Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
In november 2015 is door een handhavingsconsulent een verzoek ingediend bij de sociale recherche om een onderzoek in te stellen naar de werktijden/ het salaris van eiser omdat het vermoeden bestond dat hij meer uren werkte dan opgegeven en hij mogelijk zwart werd uitbetaald. De aanvraag is opgenomen in de werkvoorraad van de sociale recherche en medio 2019 is het onderzoek opgestart omdat er nog steeds voldoende aanleiding bestond tot nader onderzoek.
€ 30.906,73 teruggevorderd, onder verwijzing naar bovengenoemde rapportage.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de sociale recherche heeft de dochter van eiser expliciete verklaringen afgelegd over het aantal uren dat eiser werkte bij haar bedrijf. Eiser werkte volgens haar van 1 januari 2017 tot 1 oktober 2021 in ieder geval 69 uur per maand en vanaf 1 oktober 2021 in ieder geval 100 uur per maand. De rechtbank ziet in hetgeen ter zitting is verklaard geen reden om niet van deze verklaringen uit te gaan. Dat eiser ernstige medische klachten heeft is niet in geschil. Er volgt echter niet uit dat hij de uren niet zou hebben kunnen werken. Dat die werkzaamheden niet goed zouden zijn geweest voor zijn gezondheid, maakt daarbij niet dat die uren niet zijn gemaakt.
De verklaring van de boekhouder maken het voorgaande ook niet anders, omdat hij bij de sociale recherche heeft verklaard niet naar de gewerkte uren te kijken.
Kenteken [kenteken 1], stond voor- en nadat deze op eisers naam kwam, op naam van dezelfde persoon. Dit komt overeen met zijn verklaring dat hij soms een auto leende van een kennis en dat de auto daarna weer terug ging naar deze kennis. Dit betekent dat eiser alsnog recht heeft op uitkering over de maand mei 2016 aangezien verweerder dit kenteken niet in zijn beoordeling had mogen betrekken.
Met betrekking tot kenteken [kenteken 2] constateert de rechtbank dat deze inderdaad op naam van zijn dochter is gekomen, zoals hij ook heeft verklaard, en daarmee aannemelijk is dat deze auto tot het vermogen van het (bedrijf van de) dochter hoorde en niet tot het vermogen of inkomen van eiser. Dit maakt dat hij over de maand juli 2019 alsnog recht heeft op uitkering.
Alleen ten aanzien van deze tegengeworpen kentekens kan het bestreden besluit geen standhouden. Op dit punt slaagt het beroep en wordt het bestreden besluit vernietigd.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.E.G.M. ten Kate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op