ECLI:NL:RBOVE:2025:6121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
11741851 \ CV EXPL 25-1854
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige daad van Dexia

In deze zaak heeft [partij A] een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia via NBG Finance. Na beëindiging van de overeenkomst heeft [partij A] verlies geleden door de verkoop van aandelen. De kern van het geschil is of Dexia aansprakelijk is voor de door [partij A] geleden schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat NBG Finance geen vergunning had voor het geven van persoonlijk advies. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia de schade van [partij A] volledig moet vergoeden, inclusief wettelijke rente. De vorderingen van [partij A] zijn toegewezen, terwijl de vorderingen van Dexia zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor Dexia, die als in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11741851 \ CV EXPL 25-1854
Vonnis van 14 oktober 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De kern van de zaak

1.1.
[partij A] heeft via NBG Finance een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomst leende [partij A] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. Aan het einde van de overeenkomst werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juni 2025;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie tevens houdende conclusie van antwoord in het exhibitie-incident tevens houdende conclusie van eis in het exhibitie-incident;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomst gesloten waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (Bank Labouchere, de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[nummer 1]
02-06-2000
Profit Effect
3.2.
Nadat [partij A] deze overeenkomst tussentijds heeft beëindigd, heeft Dexia een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
15-07-2005
- € 4.685,02
Ja
3.3.
Volgens de opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 11.117,49 aan termijnen en een bedrag van € 4.685,02 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens dezelfde opgave van Dexia heeft [partij A]
€ 552,44 aan fiscaal voordeel genoten. Op 4 februari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 4.161,56 aan Dexia uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente. Op 2 april 2025 heeft Dexia een bedrag aan € 19.726,17 aan [partij A] uitgekeerd.
3.4.
De gemachtigde van Dexia heeft bij brief van13 februari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling. In de brief wordt ook het recht voorbehouden daartoe nog andere gronden aan te voeren.

4.Het geschil

4.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
- Dexia ex artikel 194 lid 1 Rv jo. 195 lid 1 Rv zal veroordelen om [partij A] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier.
in de hoofdzaak
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [partij A];
  • voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia zal veroordelen om de schade die [partij A] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden, te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te voldoen al hetgeen [partij A] heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Dexia, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [partij A] en concludeert in conventie tot afwijzing van de vorderingen. Het verweer mondt uit in een incidentele vordering en een tegenvordering waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
- [partij A] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces, namens [partij A], in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
in de hoofdzaak
  • voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
  • [partij A] zowel in conventie als in reconventie zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
Algemeen
5.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
- er is sprake van huurkoop;
- er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden, evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
- Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
- [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
- er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Het verweer van Dexia dat de vorderingen van [partij A] zijn verjaard, wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[partij A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon NBG Finance. Tussen partijen is niet in geschil dat NBG Finance niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021, [4] dat heeft geleid tot de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019, toegelicht dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. [5] Er is geen reden om thans anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat NBG Finance [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat NBG Finance [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
Over de feitelijke gang van zaken stelt [partij A] dat zij op de voetbalclub in contact is gekomen met een medewerker van NBG Finance, de heer [naam] (hierna: ‘[naam]’). Volgens [partij A] werd daar door [naam] bij leden van de voetbalclub, waaronder [partij A], vermogensopbouw door spaarproducten gepromoot. [partij A] raakte geïnteresseerd en er werd een huisbezoek ingepland om haar financiële situatie met [naam] te bespreken en de mogelijkheden van vermogensopbouw te onderzoeken. Tijdens het huisbezoek was de partner van [partij A] ook aanwezig.
[partij A] voert aan dat [naam] tijdens het eerste gesprek geïnformeerd heeft naar haar wensen en financiële situatie. [partij A] stelt dat er is gesproken over haar inkomen, werk, spaargeld en woonsituatie. Zij was voornemens om samen met haar partner een woning te kopen en daarvoor had zij al een bedrag gespaard dat zij voor de koop wilde aanwenden, aldus [partij A]. Volgens [partij A] heeft [naam] aangegeven dat zij er verstandiger aan deed om het spaargeld in te leggen in een spaarproduct en niet in een woning, want als het spaarbedrag zou worden ingelegd in de koop van een woning zou het geld weg zijn, terwijl met een spaarproduct het spaargeld zou kunnen groeien en een aanzienlijk vermogen zou kunnen worden opgebouwd. [partij A] gaf vervolgens aan dat zij wel als wens had om vermogen op te bouwen om een toekomstige hypotheek te kunnen aflossen, omdat zij op korte termijn een woning wilde kopen. Volgens [partij A] gaf [naam] daarop aan dat de AEX Plus Effect overeenkomst het geschikte product zou zijn om dat doel te verwezenlijken.
Volgens [partij A] was het advies van [naam] om een AEX Plus Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van NLG 24.000,00 en om het spaargeld te gebruiken om de vooruitbetaling te voldoen. Volgens [partij A] zou [naam] hebben aangegeven dat [partij A] een korting van 20% zou genieten wanneer zij de eerste 60 maandtermijnen zou vooruitbetalen en dat zij op deze veilige wijze aanzienlijk vermogen zou opbouwen, waardoor zij een toekomstige hypotheek zou kunnen aflossen.
[partij A] stelt dat [naam] haar niet geïnformeerd heeft over de specifieke risico’s. [naam] heeft er volgens [partij A] niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en een schuld kon ontstaan uit hoofde van de overeenkomst. Als zij op deze risico’s was gewezen, dan had hij de AEX Plus Effect overeenkomst nooit afgesloten, aldus [partij A].
[partij A] voert verder aan dat zij geen ervaring had met beleggen of kennis had van complexe financiële producten. Daarom vertrouwde zij volledig op de deskundigheid en het advies van [naam] en daarom heeft [partij A] het advies opgevolgd.
De aanvraag voor de AEX Plus Effect overeenkomst is volgens [partij A] door [naam] in orde gemaakt, de uiteindelijke overeenkomst is tijdens een opvolgend huisbezoek ondertekend en [naam] heeft er vervolgens voor zorggedragen dat de getekende overeenkomst bij Bank Labouchere terechtkwam.
[partij A] stelt dat [naam] wederom op bezoek is geweest bij [partij A] om haar te adviseren over het afsluiten van een hypothecaire lening bij Woonfonds Hypotheken, ter financiering van een woning, en dat hij daarna betrokken is geweest bij de koop van een woning.
[partij A] stelt dat het opvolgen van het advies desastreus voor haar heeft uitgepakt. In plaats van het vermogen dat zou worden opgebouwd, is zij de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt en heeft zij een restschuld aan de overeenkomst overgehouden, die zij heeft betaald.
5.11.
Ter onderbouwing van haar stellingen, heeft [partij A] gewezen op de volgende stukken die zij in het geding heeft gebracht:
- een kopie van de overeenkomst AEX Plus Effect Vooruitbetaling van 2 juni 2000 op naam van [partij A], met contractnummer [nummer 1], waarin staat opgenomen dat de leasesom 60 maandtermijnen minus een 20% korting
NLG 24.000,00 bedraagt, voorzien van het adviseursnummer [nummer 2]-NBG Finance en ondertekend door [partij A], haar echtgenoot en Bank Labouchere.
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
Advisering
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] met haar feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [partij A] hoe NBG Finance in haar geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand is gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [partij A] onvoldoende.
Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en NBG Finance, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van NBG Finance voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [6] Doordat Dexia de door [partij A] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [partij A] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van haar relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
5.15.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat NBG Finance een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven.⁵ Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van NBG Finance aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [partij A], actief navraag te doen bij NBG Finance of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van NBG Finance, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door Dexia is geadviseerd.
Aansprakelijkheid Dexia
5.16.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Er kunnen situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [partij A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
5.17.
De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door haar als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat NBG Finance [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar tevens persoonlijk had geadviseerd en NBG Finance geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is deze schade te vergoeden, zal ook worden toegewezen.
Schade
5.18.
[partij A] heeft haar schade berekend op € 12.216,72, te vermeerderen met rente. In dat kader heeft zij gewezen op de uitbetaling die zij op 2 april 2025 van Dexia heeft ontvangen. [partij A] voert aan dat Dexia niet uiteengezet heeft welk deel van de uitbetaling vergoeding van de schade betreft en welk deel de wettelijke rente, terwijl de door Dexia verschuldigde wettelijke rente over de schade niet in mindering mag worden gebracht op de nog niet vergoede schade. [partij A] verzoekt de kantonrechter daarmee rekening te houden bij de vaststelling van de omvang van de schade.
5.19.
De kantonrechter overweegt dat Dexia in haar als productie 1 overgelegde financiële overzicht uiteenzet dat de uitkering een bedrag van € 19.726,17 betreft, waarvan € 11.843,80 rente. In de door [partij A] als productie K overgelegde brief van 12 maart 2025 waarin Dexia de uitbetaling van € 19.726,00 aankondigt staat:
“[…]
Belangrijk: deze betaling is onverplicht en wordt gedaan zonder erkenning van schuld. Het betreft een vooruitbetaling op een mogelijke vergoeding die u wellicht in rechte kunt krijgen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Mocht achteraf in rechte blijken dat de vooruitbetaling te laag is, dan zal Dexia de betaling aanvullen met hetgeen waartoe zij dan door een rechter veroordeeld wordt. Mocht achteraf blijken dat de vooruitbetaling te hoog en ten onrechte is gedaan, dan behoudt Dexia zich het recht voor de betaling geheel of gedeeltelijk van u terug te vorderen.
[…]”
Hieruit leidt de kantonrechter af dat de uitkering in het algemeen als een voorschot is betaald. De kantonrechter overweegt dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [partij A] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen en fiscale voordelen. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Met betrekking tot de verrekening van het al in 2012 betaalde bedrag van € 4.161,56 geldt daarover is overwogen in de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021. [8] De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 en Hoge Raad 3 februari 2017. [9] Op deze uitkomst strekt vervolgens in mindering het door Dexia betaalde bedrag van € 19.726,17.
5.20.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019. [10]
5.21.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Incidentele verzoek van [partij A]
5.22.
[partij A] verzoekt dat Dexia wordt veroordeeld het aanvraagformulier van de overeenkomst aan haar te verstrekken. Dit zal worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij de stukken in deze procedure. De proceskosten in dit incident zullen worden gecompenseerd.
Incidentele verzoek van Dexia
5.23.
Dexia verzoekt dat [partij A] wordt veroordeeld een afschrift van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] ingenomen stellingen zijn ontleend.
1.2.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een hoge uitzondering die maakt dat in dít geval van de beroepsbeoefenaar kan worden verlangd zich niet op zijn verschoningsrecht te beroepen. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia moet worden afgewezen.
5.24.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Vorderingen van Dexia
5.25.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.26.
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk zal krijgen, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A]. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 732,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00)
- nakosten
€ 100,00
Totaal € 1.518,47
5.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [partij A]
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
6.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op
€ 82,00;
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl Dexia behoorde te weten dat NBG Finance [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] ook persoonlijk had geadviseerd en NBG Finance geen vergunning daarvoor bezat;
6.6.
verklaart voor recht dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.7.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 5.19.;
6.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] van € 1.518,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.12.
wijst de vordering af;
6.13.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:20 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
6.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
9.ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.