ECLI:NL:RBMNE:2025:2363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
11331877 EL EXPL 24-39 D/954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, en Dexia Nederland B.V. De eiser heeft twee effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia via de tussenpersoon Alpha Emergo. De eiser vorderde onder andere schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door Dexia, omdat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet over de benodigde vergunning beschikte. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief schadevergoeding en het doorhalen van de registratie bij het Bureau Kredietregistratie. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Dexia om inzage in het intakeformulier van de eiser afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de eiser en zijn rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11331877 EL EXPL 24-39 D/954
Vonnis van 23 april 2025
inzake
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Dexia,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2024;
  • de incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv tevens conclusie van antwoord en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2. De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft de volgende leaseovereenkomsten (verder: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
26-04-2000
Capital Effect
II.
[contractnummer 2]
26-04-2000
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
10-05-2006
- € 210,89
Ja, deels
II.
10-05-2006
- € 210,89
Ja, deels
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisende partij] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.124,80 aan maandtermijnen en een bedrag van € 141,14, middels verrekening met dividendopbrengsten wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eisende partij] een bedrag van € 1.206,92 aan dividenden ontvangen en € 757,03 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 april 2012 heeft Dexia een bedrag van € 5,92 aan [eisende partij] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente, na verrekening met wat [eisende partij] nog verschuldigd was.
2.4.
De gemachtigde van [eisende partij] , Leaseproces, heeft bij brief van 21 september 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
[eisende partij] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisende partij] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisende partij] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eisende partij] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisende partij] van al datgene dat [eisende partij] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [eisende partij] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisende partij] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een incidentele vordering en een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eisende partij] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eisende partij] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisende partij] gesloten overeenkomsten met de nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is,
 [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisende partij] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisende partij] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld,
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisende partij] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eisende partij] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Alpha Emergo (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisende partij] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisende partij] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisende partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisende partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisende partij] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eisende partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisende partij] werd door Alpha Emergo ongevraagd telefonisch benaderd. De medewerker van Alpha Emergo stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eisende partij] door te nemen met een financieel adviseur van Alpha Emergo. [eisende partij] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Alpha Emergo geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisende partij] . Zo is met de adviseur gesproken over het werk en het pensioen van [eisende partij] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eisende partij] om een extra bedrag aan vermogen op te bouwen voor later, bijvoorbeeld voor het aanvullen van het pensioen nu de pensioenleeftijd destijds omhoogging. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [eisende partij] om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten, beide met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 100,00. Volgens de adviseur zou [eisende partij] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eisende partij] een spaarpotje voor later kon realiseren. De adviseur gaf ook aan dat het ging om aandelen van vier bedrijven die het erg goed deden en om deze reden deed [eisende partij] er volgens de adviseur goed aan om voor zijn financiële situatie en doelstelling twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten. [eisende partij] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eisende partij] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de twee Capital Effecten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend.
4.8.
[eisende partij] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- twee kopieën van aanvraagformulieren van 19 april 2000 op naam van [eisende partij] , waarop een stempel is geplaatst met onder meer de tekst
“(ALPHA EMERGO B.V.…)”en ATP-nummer […] is ingevuld, alsmede bij “Naam adviseur “ met de hand is ingevuld ‘
[naam] ’, van wie de achternaam onleesbaar is,
- kopieën van de overeenkomsten van 26 april 2000 met contractnummer [contractnummer 1] en [contractnummer 2] , voorzien van de tekst “
Adviseur: […] -Alpha Emergo B.V.”,
- een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, waaruit blijkt dat Alpha Emergo B.V. zich van 1995 tot 2002 onder andere bezighield met bemiddeling bij het afsluiten van verzekerings- en financiële produkten,
- de verklaring van de heer [A] , directeur/enig aandeelhouder van Alpha Emergo B.V, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) Ik was eigenaar van de eenmanszaak [eenmanszaak] (vanaf 26-2-1997) en directeur/enig aandeelhouder van Alpha Emergo B.V. (vanaf 8 januari 1998). (…) [eenmanszaak] , Alpha Emergo en Jadimeer waren allen tussenpersonen die onder meer leaseproducten van Bank Labouchere en (…) in hun portefeuille hadden. Het ging dan om (…) en van Bank Labouchere de producten Capital Effect en Triple Effect voor zover ik mij kan herinneren. Er gold een provisiestructuur waarbij het gehele bedrag aan provisie bij afsluiten door de lease-aanbieders aan ons werd uitbetaald. (…) We benaderden potentiële klanten door middel van ons interne callcenter. De database met gegevens van de klanten hadden we gekocht. Met die database konden we selecteren op doelgroepen, (…). Door het callcenter werd gevraagd of zij geïnteresseerd waren in een vrijblijvend adviesgesprek met ons. Daarop werd er een afspraak gemaakt met één van onze adviseurs. De afspraak werd gemaakt bij de potentiële klanten thuis. Er werd dan gevraagd naar de persoonlijke financiële situatie en naar welke producten er al liepen. Ook werden de wensen van de klant besproken. De adviseurs hadden een laptop en een printer bij zich waarmee een prognose kon worden opgesteld. Het rekenprogramma daarvoor hadden wij zelf ontwikkeld. In zo’n gesprek kwam de adviseur dan tot een advies voor een bepaald product, waarna een aanvraagformulier werd ingevuld. Dit formulier werd later door ons aan de lease-aanbieder gefaxt, waarna het contract aan ons werd gestuurd. We kwamen dan in ieder geval nog één keer langs bij de klant om de contracten te laten ondertekenen.’
(…)
‘We hadden op een gegeven moment zo’n 20 adviseurs in loondienst. Die werkten voor de verschillende voornoemde ondernemingen. De adviseurs werkten in principe volgens de hiervoor genoemde werkwijze, maar konden uiteraard een eigen aanpak hebben. Nieuwe adviseurs werden ingewerkt door de meer ervaren adviseurs.’
(…)
‘Het was niet toegestaan voor ons om de lease-producten enkel via advertenties en/of huis-aan-huis-reclame aan te bieden. De lease-aanbieders stonden erop dat het aanbieden van de leaseproducten gepaard ging met persoonlijk advies’.
- de verklaring van De heer [B] , toenmalig adviseur van Alpha Emergo, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) De werkwijze was als volgt: Alpha Emergo benaderde potentiële klanten om hen te interesseren voor een adviesgesprek over hun financiën. Ik kreeg vervolgens een lijst met potentiële afnemers die ik eerst telefonisch benaderde en daarna volgde een persoonlijk gesprek. In het persoonlijke gesprek ging ik in op de doelstelling van de betreffende afnemer. Er werd ingespeeld op de persoonlijke omstandigheden van de betreffende afnemer. Zo wilde de een sparen voor de kinderen en de ander weer pensioen opbouwen. Het Capital Effect product werd dan geadviseerd voor die specifieke doelstelling. Als de afnemer akkoord was werd er een formulier ingevuld dat ik inleverde bij Alpha Emergo. We kregen provisie voor de effectenlease-producten die we hadden verkocht. Over verliezen, restschulden of de nadelen van het product werd in het geheel niet gesproken. Er werd alleen gewezen op de hoge rendementen die het product zou opleveren. Toen ik de training volgde bij indiensttreding waren er ongeveer 15 andere adviseurs bij. Er werd dus gewerkt volgens dezelfde werkwijze.’ (…)
- de verklaring van de heer [C] , toenmalig adviseur van Alpha Emergo, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) Er was een vaste werkwijze. Een call-center van ons nam contact op met potentiële klanten en maakte een afspraak voor een persoonlijk gesprek aan huis’. (…) ‘In het gesprek werd de doelstelling van de klant besproken. We adviseerden vervolgens het effectenleaseproduct van Dexia of Aegon.’ (…) ‘We vermeden dat het ging om beleggen met geleend geld en de risico’s. We vertelden dat het ging om solide aandelen. We vertelden ook dat het een interessant spaarpotjes was, dat veel sneller gevuld zou kunnen worden dan op een normale manier sparen. (…)’,
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eisende partij] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eisende partij] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand /waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisende partij] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eisende partij] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.10.
[eisende partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eisende partij] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisende partij] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [eisende partij] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eisende partij] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eisende partij] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisende partij] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eisende partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisende partij] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisende partij]4.12. De door [eisende partij] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld door [eisende partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisende partij] niet alleen als klant aanbracht maar [eisende partij] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat en dat Dexia de dientengevolge geleden schade dient te vergoeden. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal echter worden afgewezen nu geen sprake is van een restschuld die nog betaald zou moeten worden.
4.13.
De door [eisende partij] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisende partij] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisende partij] aangevoerde gronden geen nadere bespreking. Dexia zal - voor het geval Dexia met betrekking tot [eisende partij] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eisende partij] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
de incidentele vordering van Dexia
4.15.
Dexia vordert dat [eisende partij] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.16.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eisende partij] als cliënt(e) van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisende partij] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisende partij] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.17.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [eisende partij] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisende partij] gevallen.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident tot afgifte van het intakeformulier
5.1.
wijst de vordering van Dexia af,
5.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisende partij] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld door [eisende partij] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisende partij] niet alleen als klant aanbracht maar [eisende partij] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht dat [eisende partij] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eisende partij] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot Partij een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Partij geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisende partij] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
typ:
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.