ECLI:NL:RBGEL:2023:7254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23-023475
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelden in geval van digitale belaging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen het afnemen van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor belaging via internet, waarbij hij dwingende berichten naar een onbekende aangeefster had gestuurd. Het bezwaar richtte zich tegen de beslissing om DNA af te nemen, omdat de veroordeelde stelde dat de aard van het delict, dat zich volledig in cyberspace had afgespeeld, niet geschikt was voor DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een besloten raadkamer op 22 november 2023, waarbij de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. M. Burgers, en de officier van justitie aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar gegrond was. De rechter stelde vast dat de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, geen aanleiding gaven om aan te nemen dat DNA-onderzoek van betekenis zou kunnen zijn voor de opsporing, vervolging en berechting van de veroordeelde. De rechtbank benadrukte dat de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet bedoeld is voor delicten waarbij DNA-onderzoek niet relevant is, zoals in dit geval van digitale belaging. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het reeds afgenomen celmateriaal te vernietigen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de aard van het delict en de omstandigheden van de veroordeelde zorgvuldig te overwegen bij het toepassen van DNA-onderzoek. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in gevallen van digitale delicten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/057884-23
raadkamernummer : 23-023475
datum zitting : 22 november 2023
datum uitspraak : 6 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.
Raadsvrouw: mr. M. Burgers, advocaat te Arnhem,

Procedure

Het bezwaarschrift is op 18 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 22 november 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de raadsvrouw en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Het gaat immers om digitale belaging zonder dat enig fysiek contact heeft plaatsgevonden en zonder dat verdachte tastbare sporen heeft achtergelaten.
Namens de veroordeelde is verder aangevoerd dat hij ten tijde van het plegen van het feit een blanco strafblad had en nadien ook niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het initiatief tot herstelbemiddeling met aangeefster maakt ook dat er van recidivegevaar geen sprake is; hij erkent dat hij verkeerd heeft gehandeld. Verder heeft de veroordeelde nu ook behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek die speelde ten tijde van het strafbare feit.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard. Dat bij de veroordeelde bij de daadwerkelijke opsporing en berechting DNA-onderzoek geen rol heeft gespeeld, betekent nog niet dat er in zijn algemeenheid sprake is van een strafbaar feit waarvoor DNA niet van betekenis zal kunnen zijn. Er moet abstract worden getoetst aan dit wettelijke criterium. Zeker bij belaging kunnen zich immers situaties voordoen waarbij redelijkerwijs aannemelijk is dat DNA-onderzoek een rol van betekenis kan spelen bij de opsporing, vervolging en berechting ervan. Dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict een blanco justitiële documentatie had is niet redengevend voor gegrondverklaring. Het is bestendige jurisprudentie dat dit geen bijzondere omstandigheid is die tot uitzondering kan leiden.

Beoordeling

Het wettelijke kader
De uitgangspunten
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de ‘Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden’ kan een bevel tot afname van celmateriaal alleen worden gegeven aan een persoon die is veroordeeld dan wel een strafbeschikking heeft gekregen wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv (misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten), waarbij een gevangenisstraf, jeugddetentie, taakstraf, TBS, ISD of PIJ-maatregel is opgelegd. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn; ook hangende hoger beroep of beroep in cassatie moet de officier van justitie een bevel tot afname van DNA-materiaal geven (artikel 1 onder c Wet DNA-onderzoek). Indien uiteindelijk geen veroordeling volgt in de strafzaak waarin DNA-materiaal is afgenomen, wordt het DNA-profiel vernietigd (artikel 16 Besluit DNA-onderzoek). Tegen het bevel tot afname van DNA-materiaal kan betrokkene binnen veertien dagen na de feitelijke afname daarvan, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank. Zolang hierop niet is beslist wordt geen DNA-profiel bepaald en bij gegrondverklaring van het bezwaar wordt het reeds afgenomen DNA-materiaal vernietigd (artikel 7 Wet DNA-onderzoek). Voor een bevel tot afname van DNA-materiaal is vaststelling van een concreet recidivegevaar niet vereist. [1] De Wet DNA-onderzoek kan niet worden aangemerkt als een, met artikel 7 EVRM strijdige ‘bijkomende straf’ [2] en de regeling vormt een legitieme inbreuk op het recht van privacy van artikel 8 EVRM. [3]
De bedoeling van de wet is om reeds gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van veroordeelde op efficiënte wijze te kunnen opsporen en om veroordeelde te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde die daarvoor in aanmerking komt, celmateriaal wordt afgenomen, tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van diens DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde, gelet op
- de aard van het misdrijf, of
- de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd.
De aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek redelijkerwijs geen bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Daarbij werd gedacht aan meineed of valsheid in geschrift, [4] verduistering en schuldheling. [5] Bij die feiten zal ook in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek worden afgenomen vanwege het vereiste belang van het onderzoek. Deze feiten kunnen echter ook weer niet categorisch worden uitgesloten, omdat telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. In dat geval dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van een DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Bovendien kan, ingeval van veroordeling wegens deze of soortgelijke feiten, DNA-afname toch aangewezen zijn indien betrokkene in het verleden ook andere soorten misdrijven heeft gepleegd waarbij doorgaans wel celmateriaal achterblijft. [6]
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
Deze maatstaf hangt samen met de persoon van veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf waarbij DNA-onderzoek wel een strafvorderlijk belang kan dienen, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek desondanks niet is gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd, noch in de toekomst – wederom - een misdrijf zal plegen, voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn. Of daarvan sprake is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval, ter beoordeling van de rechter. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven. [7] . In ieder geval is altijd een objectief waardeerbare omstandigheid vereist; louter berouw of belofte het niet meer te doen is niet voldoende. [8]
Nadere beoordeling van de zaak
In de onderhavige zaak is betrokkene veroordeeld wegens belaging door herhaaldelijk via online (game)platforms dwingende berichten te versturen naar de hem verder onbekende aangeefster met de bedoeling dat zij contact met hem moest opnemen. Er is geen fysiek contact geweest en betrokkene is achterhaald via regulier onderzoek naar zijn IP-adres en persoonsgegevens, waaraan geen DNA-onderzoek te pas is gekomen.
Belaging kan plaatsvinden door fysiek contact, door communicatie via briefverkeer of opgehangen aanplakbiljetten of verspreide flyers o.i.d. Het kan zich echter ook geheel afspelen in cyberspace, zoals hier het geval is. DNA-onderzoek is bij deze variant van dit delict niet aan de orde geweest.
Bij een vergaande mate van abstraheren van het strafbaar feit, zoals in de rechtspraak soms wordt voorgestaan (ook een toetsenbord kan DNA-materiaal bevatten), raakt de beoordeling te ver verwijderd van de bedoeling van de wetgever, die heeft erkend dat sommige delicten zich
naar hun aard, niet lenen voor opsporing via DNA-onderzoek. [9] Dat kan anders zijn indien in de voorliggende zaak bij de opsporing en berechting DNA-onderzoek toch een rol heeft gespeeld. In zoverre moet de in beginsel abstracte toetsing in voorkomend geval worden geconcretiseerd en afgestemd op de feitelijke gang van zaken bij het plegen van het feit, de wijze van opsporing en de concrete omstandigheden en achtergrond van veroordeelde. [10]
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de aard van het hier aan de orde zijnde misdrijf en de wijze waarop het zich feitelijk heeft voltrokken, geen aanknopingspunt voor de conclusie dat DNA-onderzoek van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Feiten en omstandigheden gelegen in de persoon van veroordeelde en diens strafrechtelijk verleden om anders te oordelen, zijn niet gebleken
Het bezwaar zal gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 685, nr. 3, p. 12.
2.EHRM 7 december 2006, 29514/05;
3.EHRM 4 juni 2013, ECLI:NL:XX:2013:407; 7841/08 (
4.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 685, nr. 3, p. 10.
5.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 685, nr. 5, p. 14.
6.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 685, nr. 5, p. 14.
7.HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626
8.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 685, nr. 3, p. 11.
9.Rb Amsterdam 17 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1821; Rb Noord-Holland 13 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2188; Rb ZWB 8 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4535
10.Rb Midden-Nederland 24 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6953; Rb ZWB 27 juni 2022;ECLI:NL:RBZWB:2022:7715; Rb Amsterdam 26 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2459; Rb ZWB 4 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2310; Rb Noord-Holland 18 september 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:10650