ECLI:NL:RBOVE:2025:5148

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
11372150 \ EL EXPL 24-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. over schadevergoeding en onrechtmatig handelen

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft [partij A] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de schade die [partij A] heeft geleden als gevolg van de effectenleaseovereenkomsten die hij heeft afgesloten via [bedrijf]. [partij A] stelt dat hij door [bedrijf] onjuist is geadviseerd en dat Dexia, als aanbieder van de effectenlease, onrechtmatig heeft gehandeld door deze overeenkomsten aan te gaan zonder te controleren of [bedrijf] de benodigde vergunningen had. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf] geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.693,11 aan [partij A], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. Dit vonnis is gewezen op 5 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11372150 \ EL EXPL 24-22
Vonnis van 5 augustus 2025
in de zaak van

1.[partij A 1],

te [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna samen te noemen: [partij A],
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Amsterdam.

1.Kern van de zaak

1.1.
[partij A] heeft via [bedrijf] een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomst(en) leende [partij A] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens houdende conclusie van antwoord en tevens houdende eis in reconventie;
  • de akte wijziging eis tevens houdende conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[nummer 1]
09-04-1999
Capital Effect
2
[nummer 2]
24-06-1999
Capital Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
03-11-2006
- € 9,33
Ja
2
03-11-2006
- € 318,41
Ja
3.3.
Ten aanzien van contractnummer [nummer 2] hebben partijen met een ‘Duisenbergregeling’ een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.792,75 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 1.175,53 aan dividenden ontvangen en € 914,98 aan fiscaal voordeel genoten.
3.5.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 28 februari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1.
[partij A] vordert (samengevat) – na wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- Dexia ex artikel 843a Rv (voorwaardelijk) zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de onderhavige overeenkomsten aan [partij A] te verstrekken.
in de hoofdzaak:
  • [partij A] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering jegens Dexia met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [nummer 2];
  • voor recht zal verklaren dat Dexia ten aanzien van overeenkomst [nummer 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten;
  • voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia ten aanzien van overeenkomst [nummer 1] zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
in de hoofdzaak:
  • te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [nummer 1] niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
  • [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

Algemeen
5.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A]
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.1 Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
  • [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.2 Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] (hierna: ‘[bedrijf]’). Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf] niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022,3 heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat [bedrijf] [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat [bedrijf] [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
[partij A]stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Ten aanzien van Capital Effect overeenkomst [nummer 1]
[partij A] werd door mevrouw [naam] (hierna te noemen: ‘[naam]’), medewerker van [bedrijf], op zijn werk benaderd. [partij A] overlegt de binnenkant van een map met daarop een stempel van [naam] als
productie C1. [naam] had de contactgegevens van [partij A] van een collega van Kemerink ontvangen, en had naar aanleiding daarvan contact opgenomen met [partij A] Zij stelde voor om de financiële situatie van [partij A] door te nemen en Kemerink heeft hiermee ingestemd. Tijdens het gesprek heeft [naam] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij A] Zo is met [naam] gesproken over de gezinssituatie van [partij A] en was zij op de hoogte van het werk van [partij A] Met [naam] is verder nog gesproken over de wens van [partij A] om te gaan trouwen en om te sparen voor de bruiloft. [naam] gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat zij hier een geschikt product voor wist. [naam] adviseerde [partij A] om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 150,-. Volgens [naam] zou Kemerink op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [partij A] de bruiloft kon bekostigen. [naam] had zelf ook producten van Bank Labouchere en ondersteunde haar verhaal aan de hand van haar eigen positieve ervaringen. [naam] heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [naam] verzekerde [partij A] ervan dat hij de inleg zou terugontvangen. Als [partij A] op deze risico’s gewezen was, had hij het Capital Effect product nooit afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van [naam] en haar advies. Om deze reden heeft [partij A] het advies van [naam] opgevolgd en een Capital Effect product van Bank Labouchere afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 150,19. De aanvraag voor het Capital Effect product is door [naam] in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [partij A] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt.
5.11.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomsten op naam van [partij A] met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer [nummer 3] [bedrijf] B.V. respectievelijk [nummer 3]-[bedrijf] B.V.;
  • een kopie van een kladpapier met uitleg over Labouchere Effecten Lease voorzien van een stempel van [naam] als ‘Financieel Adviseuse’ en haar contactgegevens;
  • een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] met als beschrijving van de werkzaamheden:

Hypotheek- en kredietbemiddeling, geldwisselkantoren, bank- en spaaragentschappen e.d.”, “
Assurantietussenpersonen”, en “
Het bemiddelen in leasecontracten, spaarverzekeringen, assurantie en registergoederen alsmede holding- en financieringsactiviteiten”.
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
Advisering
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] met zijn feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [partij A] hoe [bedrijf] in haar geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [partij A] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en [bedrijf], maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van [bedrijf] voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) [bedrijf] (zie ECLI:NL:GHARL:2025:3090).⁴ Doordat Dexia de door [partij A] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [partij A] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
5.15.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat [bedrijf] een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven (zie ECLI:NL:GHARL:2025:3090).⁵ Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van [bedrijf] aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij [bedrijf] of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van [bedrijf], om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door [bedrijf] is geadviseerd. Dit geldt nog meer omdat [partij A] heeft aangetoond dat [bedrijf] zich in haar algemene, naar buiten toe gerichte publicaties zoals haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
Aansprakelijkheid Dexia
5.16.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.6 Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [partij A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
5.17.
Uit de stellingen van [partij A] volgt dat hij de vorderingen vanuit contractnummer [nummer 2] de facto heeft ingetrokken. Bij de door hem verzochte niet-ontvankelijkverklaring heeft hij dan ook geen belang meer. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia met betrekking tot contractnummer [nummer 1] onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf] [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en [bedrijf] geen vergunning daarvoor bezat.
Schade
5.18.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [partij A] heeft de schade berekend op € 3.693,11 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
5.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Voorwaardelijke incidentele vordering van [partij A]
5.20.
[partij A] heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld tot veroordeling van Dexia om een afschrift van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst te verstrekken als Dexia deze stukken niet bij conclusie van antwoord inbrengt. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [partij A] worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij de stukken in deze procedure. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd.
Vorderingen in reconventie van Dexia
5.21.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen.
Incidentele vordering van Dexia
5.22.
Dexia vordert [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde bescheiden;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.23.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van lid 3 en lid 4 van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden.
5.24.
In lid 3 van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.25.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
5.26.
Gelet op de beoordeling in conventie, zal de door Dexia gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.27.
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 100,00
Totaal € 1.483,97
5.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het voorwaardelijke incident van [partij A]
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot overeenkomst [nummer 1] onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf] [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en [bedrijf] geen vergunning daarvoor bezat;
6.6.
verklaart voor recht dat [partij A] met betrekking tot overeenkomst [nummer 1] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.7.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van € 3.693,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.18;
6.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.483,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.12.
wijst de vordering in reconventie af;
6.13.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
1. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2 Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3 Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4 Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5 Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6 Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.