ECLI:NL:RBNNE:2025:1891

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11269532 \ EL EXPL 24-43
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige daad door Dexia Nederland B.V. in relatie tot advisering door tussenpersoon Spaar Select

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, heeft een vordering ingesteld tegen Dexia wegens onrechtmatig handelen in het kader van een effectenleaseovereenkomst. De eiser heeft gesteld dat hij door de advisering van de tussenpersoon Spaar Select niet adequaat is geïnformeerd over de risico's van de overeenkomst, wat heeft geleid tot financiële schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met de eiser, terwijl Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning heeft geadviseerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia de schade van de eiser, bestaande uit de inleg en de restschuld, volledig moet vergoeden. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten van de eiser afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Dexia is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen en de noodzaak van vergunningen voor tussenpersonen die advies geven over financiële producten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11269532 \ EL EXPL 24-43
Vonnis van 15 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces) te Amsterdam,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 augustus 2024,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte uitlaten producties aan de zijde van [eiser] ,
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [eiser] is een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomst:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Termijnbedrag
1
[xxx]
19 juli 2001
Overwaarde Effect
€ 118.420,20
180 mnd
€ 31.578,60 vooruitbetaald
2.2.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden.
2.3.
Tussen partijen zijn daarnaast nog een vijftal andere effectenleaseovereenkomsten gesloten. Deze maken geen onderdeel uit van onderhavige procedure.
2.4.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht (productie 1 bij de conclusie van antwoord) is vermeld dat [eiser] op grond van de overeenkomst in totaal € 31.578,60 aan vooruitbetaling aan Dexia heeft betaald en dat [eiser] € 5.904,69 aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is in 2006 geëindigd, met een restschuld van € 7.167,71. [eiser] heeft van deze restschuld een bedrag van € 6.465,27 aan Dexia voldaan, zodat nog een bedrag van € 702,44 openstaat.
2.5.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [eiser] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.6.
Bij brief van 6 oktober 2005, gericht aan Dexia, heeft de gemachtigde van [eiser]
de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans, dat de overeenkomst wordt vernietigd, althans wordt ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia verzocht en voor zover nodig gesommeerd onder meer binnen twee weken alle door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen. Ook nadien zijn meerdere brieven namens [eiser] aan Dexia verstuurd.
2.7.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige (Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815).
Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel” (Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983). In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven (Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003).
2.8.
Bij brief van 5 juli 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] Dexia gesommeerd over te gaan tot terugbetaling van alle door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voorwaardelijk, voor zover Dexia bij CvA het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst van de onderhavige effectenleaseovereenkomst;
II. voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens [eiser] tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
III. voor recht te verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;
IV. Dexia te veroordelen om de schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
V. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] conform rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
VI. Dexia te veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Dexia voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De voorwaardelijke incidentele vordering

4.1.
Dexia verzoekt de kantonrechter om [eiser] ex artikel 194 Rv te veroordelen om een afschrift te verstrekken van het intakeformulier en bij gebreke daarvan, van andere relevante schriftelijke documenten, telefoonnotities en/of gespreksverslagen di zien op de intake van [eiser] door Leaseproces.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil en de beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1.
Dexia stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij een zogenaamd Dexia Aanbod zou hebben geaccepteerd op 10 juni 2003 waarmee hij afstand van recht zou hebben gedaan ter zake van de vorderingen zoals vermeld in de dagvaarding. Dexia verwijst daartoe naar een formulier en naar (de bepalingen) in een daarbij behorende overeenkomst. [eiser] betwist gebonden te zijn aan het Dexia Aanbod. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.2.
Uit het bij de conclusie van repliek overgelegde formulier volgt dat [eiser] het formulier weliswaar heeft ondertekend, maar daarbij niet heeft aangevinkt of hij wel of géén gebruik wenst te maken van het Dexia Aanbod. Beide “hokjes” zijn namelijk niet aangevinkt. Daarnaast is op de laatste pagina van het formulier een overzicht opgenomen van de effectenleaseovereenkomsten van [eiser] die wel en niet in aanmerking kwamen voor het Dexia Aanbod. Bij de effectenleaseovereenkomst die in onderhavige procedure voorligt (Overwaarde Effect) staat genoemd dat deze niet in aanmerking komt voor het Dexia Aanbod. Dexia heeft in haar conclusie van dupliek een andere versie van het formulier overgelegd, namelijk een formulier waarop wél een “hokje” is aangevinkt, en wel bij de optie dat [eiser] gebruik wenst te maken van het Dexia-aanbod. De overeenkomst waar Dexia naar heeft verwezen en die daar volgens Dexia bij hoort, is door haar niet overgelegd. De kantonrechter kan dus niet verifiëren of de bepalingen die door Dexia zijn genoemd, daar onderdeel van hebben uitgemaakt en of [eiser] die overeenkomst is aangegaan. Dexia heeft niet gereageerd op hetgeen [eiser] heeft aangevoerd omtrent de laatste pagina van het formulier en heeft niet betwist dat die pagina onderdeel uitmaakte van het Dexia Aanbod. Ook heeft Dexia de laatste pagina van het formulier dat bij haarzelf in bezit is niet overgelegd. Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat, ongeacht of het aanbod door [eiser] wel of niet is geaccepteerd door middel van het zetten van een vinkje, dit alsnog niet zal kunnen leiden tot niet-onvankelijkheid in onderhavige procedure. De overeenkomst die in onderhavige procedure voorligt betreft immers de Overwaarde Effect overeenkomst. Aangezien die overeenkomst blijkens de laatste pagina van het formulier is uitgezonderd van het Dexia Aanbod, is er ten aanzien van die overeenkomst dus ook geen afstand van recht gedaan door [eiser] , ook niet als het Dexia Aanbod wél was geaccepteerd door [eiser] , zoals Dexia stelt. De kantonrechter komt daarmee toe aan een inhoudelijk oordeel over de vorderingen van [eiser] .
Te laat innemen stellingen
5.3.
Dexia heeft zich in haar conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard en heeft in haar conclusie van dupliek inhoudelijk op de stellingen van [eiser] gereageerd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Dexia haar stellingen in de conclusie van dupliek te laat heeft ingenomen. [eiser] voert aan dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om de nieuwe stellingen van Dexia te weerspreken en dat het hem niet was toegestaan om bij zijn akte producties in het geding te brengen. [eiser] verzoekt de kantonrechter om die reden om de stellingen van Dexia te passeren. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding toe aangezien [eiser] in de gelegenheid is gesteld om een nadere akte te nemen, waarop hij alsnog op alle stellingen van Dexia heeft kunnen reageren. Dat hij daarbij geen producties heeft kunnen inbrengen maakt dat niet anders, aangezien gesteld noch gebleken is welke producties [eiser] noodzakelijkerwijs nog in het geding had willen brengen.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
5.4.
[eiser] verwijt Dexia in de eerste plaats dat zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Volgens Dexia is het weliswaar juist dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft geoordeeld dat Dexia gehouden was om afnemers bij het aangaan van effectenleaseovereenkomsten indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld, maar daar staat volgens Dexia tegenover dat dit risico zeer eenvoudig uit de tekst van de overeenkomsten zelf kon worden afgeleid. Ook heeft Dexia gewezen op het als productie B bij dagvaarding overgelegde persoonlijk financieel plan. Daarin wordt [eiser] er uitdrukkelijk op gewezen dat hij met het sluiten van de overeenkomst zou gaan beleggen met geleend geld en dat hij een restschuld aan de overeenkomst zou kunnen overhouden.
Indien evenwel wordt aangenomen dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, constateert Dexia dat [eiser] in de dagvaarding niets heeft gesteld over het causaal verband tussen de door hem gevorderde schade en de schending van de waarschuwingsplicht door Dexia. Ook betwist Dexia het bestaan van dit causaal verband, hetgeen volgens Dexia tot een algehele afwijzing van de vorderingen van [eiser] dient te leiden. Voor zover de kantonrechter een schending van de waarschuwingsplicht aanneemt, dan resulteert dit in een verplichting om slechts tweederde gedeelte van de restschuld te vergoeden, aldus nog steeds Dexia. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat Dexia of Spaar Select [eiser] bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend heeft gewaarschuwd voor het restschuldrisico. In de overeenkomst zelf wordt geen melding gemaakt van een eventueel risico op een restschuld en dit volgt ook niet uit het als productie B bij dagvaarding overgelegde persoonlijk financieel plan. Dat plan behelst immers slechts een algemene waarschuwing. [eiser] heeft gesteld dat Spaar Select hem niet expliciet op de risico’s heeft gewezen. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [eiser] dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Dexia heeft aldus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Zoals hieronder zal blijken slaagt het beroep van Dexia op eigen schuld niet. Dexia is derhalve volledig schadeplichtig. Aan de betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen de door [eiser] gevorderde schade en de schending van de waarschuwingsplicht, gaat de kantonrechter voorbij. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dat hier anders zou moeten zijn en heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiser] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard. Gelet hierop acht de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen door [eiser] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht aanwezig. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering op basis van schending van (alleen) artikel 41 NR 1999 indien de kantonrechter tot het oordeel zou zijn gekomen dat er geen causaal verband bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en de schade, behoeft daarom geen bespreking meer, nog daargelaten dat overigens ook niet is gebleken dat de vordering is verjaard.
5.6.
[eiser] verwijt Dexia voorts dat zij haar informatieverplichting heeft geschonden. Gelet op het feit dat de schending van de bijzondere zorgplicht door Dexia al vast staat, zal de kantonrechter dit verwijt onbesproken laten.
Schending artikel 41 NR 1999
5.7.
[eiser] stelt voorts, verkort weergegeven, dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaar Select, terwijl het Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [eiser] te adviseren om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
5.8.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arrest van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
5.9.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022.
Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
5.10.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.11.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
5.12.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
5.13.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaar Select is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaar Select waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
5.14.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaar Select niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
5.15.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Select. Er is vervolgens een afspraak ingepland om de financiële situatie van [eiser] te bespreken met een financieel adviseur, [naam 1] (hierna: de adviseur). Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij de echtgenoot van [eiser] aanwezig is geweest. Tijdens dit huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [eiser] . Zo is er gesproken over de hypothecaire situatie van [eiser] en de wens van [eiser] om vermogen op te bouwen voor de toekomst, bijvoorbeeld voor een verbouwing van de woning of voor de kinderen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier een geschikte constructie voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser] om een Overwaarde Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 70.000,-. De adviseur adviseerde [eiser] om zijn hypotheek over te sluiten en te verhogen en het bedrag dat vrijkwam te gebruiken voor de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect product. De adviseur zette zijn advies kracht bij door middel van een Persoonlijk plan. De adviseur adviseerde [eiser] om de huidige hypotheken van NLG 415.000,- over te sluiten naar een nieuwe hypotheek bij de Postbank en te verhogen naar NLG 575.000,-, om een extra bedrag van NLG 70.000,- op te nemen voor de verbouwing van de woning en om een bedrag van NLG 80.000,- te gebruiken om de overige wensen te realiseren. Hiervan kon een bedrag van NLG 69.600 worden aangewend voor de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect product. Volgens het financieel plan zou het Overwaarde Effect product na vijf jaar, met een rendement van 12,5%, een bedrag van NLG 120.500,- opleveren, waarmee [eiser] de extra opgenomen hypotheek weer kon aflossen en er alsnog een aanzienlijk kapitaal zou resteren.
Tijdens de vervolgafspraken is het advies in het persoonlijk financieel plan mondeling gewijzigd omdat [eiser] ook nog een auto wilde kopen en indien gewenst een hogere hypotheek door de bank verstrekt kon worden. [eiser] diende vooralsnog zijn hypotheek over te sluiten en op te hogen en het vrijgekomen bedrag aan te wenden voor de vooruitbetaling van NLG 69.600,- voor het Overwaarde Effect product.
De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico's van dit product, zelfs niet nadat de echtgenote van [eiser] ernaar heeft gevraagd. Zo heeft de adviseur er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies opgevolgd. Conform het advies is de hypotheek verhoogd via een lening bij de Postbank. De adviseur heeft de aanvraag voor het effectenleasecontract in orde gemaakt en die os op een later moment ondertekend. [eiser] heeft voor NLG 69.590,08 aan inleg betaald voor de effectenleaseovereenkomst. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser] de betaalde inleg gehele kwijtgeraakt, heeft [eiser] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden en kon hij de extra opgenomen hypotheek niet aflossen.
5.16.
Dexia betwist dat deze feiten, voor zover al juist, leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan.
5.17.
Uit de gestelde gang van zaken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een speciaal georganiseerde persoonlijke bijeenkomst met de tussenpersoon om [eiser] te adviseren over het Overwaarde Effect product. Ook blijkt hieruit dat Spaar Select zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over het effectenleaseproduct. De kantonrechter overweegt dat uit productie D bij de dagvaarding volgt dat [eiser] een hypotheek heeft overgesloten naar de Postbank van NLG 614.999,99. Het oversluiten en verhogen van de hypotheek komt overeen met hetgeen de adviseur volgens [eiser] zou hebben voorgesteld. Dat dit hypotheekbedrag uiteindelijk hoger is geweest dan de adviseur in eerste instantie had geadviseerd in het Persoonlijk Financieel Plan (productie B bij de dagvaarding) doet daar niet aan af, aangezien [eiser] heeft toegelicht dat tijdens een later huisbezoek bleek dat een hogere hypotheek kon worden versterkt door de bank. Uit de door [eiser] overgelegde afspraakbevestigingen blijkt dat er na het uitbrengen van het Persoonlijk Financieel Plan nog een tweetal huisbezoeken zijn ingepland met de adviseur. Vast staat ook dat Spaar Select als adviseur op de overeenkomst staat vermeld. Op het door [eiser] overgelegde Persoonlijk Financieel Plan staat ook het logo van Spaar Select vermeld, tezamen met de naam van de adviseur. In voornoemd plan is onder het kopje “advies” vermeld dat een nieuwe hypotheek zal worden afgesloten bij de Postbank en dat een bedrag van NLG 80.000 wordt opgenomen, waarvan een deel (NLG 69.600,-) wordt vooruitbetaald in het Overwaarde Effect product. De kantonrechter slaat er uitdrukkelijk acht op dat [eiser] een bedrag vooruit heeft betaald onder de overeenkomst, welk bedrag nagenoeg geheel overeenkomt met het bedrag dat de adviseur volgens [eiser] heeft voorgesteld en het bedrag dat in het Persoonlijk Financieel Plan staat genoemd. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het kennelijk de adviseur is geweest die [eiser] heeft voorgesteld om de overwaarde van zijn woning te benutten ten behoeve van de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect product. Bij een dergelijke constellatie van feiten, voorzien van de nodige stukken, acht de kantonrechter het niet aannemelijk geworden dat er geen huisbezoek zou hebben plaatsgevonden, een stelling die Dexia ingang wenst te doen vinden, en - belangrijker nog - dat er in het geheel geen op de persoon gericht advies is verstrekt door Spaar Select, gericht op het sluiten van de overeenkomst. Gelet op de onderbouwde stellingen van [eiser] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om, zoals [eiser] nog voorwaardelijk heeft verzocht, Dexia ingevolge artikel 843a Rv te veroordelen een afschrift in het geding te brengen van het aanvraagformulier en van de overeenkomst. [eiser] heeft daar geen belang meer bij.
5.18.
Dexia heeft in haar conclusie van dupliek een voorwaardelijke incidentele vordering ingediend ex artikel 194 Rv, voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat Dexia de stellingen van [eiser] niet voldoende concreet heeft betwist. In dat geval verzoekt Dexia de kantonrechter om [eiser] te veroordelen om een afschrift te verstrekken van een intakeformulier dat [eiser] voor zijn gemachtigde heeft ingevuld en bij gebreke daarvan tot het verstrekken van andere relevante schriftelijke documenten, telefoonnotities en/of gespreksverslagen die zien op de intake van [eiser] door Leaseproces.
5.19.
De kantonrechter is van oordeel dat het niet mogelijk is om het instellen van een incidentele vordering afhankelijk te stellen van een inhoudelijk oordeel van de rechter als hiervoor bedoeld. Een kwestie in incident dient van procedurele aard te zijn en kan niet een enkele materiële (voor)vraag behelzen (
T&C Rv, Boek I, Titel 2, Afd. 10, inleidende opmerkingen, onder 2). Dexia heeft haar incidentele vordering afhankelijk gesteld van het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de stelplicht en bewijslast ter beoordeling van een van die vorderingen. Het is aan Dexia om de stellingen van [eiser] voldoende concreet te betwisten. Doet zij dit niet, dan wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Als zij van mening is dat zij voor een gemotiveerde betwisting de beschikking dient te krijgen over bepaalde bescheiden dan had zij daartoe direct een vordering ex artikel 194 Rv moeten indienen. Dat kan niet meer als de kantonrechter daarover al een oordeel heeft gegeven. Dat zou er immers op neerkomen dat Dexia wenst dat de kantonrechter – na een incidentele procedure – op een dergelijk oordeel terugkomt. Daar is een incidentele procedure niet voor bedoeld. De kantonrechter zal Dexia niet-ontvankelijk verklaren in het incident. Om die reden zal Dexia ook worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.
Wetenschap Dexia
5.20.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaar Select beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
5.21.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomst te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomst met [eiser] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.
Onrechtmatige daad
5.23.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.
Schade
5.24.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [eiser] gevorderde schade, bestaande uit de inleg in de overeenkomst en de restschuld na afloop van de overeenkomst, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten Beckers/Dexia en Timmermans/Dexia ). Verder kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
5.25.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden toewijsbaar is.
Verrekening voordelen
5.26.
Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk genoten voordeel op de door [eiser] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Partijen zijn het erover eens dat het dividend (€ 5.904,69) op de gevorderde schadevergoeding in mindering mag worden gebracht. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] een fiscaal voordeel van € 1.670,61 heeft genoten en dat sprake is van een batig saldo van een andere winstgevende overeenkomst (€ 2.499,29).
5.27.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald, zal worden toegewezen, verminderd met dividenduitkeringen, fiscaal voordeel en het batig saldo, te weten een bedrag van
€ 27.969,28 (€ 31.578,60 aan inleg + € 6.465,27 aan restschuld - € 5.904,69 aan dividenduitkeringen - € 1.670,61 aan fiscaal voordeel - € 2.499,29 aan batig saldo). De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.28.
Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II. Dexia heeft daartegen verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat de gemachtigde van [eiser] werkzaamheden heeft verricht die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, zoals de opt-out verklaring en de stuitingsbrieven, op een lijn moeten worden gesteld met het opstellen en versturen van een aanmaning of een ander eenvoudige brief en niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590). De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt voor de aansprakelijkstellingen. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat werkzaamheden als het voeren van een intakegesprek, het samenstellen, completeren en verwerken van de voor het dossier benodigde informatie en stukken, het beoordelen van de juridische haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het berekenen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, werkzaamheden zijn ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van een procedure. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd worden afgewezen.
Proceskosten
5.29.
Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het toe te wijzen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde
€ 1.357,50 (2,5 punten x € 543,00) +
Totaal € 2.199,47
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het gevorderde bedrag van € 100,00. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.

6.6. De beslissing

De kantonrechter:
in het voorwaardelijk incident
6.1.
verklaart Dexia niet-ontvankelijk;
6.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van het incident aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 271,00;
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht);
6.4.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;
6.5.
veroordeelt Dexia tot betaling van de door [eiser] geleden schade van € 27.969,28, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 2.199,47, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
6.8.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen in 5.3, 5.4 en 5.5;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. S.B. van Baalen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
56558/NS