In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen het afnemen van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor belaging via internet, waarbij hij dwingende berichten naar een onbekende aangeefster had gestuurd. Het bezwaar richtte zich tegen de beslissing om DNA af te nemen, omdat de veroordeelde stelde dat de aard van het delict, dat zich volledig in cyberspace had afgespeeld, niet geschikt was voor DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een besloten raadkamer op 22 november 2023, waarbij de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. M. Burgers, en de officier van justitie aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar gegrond was. De rechter stelde vast dat de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, geen aanleiding gaven om aan te nemen dat DNA-onderzoek van betekenis zou kunnen zijn voor de opsporing, vervolging en berechting van de veroordeelde. De rechtbank benadrukte dat de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet bedoeld is voor delicten waarbij DNA-onderzoek niet relevant is, zoals in dit geval van digitale belaging. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het reeds afgenomen celmateriaal te vernietigen.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de aard van het delict en de omstandigheden van de veroordeelde zorgvuldig te overwegen bij het toepassen van DNA-onderzoek. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in gevallen van digitale delicten.