ECLI:NL:RBOVE:2025:4688

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11444529 \ CV EXPL 24-4367
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van Dexia in effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de afnemer, hierna te noemen [eiser], via een tussenpersoon, Questor Financiële Dienstverlening, effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia Nederland B.V. [eiser] stelt dat hij deze overeenkomsten is aangegaan op basis van persoonlijk advies van de tussenpersoon, die niet over de vereiste vergunning beschikte. Dexia wordt verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet bevoegd was om advies te geven. De afnemer vordert schadevergoeding voor de door hem geleden verliezen.

Dexia betwist de aansprakelijkheid en voert aan dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard en dat er geen sprake was van persoonlijke advisering. De kantonrechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, gezien de omstandigheden waaronder de tussenpersoon heeft geadviseerd. De rechter verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeert dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van [eiser] en het onrechtmatig handelen van Dexia. De vordering van [eiser] tot schadevergoeding wordt toegewezen, evenals de vordering tot het verstrekken van documenten door Dexia.

De kantonrechter wijst de vorderingen van Dexia in reconventie af en compenseert de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om te controleren of tussenpersonen over de juiste vergunningen beschikken en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11444529 \ CV EXPL 24-4367
Vonnis van 10 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 194 Rv tevens houdende conclusie van antwoord en tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[contractnummer 1]
11-10-2000
Capital Effect
2
[contractnummer 2]
11-10-2000
Capital Effect
3
[contractnummer 3]
11-10-2000
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
24-10-2006
€ 354,86
Ja
2
24-10-2006
€ 354,86
Ja
3
24-10-2006
€ 354,86
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 9.858,24 aan maandtermijnen en een bedrag van € 1.064,58 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] € 1.601,13 aan dividenden ontvangen en € 645,26 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 17 februari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- Dexia ex artikel 194 Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de onderhavige overeenkomsten aan [eiser] te verstrekken.
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten;
  • voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eiser] ex artikel 194 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
in de hoofdzaak:
  • te verklaren voor recht dat Dexia niets meer aan [eiser] is verschuldigd;
  • [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

Algemeen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.¹ Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
  • [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [eiser] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.² Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Questor Financiële Dienstverlening (hierna: ‘Questor’). Tussen partijen is niet in geschil dat Questor niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022,³ heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
4.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
4.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat Questor [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat Questor [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
4.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] kwam via zijn ouders in contact met Questor. Een medewerker van Questor (hierna: ‘medewerker’) was bij de ouders van [eiser] thuis om hen advies te geven over de mogelijkheden van vermogensopbouw. [eiser] raakte hierdoor geïnteresseerd om eveneens zijn financiële situatie door te nemen met de medewerker en het verhaal van de medewerker omtrent het opbouwen van vermogen aan te horen. Tijdens het gesprek heeft de medewerker van Questor geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Zo is met de medewerker gesproken over de financiële verplichtingen, het werk en het inkomen van [eiser] . Zo gaf [eiser] aan dat hij destijds vrachtwagenchauffeur was. Ook kwam ter sprake dat [eiser] thuiswonend was en weinig kosten had. Daarnaast is gesproken over de wens van [eiser] om vermogen op te bouwen voor de toekomst. [eiser] wilde dat vermogen kunnen gebruiken voor het kopen dan wel verbouwen van een toekomstige woning en het kopen van toekomstige inboedel. De medewerker gaf aan dat hij een geschikt product kon adviseren om deze doelstelling te bereiken. De medewerker adviseerde [eiser] om drie Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere met in totaal ongeveer NLG 300,- per maand af te sluiten. De hoogte van de maandbetalingen werden door de medewerker vastgesteld en geadviseerd aan de hand van het inkomen en financiële verplichtingen van [eiser] . De medewerker gaf aan dat [eiser] met drie Capital Effect overeenkomsten aanzienlijk vermogen kon opbouwen waardoor [eiser] zijn doelstelling kon behalen. De medewerker gaf tevens aan dat als [eiser] het financieel moeilijk had, hij gewoonweg een overeenkomst kon stopzetten en nog met twee overeenkomsten verder kon gaan teneinde toekomstig vermogen op te bouwen. De medewerker ondersteunde zijn advies aan de hand van een rekenvoorbeelden waarmee werd aangetoond welke rendementen te behalen vielen met de producten. De rekenvoorbeelden heeft de medewerker tijdens het huisbezoek alleen getoond en daarna weer meegenomen, waardoor [eiser] de rekenvoorbeelden niet kan overleggen in de procedure. De medewerker heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser] op deze risico’s gewezen was had hij de Capital Effect overeenkomsten nooit afgesloten. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de medewerker en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser] het advies van de medewerker opgevolgd. Conform het advies van de medewerker heeft [eiser] drie Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere afgesloten met ieder een maandbetaling van NLG 100,58 per overeenkomst. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten is door de medewerker in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser] een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden. [eiser] heeft de restschuld betaald.
4.11.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomsten op naam van [eiser] met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] , voorzien van het adviseursnummer [nummer] - Questor Financiële Dienstverlening;
  • een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van Questor met als beschrijving van de werkzaamheden:

Het uitoefenen van het assurantie bemiddelingsbedrijf.
Het bemiddelen in aan- en verkoop, alsmede huur- en verhuur van onroerende zaken en in hypotheken.
Het verzorgen van administraties en het voeren van de direktie en/of het beheer over andere rechtspersonen.”;
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met zijn feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [eiser] hoe Questor in haar geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [eiser] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en Questor, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van Questor voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van) Questor.⁴ Doordat Dexia de door [eiser] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [eiser] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn relaas uitgegaan (vgl. ook ECLI:NL:GHARL:2025:2452). Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.13.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat Questor een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven.⁵ Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Questor aan [eiser] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eiser] , actief navraag te doen bij Questor of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van Questor, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door Questor is geadviseerd (vgl. ook ECLI:NL:GHARL:2025:2452). Dit geldt nog meer omdat [eiser] heeft aangetoond dat Questor zich in haar algemene, naar buiten toe gerichte publicaties zoals haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
Aansprakelijkheid Dexia
4.14.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.⁶ Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [eiser]
4.15.
De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Questor [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en Questor geen vergunning daarvoor bezat.
Schade
4.16.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [eiser] heeft de schade berekend op € 7.966,71 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Incidentele vordering van [eiser]
4.18.
[eiser] vordert Dexia op te dragen om de aanvraagformulieren en haar versie van de onderhavige overeenkomsten te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. [eiser] heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
Vorderingen in reconventie van Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen.
Voorwaardelijke incidentele vordering van Dexia
4.20.
Dexia vordert in reconventie op grond van artikel 194 Rv [eiser] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 194 Rv niet van toepassing in deze zaak. Artikel 194 Rv is onderdeel van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, welke wet op 1 januari 2025 in werking is getreden. Volgens het overgangsrecht gelden de nieuwe wettelijke regels alleen voor gerechtelijke procedures die na 1 januari 2025 worden gestart. Als een procedure vóór 1 januari 2025 is aangespannen, blijft het oude (bewijs)recht gelden totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. De onderhavige procedure is door [eiser] gestart met het uitbrengen van de dagvaarding vóór 1 januari 2025. Dat betekent dat het oude (bewijs)recht in deze zaak van toepassing is. De kantonrechter zal de vordering van Dexia tot inzage daarom toetsen aan het tot 1 januari 2025 geldende artikel 843a Rv. Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde bescheiden;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.20.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van lid 3 en lid 4 van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden.
4.21.
In lid 3 van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] , althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.22.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.23.
Omdat [eiser] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.518,97
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eiser]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Questor [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en Questor geen vergunning daarvoor bezat;
5.6.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een schadevergoeding van € 7.966,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.16;
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen in reconventie af;
5.13.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
¹ In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
² Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
³ Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
⁴ Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
⁵ Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
⁶ Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.