Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2025 in de zaken tussen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe
Inleiding
Totstandkoming van de besluiten
- de [adres] in [plaats] (LEE 23/2949);
- de [adres] in [plaats] (LEE 23/2950);
- de [adres] in [plaats] LEE (23/2951);
- het [adres] in [plaats] (LEE 23/2952);
- het [adres] in [plaats] (LEE 23/4198);
- de [adres] in [plaats] (LEE 23/4199); en
- de [adres] in [plaats] (LEE 23/4200).
Voor geen van de genoemde bedrijven is een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verleend. Namens de bedrijven zijn in 2015 en 2016 PAS-meldingen [1] gedaan. Na de PAS-uitspraak [2] hebben alle genoemde veehouderijen zich in 2021 aangemeld voor het PAS-legalisatieprogramma. [3]
Ten aanzien van beweiden en bemesten staat volgens het college vast dat de percelen als landbouwgrond in gebruik waren en maakt het college de logische aanname dat, nu agrarisch gebruik op basis van het huidige bestemmingsplan is toegestaan, dit ook in 1994 (referentiedatum) zo was omdat er geen aanwijzingen zijn dat het planologisch regime in 1994 anders zou zijn dan het huidige regime. Het college ziet in het uitvoeren van historisch planologisch onderzoek geen meerwaarde.
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verder stelt het college zich op het standpunt dat in de bijlagen bij de verweerschriften inzichtelijk is gemaakt welke bestemmingsplannen vanaf de referentiedatum van kracht zijn geweest op de percelen. Daaruit volgt dat agrarisch gebruik op alle percelen vanaf de referentiedatum is toegestaan. Uit de luchtfoto’s bij de verweerschriften blijkt volgens het college dat de desbetreffende percelen al vóór de referentiedatum in agrarisch gebruik waren.
Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat met de ontwerpbesluiten concreet zicht op legalisatie is ontstaan. Het college stelt in de verweerschriften dat het de motivering van de bestreden besluiten op twee punten wijzigt: het college ziet af van handhaving omdat concreet zicht op legalisatie is ontstaan en het college vult de motivering ten aanzien van beweiden en bemesten aan met de bij de verweerschriften behorende bijlagen.
mogelijkis om aan het natuurbelang tegemoet te komen door het treffen van maatregelen. Nu het college zich in de verweerschriften echter op het standpunt heeft gesteld dat aan het natuurbelang wordt toegekomen in de bestreden besluiten, ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of die tegemoetkoming voldoet.
Anders dan rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 11 februari 2025 [13] ziet de rechtbank, mede gelet op hetgeen door eiseressen is aangevoerd, in de onderhavige zaken aanleiding om nader in te gaan op de vraag of het aannemelijk is dat de aangevraagde omgevingsvergunningen ook verleend kunnen worden.
Aangezien eiseressen de aanvullende motivering van het college met betrekking tot de van toepassing zijnde planologische regimes niet betwisten, ziet de rechtbank in deze beroepsgrond van eiseressen geen aanleiding voor het gegrond verklaren van het beroep.
Nu het college in de bestreden besluiten alleen de motivering heeft verbeterd en de primaire besluiten niet heeft herroepen, heeft het college in de bestreden besluiten in zoverre terecht afgezien van het vergoeden van de proceskosten.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de zeven besluiten van 23 mei 2023 en 5 september 2023;
- draagt het college op nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 2.555,- (7 x € 365,-) aan eiseressen moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van totaal € 5.101,88 aan proceskosten aan eiseressen.