vertelde de adviseur dat zij weduwe is geworden, dat zij geen weduwepensioen zou ontvangen en dat zij door de ontstane situatie weer moest gaan werken om een inkomen te verdienen. Ook is besproken dat Afnemer een aanzienlijk bedrag als erfenis zou ontvangen. Afnemer maakte duidelijk dat haar doelstelling was om vermogen op te bouwen voor haar pensioen.
Vervolgens kwam de adviseur tot het advies om een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere aan te gaan om voornoemde doelstelling te realiseren. Het advies was om vanuit de te ontvangen erfenis een groot bedrag ineens te investeren, zijnde een bedrag van NLG 40.800,-. Op die manier zou er voor Afnemer nog een bedrag overblijven ter besteding. Volgens de adviseur zou Afnemer veel rendement behalen over het geïnvesteerde bedrag De adviseur noemde de aandelen die aangekocht zouden worden, zijnde Ahold, ING, Unilever en Koninklijke Olie. Dat waren volgens de adviseur bedrijven die dik in orde waren waardoor het goed zou komen met de belegging van Afnemer.
De adviseur heeft de Capital Effect overeenkomst zeer rooskeurig naar voren gebracht. Dat er met het geïnvesteerde bedrag in werkelijkheid vooral rente betaald zou worden over een enorme lening waarmee belegd ging worden, heeft de adviseur niet gemeld. Dat Afnemer bij een tegenvallende beurs het risico liep om haar gehele investering te verliezen en zelfs een restschuld kon overhouden is niet verteld.
Afnemer is niet financieel onderlegd en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur. Zij volgde het advies van de adviseur op, die daarna de aanvraag in gang heeft gezet. Voor het tekenen van de overeenkomst kwam de adviseur weer bij Afnemer thuis langs. Ook heeft de adviseur geholpen om het geld uit de erfenis vrij te krijgen. Een bezoek aan de notaris was daarvoor nodig en de adviseur heeft Afnemer bij dat bezoek vergezeld.
4.8.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst voorzien van de vermelding
“Adviseur: ATP00863-SpaarAdvies”en een stempel met de tekst
“ADV. NAAM: [codenaam]”,
- een schermafbeelding van de toenmalige website van de tussenpersoon waarop onder meer te lezen is:
“SpaarAdvies biedt u de helpende hand op financieel gebied in de breedste zin van het woord. Zo kunt u bij ons terecht voor Sparen en Beleggen, maar ook voor hypotheken(…)
SpaarAdvies is gespecialiseerd in het adviseren van goed renderende financiële producten die naadloos aansluiten bij uw persoonlijke situatie en wensen.”.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.12. De door Afnemer gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer, behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.14.
Afnemer heeft bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie een biljet van proces overgelegd waaruit volgens Afnemer volgt dat Dexia het verkeerde belastingtarief (50%) heeft gebruikt. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in het arrest van 16 april 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:1327) uitgelegd hoe de berekening gemaakt moet worden om het fiscaal voordeel te begroten in de gevallen waar de Wet IB 1964 van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat in het jaar 2000 sprake is (geweest) van fiscale oudedagsreserve en/of verrekening van verliezen. Het belastbaar inkomen is dan ook gelijk aan het stipinkomen van Afnemer. Het gecorrigeerde stipinkomen van Afnemer bedraagt NLG 32.433,00. Dit inkomen moet vervolgens worden verminderd met de toepasselijke belastingvrije som die wordt bepaald door de toepasselijke tariefgroep. De belastingvrije som bedraagt in dit geval NLG 8.950,-. Tot slot moet de post ‘aftrekbare rente in verband met de effectenleaseovereenkomst’ bij de uitkomst daarvan te worden opgeteld. De uitkomst van deze rekensom (NLG 32.433,00,- -/- NLG 8.950,- +/+ NLG 4.726,01 (€ 2.144,57) = NLG 28.209,01) leidt tot de conclusie dat moet worden uitgegaan van een tarief van 37,95%. Het fiscaal voordeel voor Afnemer bedraagt dan ook het door Dexia genoemde bedrag van € 2.285,18. De totale schade van Afnemer bedraagt dus € 14.765,34.
4.15.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.17.
Afnemer heeft erop gewezen dat Dexia heeft nagelaten om het aanvraagformulier van de overeenkomst in het geding te brengen en verzoekt de kantonrechter om gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv. Gebeurt dat niet, dan behoudt Afnemer haar recht voor om verdere informatieverzoeken te doen, waaronder een verzoek gebaseerd op artikel 843a Rv. Uit het voorgaande volgt echter dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Afnemer heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de kantonrechter hier verder niet op in zal gaan.
vorderingen Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat Afnemer in reconventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in reconventie van Afnemer worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,- (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,-
Totaal € 677,-

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 14.765,34 vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 677,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Aldus gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.