ECLI:NL:RBNHO:2015:4659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan een horecabedrijf wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en een horecabedrijf, vertegenwoordigd door mr. A.G. de Vos. De minister had het horecabedrijf een boete van € 36.000 opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) door vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten. Het horecabedrijf heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Het horecabedrijf heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 februari 2015 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingen, die in de keuken van het horecabedrijf werkten, niet beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat één van de vreemdelingen daadwerkelijk arbeid heeft verricht in de zin van de Wav. De rechtbank heeft de boete voor deze vreemdeling dan ook vernietigd.

De rechtbank heeft de boete voor de andere vreemdelingen gehandhaafd, omdat er voldoende bewijs was dat zij werkzaamheden verrichtten zonder de benodigde vergunning. De rechtbank heeft de totale boete verlaagd van € 36.000 naar € 24.000, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van de procedure niet was overschreden en dat de minister in zijn besluitvorming niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/890

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2015 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma
Chinees Restaurant “[eiseres]”te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. A.G. de Vos),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Odijk).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 36.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 25 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nog een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert aan de [adres] een horecabedrijf, te weten Chinees Restaurant “[eiseres]”.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aan eiseres een tewerkstellingsvergunning verleend om door de vreemdeling [naam 1] arbeid te doen verrichten als frituurkok.
Op 11 april 2013 hebben vier arbeidsinspecteurs van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de inspecteur(s)) een bezoek gebracht aan het bedrijf van eiseres.
Bij brief van 28 juni 2013 heeft verweerder eiseres bericht voornemens te zijn om eiseres een boete van € 36.000,- op te leggen op grond van de Wav. Eiseres heeft ten aanzien van dit voornemen haar zienswijzen kenbaar gemaakt.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete op grond van de Wav opgelegd van € 36.000,-. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres is het hiermee niet eens en heeft beroep ingesteld.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit in rechte stand houdt. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidt per 1 januari 2013.
In artikel 2, eerste lid, van de Wav, is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
In artikel 7, van de Wav, is bepaald dat de tewerkstellingsvergunning de naam en de plaats van vestiging van de werkgever, de persoonsgegevens van de vreemdeling, de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning, alsmede een omschrijving van de aard en de plaats van de door de vreemdeling te verrichten arbeid vermeldt.
In artikel 18, eerste lid, van de Wav, voor zover thans van belang, is bepaald dat het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding wordt aangemerkt.
In artikel 19a, eerste lid, van de Wav, is bepaald dat een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
In artikel 19d, zesde lid, van de Wav, is bepaald dat de minister beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Op grond van artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2013 (hierna: de Beleidsregel 2013) wordt bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de Beleidsregels 2013 is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 12.000 gesteld.
Op grond van artikel 10 van de Beleidsregel 2013 kan in alle andere gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wav, de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
3. Niet in geschil is dat de vreemdelingen [naam 1] (vreemdeling 1) [naam 2] (vreemdeling 2) en [naam 3] (vreemdeling 3), hierna tezamen te noemen: de vreemdelingen, moeten worden aangemerkt als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts is niet in geschil dat aan eiseres een tewerkstellingsvergunning was afgegeven voor vreemdeling 1 voor het verrichten van arbeid als frituurkok.
4.1
Blijkens het op ambtseed door de inspecteur opgemaakte boeterapport van 11 juni 2013 zijn de vreemdelingen op het tijdstip van de controle, te weten 11 april 2013, omstreeks 15:00 uur aangetroffen op het adres [adres].
De inspecteur zag dat vreemdeling 3 bij een spoelbak stond gevuld met kipfilets. Deze man was de kipfilets aan het spoelen met water. Vreemdeling 2, die naast hem stond, was bezig met een groot mes de kipfilets in kleine stukjes te snijden. Tijdens de controle kwam vreemdeling 1 het restaurant binnenlopen.
4.2
Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaring van vreemdeling 1 van 11 april 2013 volgt dat vreemdeling 1 verklaart in de keuken te werken. Hij verricht afwaswerk en andere werkzaamheden. Soms vervangt hij een andere werknemer. Zijn taak is om gerechten naar buiten te brengen. Hij bereidt geen maaltijden.
Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaring van vreemdeling 2 van 11 april 2013 volgt dat vreemdeling 2 sinds een paar dagen bij eiseres werkt. Hij slaapt en eet daar ook. Hij verklaart 700 à 800 euro per maand te krijgen voor het werk in de keuken. Hij verklaart een paar dagen per week te werken en per maand betaald te worden. Deze week is hij op woensdag begonnen, op de dag van de controle is het donderdag, hij werkt ook vrijdag zaterdag en zondag. Hij verklaart door een collega te zijn ingewerkt in de keuken. Hij doet alles in de keuken.
Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaring van vreemdeling 3 van 11 april 2013 volgt dat vreemdeling 3 ongeveer een halve maand bij eiseres werkt. Hij verklaart 4 euro per uur te verdienen en zeven à acht uur per dag te werken, zes à zeven dagen per week. Hij krijgt tevens eten en onderdak.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet van het op ambtseed opgemaakte boeterapport kan worden uitgegaan. Aan de bewijsvoering dienen strenge eisen te worden gesteld en verweerder is daarin niet geslaagd. Zo is de cautie achterwege gebleven en voldoen de getuigenverklaringen niet aan de daaraan te stellen eisen. Verder wijst eiseres op een nadere verklaring van vreemdeling 1 van 4 november 2013 (hierna: de tweede verklaring van vreemdeling 1) waarin hij stelt in zijn eerste verklaring te hebben bedoeld dat hij op de dag van zijn controle, zijn vrije dag, niet als frituurkok werkzaam was. Hij verklaart verder frituurkok te zijn en voornamelijk frituurgerechten te bereiden en andere bijkomende werkzaamheden te verrichten.
6. De rechtbank stelt voorop, in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG8307, dat juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen dienen te worden gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie naast eerder aangehaalde zaak van de Afdeling ook bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ7564, volgt voorts dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij de wederpartij tegenbewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
7.1
Ten aanzien van vreemdeling 1 overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de controle is door de inspecteurs niet waargenomen dat vreemdeling 1 arbeid in de zin van de Wav heeft verricht. Dat hij ander werk dan als frituurkok zou verrichten, leidt verweerder slechts af uit de door vreemdeling 1 afgelegde verklaring.
De rechtbank stelt vast dat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid welke vragen aan vreemdeling 1 zijn gesteld en dus ook niet op welke vragen hij antwoord heeft gegeven. Dit klemt in dit geval nu de overtreding ten aanzien van vreemdeling 1 enkel en alleen wordt gebaseerd op deze verklaring. Nu niet is geconstateerd dat vreemdeling 1 ander werk dan als frituurkok heeft verricht en de getuigenverklaring van vreemdeling 1 onvoldoende duidelijk is, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat eiseres ten aanzien van vreemdeling 1 de Wav heeft overtreden. Dat betekent dat hiervoor aan eiseres ten onrechte een boete is opgelegd.
7.2.1
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het boeterapport en de daarvan deel uitmakende getuigenverklaringen van vreemdelingen 2 en 3, wel genoegzaam komen vast te staan dat de vreemdelingen 2 en 3 werkzaamheden, bestaande uit het spoelen en snijden van kipfilets, en daarmee, zonder tewerkstellingsvergunning, arbeid in de zin van de Wav hebben verricht. Anders dan bij vreemdeling 1 ondersteunen de afgelegde getuigenverklaringen hier hetgeen door de inspecteurs is waargenomen.
7.2.2
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat de inspecteurs voorafgaand aan het verhoor op 11 april 2013 hebben verzuimd de cautie aan [naam 4] (hierna: [naam 4]), de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres, te geven, zodat al het hieruit voortvloeiende bewijs onrechtmatig is verkregen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de zinsnede “Ik begrijp dat ik niet op uw vragen hoef te antwoorden” leidt de rechtbank af dat [naam 4] door de inspecteurs is voorgehouden niet tot antwoorden verplicht te zijn. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat aan [naam 4] voorafgaand aan zijn verhoor de cautie is gegeven.
Voor zover eiseres stelt dat de verklaringen van vreemdelingen 2 en 3 niet als bewijs kunnen worden gebruikt omdat aan hen de cautie niet is gegeven voordat zij werden gehoord, wordt overwogen dat het geven van de cautie in dit geval niet was vereist. De vreemdelingen werden immers slechts als getuige gehoord (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0352). De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
7.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op grond van de in het boeterapport weergegeven feiten en omstandigheden op het standpunt heeft mogen stellen dat de vreemdelingen 2 en 3 de in rechtsoverweging 4.1 genoemde werkzaamheden hebben verricht.
8. Nu de door de vreemdelingen 2 en 3 verrichte werkzaamheden zijn verricht zonder dat voor die werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning was verleend, is er sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, zodat verweerder gerechtigd was eiseres ter zake een boete op te leggen
9.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aan haar opgelegde boete onevenredig hoog is.
9.2
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
9.3
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft verweerder beleidsregels vastgesteld waarin de boetenormbedragen voor de beboetbare feiten zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetenormbedragen dient verweerder in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
9.4
De Afdeling heeft de beleidsregels boeteoplegging Wet Arbeid vreemdelingen zoals die sinds de inwerkingtreding van de Wav jaarlijks vrijwel steeds gelijkluidend werden vastgesteld, met de daarin opgenomen boetenormbedragen, laatstelijk voor 2012, als zodanig niet onredelijk bevonden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:BY9242 en van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3699).
9.5
Per 1 januari 2013 is de Wav gewijzigd in het kader van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Per 1 januari 2013 is de in artikel 19d van de Wav vastgestelde maximale hoogte van de bestuurlijke boete, die voor een overtreding kan worden opgelegd, gelijkgesteld aan het maximum van de vijfde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge die wijziging bedraagt de boete voor de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, indien begaan door een natuurlijk persoon ten hoogste € 67.000,-. Voor die datum bedroeg dat bedrag ten hoogste € 11.250,-. Het voorheen in de Wav gemaakte onderscheid naar het begaan zijn van de overtreding door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, is komen te vervallen. Voor beide categorieën geldt sinds 1 januari 2013 hetzelfde maximum.
9.6
Ook de beleidsregels zijn per 1 januari 2013 herzien. In de Beleidsregels 2013 is, voor zover thans relevant, het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, vastgesteld op € 12.000,-. Tot 1 januari 2013 betrof het boetenormbedrag voor deze overtreding € 8.000,-.
9.7
In de algemene toelichting in de Staatscourant 2012, 25205 van 7 december 2012 is over de verhoging van de boetenormbedragen – voor zover thans relevant – het navolgende opgenomen:
“De in de Wet arbeid vreemdelingen zelf neergelegde maximale boete voor overtredingen was altijd al afgestemd op het maximum van de vijfde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maar sinds 2005 niet meer geïndexeerd. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is dit maximumbedrag gelijkgesteld aan het maximum van de vijfde boetecategorie en daardoor verhoogd van 49.000 naar € 78.000. Dit is een verhoging van 55 procent. Het in de praktijk te hanteren boetenormbedrag voor de Wet arbeid vreemdelingen wordt nu bijna evenredig verhoogd (…).”
9.8
In de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in het Staatblad 2011/12, 33 207, nr. 3 is op pagina 3 – voor zover thans relevant – het volgende opgenomen:
“Gezien de omvang en de hardnekkigheid van de problematiek voldoet het bestaande stelsel van punitieve sancties niet meer. Hogere straffen moeten mensen en bedrijven bevestigen dat eerlijkheid het langst duurt en hen ervan weerhouden om in de verleiding te komen de regels te overtreden.”
Op pagina 14-15 van voornoemde Memorie van Toelichting – voor zover thans relevant – is het volgende opgenomen:
“Arbeidswetgeving moet werknemers beschermen tegen onder meer slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing op de arbeidsmarkt. Het overtreden van deze arbeidswetten mag niet lonen. Voor bedrijven kan het financieel voordelig zijn de wetgeving te ontduiken. Door werknemers te weinig te betalen dan wel te lang of onder slechte arbeidsomstandigheden te laten werken, besparen bedrijven op de kosten en behalen zij een oneigenlijk concurrentievoordeel. (…) De regering stelt voor het sanctieregime van de arbeidswetten aan te scherpen. De regering wil het niet-naleven van arbeidswetten terugdringen en bijdragen aan eerlijke concurrentie tussen werkgevers. Deze aanpak steunt werkgevers die hun bedrijf binnen de wettelijke kaders voeren.
(…)
De regering maakt met dit sanctiebeleid duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen niet na willen leven. De regering wil met dit geheel aan maatregelen een effectieve invulling geven aan het zero-tolerancebeleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden.”
9.9
In de brief van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kamerstukken II, 2010/11, 17 050, nr. 403, is op pagina 5 het volgende opgenomen:
“Concreet betekent dit het volgende voor bedrijven. Bij overtreding van arbeidswetgeving wordt een boete opgelegd. De hoogte is zodanig dat hiervan een corrigerende en normbevestigende werking uitgaat (…).”
9.1
Uit de hiervoor aangehaalde kamerstukken leidt de rechtbank af dat verweerder uitdrukkelijk heeft overwogen dat nu er sprake blijft van bedrijven die profiteren van overtreding van de arbeidswetgeving, ondanks dat deze overtredingen gesanctioneerd zijn, ten aanzien van deze bedrijven de overtreding zwaarder moet worden bestraft. Met de verhoging van het boetenormbedrag heeft verweerder derhalve beoogd een grotere afschrikwekkende werking te bewerkstelligen ten aanzien van overtreding van de arbeidswetgeving. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit uitdrukkelijk heeft overwogen ten aanzien van bedrijven en niet ten aanzien van natuurlijke personen.
9.11
Eiseres is een bedrijfsmatige werkgever zodat, anders dan in de uitspraak van deze rechtbank van 4 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11002, waarin sprake was van natuurlijke personen, ten aanzien van eiseres uitdrukkelijk is bedoeld overtreding van de arbeidswetgeving zwaarder te sanctioneren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de verhoging van het boetenormbedrag tot € 12.000,- niet onevenredig is.
10.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de boete gematigd moet worden. Hiertoe voert eiseres aan dat de vreemdelingen 2 en 3 geen structurele arbeid hebben verricht nu zij slechts voor enkele dagen bij vreemdeling 1 op bezoek waren en daarna weer zouden vertrekken.
10.2
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat vreemdeling 3 kipfilets aan het spoelen was met water en dat vreemdeling 3 heeft verklaard ongeveer een half jaar voor eiseres te werken. Vreemdeling 2 was bezig met een groot mes de kipfilets in kleine stukjes te snijden en heeft verklaard dat hij sinds een paar dagen voor eiseres werkt. Er is hiermee geen sprake van arbeid van geringe omvang en duur, die eenmalig heeft plaatsgehad zodat verweerder hierin terecht geen aanleiding gezien de opgelegde boete te matigen. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
11. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Verweerder heeft na bezwaar een volledige heroverweging gemaakt waarbij de door eiseres in bezwaar naar voren gebrachte gronden zijn betrokken. Dat verweerder in het bestreden besluit niet expliciet elke bezwaargrond afzonderlijk benoemt en beoordeelt, en deze in een kader tracht te plaatsen en aldus interpreteert, maakt niet dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings-, dan wel zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank is evenmin gebleken dat verweerder door het opleggen van een boete in strijd heeft gehandeld met de doelstelling van de Wav. Het tewerkstellen van vreemdelingen die niet legaal in Nederland verblijven alsook het door legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen laten verrichten van werkzaamheden waarvoor geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven, de activiteiten die thans worden beboet, is in strijd met het doel van de Wav. Van strijd met het verbod op détournement de pouvoir, zoals eiseres stelt, is dan ook geen sprake.
Van strijd met andere beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank eveneens niet gebleken. De beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
12.1
Ten slotte heeft eiseres in beroep gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
12.2
Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (zie de uitspraak van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006) en de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3698) overweegt de rechtbank dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is geweest. Hierbij hanteert de rechtbank – in lijn met vaste jurisprudentie – het uitgangspunt dat de berechting van de zaak niet binnen een redelijke termijn is geschied indien niet binnen twee jaar na de aankondiging van de boetes door de rechtbank uitspraak is gedaan. Hiervan kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bijzondere complexiteit van de zaak of vertragend optreden van de zijde van eiser.
12.3
In dit geval is er sedert de boetekennisgeving van 28 juni 2013 tot de behandeling van het beroep door de rechtbank niet meer dan twee jaar verstreken. De redelijke termijn zoals hiervoor bedoeld is dan ook niet overschreden. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar dat ten onrechte een boete is opgelegd van € 12.000 met betrekking tot vreemdeling 1, ongegrond is verklaard. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het primaire besluit zal herroepen in zoverre daarbij het totale boetebedrag op € 36.000 is gesteld en zal het totale boetebedrag vaststellen op € 24.000,-.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar dat ten onrechte een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wav ter zake van vreemdeling [naam 1], ongegrond is verklaard;
- herroept het primaire besluit in zoverre daarbij het totale boetebedrag op € 36.000,- is gesteld en stelt de door eiseres te betalen boete vast op € 24.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. van Velsen, voorzitter, mr. M. Kraefft en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.