Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering in conventie
4.De voorwaardelijke incidentele vordering
T&C Rv, Boek I, Titel 2, Afd. 10, inleidende opmerkingen, onder 2). Dexia heeft haar incidentele vordering afhankelijk gesteld van het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de stelplicht en bewijslast ter beoordeling van een van die vorderingen. Het is aan Dexia om de stellingen van [eiser] voldoende concreet te betwisten. Doet zij dit niet, dan wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Als zij van mening is dat zij voor een gemotiveerde betwisting de beschikking dient te krijgen over bepaalde bescheiden dan had zij daartoe direct een vordering ex artikel 194 Rv moeten indienen. Dat kan niet meer als de kantonrechter daarover al een oordeel heeft gegeven. Dat zou er immers op neerkomen dat Dexia wenst dat de kantonrechter – na een incidentele procedure – op een dergelijk oordeel terugkomt. Daar is een incidentele procedure niet voor bedoeld. De kantonrechter zal Dexia niet-ontvankelijk verklaren in het incident. Om die reden zal Dexia ook worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.
€ 27.969,28 (€ 31.578,60 aan inleg + € 6.465,27 aan restschuld - € 5.904,69 aan dividenduitkeringen - € 1.670,61 aan fiscaal voordeel - € 2.499,29 aan batig saldo). De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
€ 1.357,50 (2,5 punten x € 543,00) +