ECLI:NL:RBOVE:2025:1486

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
11168668 \ EL EXPL 24-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. met betrekking tot onrechtmatige daad en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft [partij A] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De procedure betreft een geschil over een leaseovereenkomst die [partij A] heeft afgesloten met Dexia, waarbij [partij A] stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon die de overeenkomst heeft bemiddeld geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij A] schade heeft geleden door de overeenkomst en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de geleden schade. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.758,48, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van Dexia komen, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, op 11 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11168668 \ EL EXPL 24-13
Vonnis van 11 maart 2025
in de zaak van
[partij A],wonende te [woonplaats],
handelende voor zich zelf en tevens ten behoeve van de gemeenschap, in hoedanigheid van de wettelijke erfgenaam van
[naam 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen Dexia,
gemachtigde: USG Legal Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex artikel 843a tevens houdende conclusie van antwoord
en tevens houdende eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft samen met wijlen [naam 1] de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr. Contractnummer Datum Naam overeenkomst
1 [nummer 1] 20-06-2001 Capital Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr. Datum Eindafrekening Resultaat Betaald
1 12-06-2006 -€ 1.535,26 Ja.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst -al dan niet bij wijze van vooruitbetaling- in totaal een bedrag van € 5.509,20 aan maandtermijnen en een bedrag van € 1.535,26 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 999,18 aan dividenden ontvangen en € 286,80 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 23 mei 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst(en) ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de onderhavige overeenkomst aan [partij A] te verstrekken;
in de hoofdzaak:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
- voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad bij voorraad:
in het incident:
- [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;
in de hoofdzaak:
- te verklaren voor recht dat Dexia na betaling van een bedrag van € 1.023,51 met rente aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan en niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
- [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1.
algemeen
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend¹. Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
verjaring
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring². Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
4.5.
tussenpersoon
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022³ heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad
heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een
gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] is via via in contact gekomen met [bedrijf]. De adviseur van [bedrijf]
B.V. is op afspraak bij [partij A] thuis langsgekomen om de financiële situatie van Karnphuis door te nemen. Zowel [partij A] als medecontractant wijlen [naam 1] waren hierbij aanwezig. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van [bedrijf], de heer [naam 2] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij A]. Zo is met de adviseur gesproken over het werk, inkomen en de gezinssituatie van [partij A], omdat [partij A] twee kinderen heeft. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [partij A] om een nieuwe auto te kunnen kopen waarin de rolstoel van één van de kinderen zou passen en om vermogen op te bouwen ter aanvulling op het pensioen, omdat [partij A] over weinig pensioen beschikte. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier een geschikte constructie voor wist. De adviseur adviseerde [partij A] om een Capital Effect product met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 12.000,- van Bank Labouchere af te sluiten. [partij A] diende hiervoor de hypotheek over te sluiten en te verhogen en het bedrag dat vrijkwam uit de hypotheekverhoging te gebruiken om in een fonds te beleggen. De adviseur adviseerde concreet de hypotheek bij de Direktbank ter hoogte van ongeveer NLG 160.000,- af te lossen en de hypotheek over te sluiten naar een hypotheek ter hoogte van NLG 190.000,- bij SNS bank Overijssel. Na het verrekenen van de kosten van het opnemen van de hypotheek zou er een bedrag van ongeveer NLG 26.000,- vrijkomen om te beleggen. [partij A] werd geadviseerd om een gedeelte van het vrijkomende bedrag te gebruiken om het gehele bedrag van de Capital Effect overeenkomst vooruit te betalen. Hierdoor zou [partij A] gegarandeerd vermogen opbouwen om de nieuwe auto te kunnen kopen en zijn pensioen aan te vullen. De adviseur heeft vervolgens een prognosevoorbeeld naar het huisadres van [partij A] verstuurd om zijn advies verder toe te lichten. Hiermee toonde hij aan hoeveel vermogen het onderhavige product na vijf jaar zou kunnen opleveren. Middels het prognosevoorbeeld liet de adviseur zien dat volgens hem na vijf jaar een opbrengst van
€ 9036,71 zou volgen uit de Capital Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ruim
€ 5400 euro gerekend met een rendement van 12%. Het prognosevoorbeeld is overgelegd als productie D. De adviseur heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [partij A] op deze risico’s gewezen was had hij de Capital Effect overeenkomst nooit afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Volgens de adviseur zou [partij A] de inleg behouden en zou daar zeer waarschijnlijk een flinke winst bovenop komen. Om deze reden heeft [partij A] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect overeenkomst is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. De hypotheek is via een lening bij SNS Bank Overijssel verhoogd en er is voor ruim NLG 12.000,- aan inleg betaald voor het effectenleasecontract van Bank Labouchere. De nota van afrekening van de hypotheek is overgelegd als productie E.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect van 21 juni 2001 op naam van [partij A] en wijlen [naam 1] met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer [nummer 2] [bedrijf] B.V.;
- een prognose Capital Effect met cashflow overzicht van adviseur [naam 2] aan Fam. [partij A] waarbij de kapitaalprognose uitkomt op een bedrag van € 9.036,71 als belastingvrije uitbetaling na 5 jaar bij 12% koersstijging;
- een afrekening van notaris mr. [naam 3] van september 2001 waaruit blijkt dat [partij A] en wijlen [naam 1] een hypoheek hebben afgesloten bij SNS bank Overijssel voor
f. 190.000,00 en waarbij een oude hypotheek bij Direktbank N.V. is afgelost en [partij A] en wijlen [naam 1] een bedrag van f. 26.006,69 hebben ontvangen;
- een uitdraai van de website van [bedrijf] van destijds waaruit onder meer blijkt dat deze financiële adviezen gaf.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon⁴. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.10.
wetenschap Dexia
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op
de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven⁵. Hoewel in dit geval niet is
gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon
aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
4.11.
aansprakelijkheid DexiaNu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] (en wijlen [naam 1]) de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft⁶. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.12.
vorderingen van [partij A]De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. Volgens [partij A] heeft hij in totaal aan Dexia betaald € 7.044,46 en strekt hierop in mindering een ontvangen dividend van € 999,18 en een fiscaal voordeel van € 286,80. Dexia heeft deze berekening niet betwist zodat aan schade zal worden toegewezen een bedrag van € 5.758,48. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.15.
de incidentele vordering van [partij A].
[partij A] vordert Dexia op te dragen om de aanvraagformulieren en haar versie van de
onderhavige overeenkomsten te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. [partij A] heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
4.16.
d
e vorderingen in reconventie van Dexia
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.17.
de incidentele vordering van Dexia
Dexia vordert [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
- het moet gaan om bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op
€ 82,00.
4.20.
proceskosten
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in
het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief
nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten € 135,00
Totaal € 1.518,97.
4.21.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [partij A]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [partij A] van € 82,00;
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.6.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van
€ 5.758,48, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.;
5.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.11.
wijst de vordering in reconventie af;
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
¹ In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
² zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
³ Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
⁴ Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
⁵ Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
⁶ Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.