Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 maart 2021 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 5 oktober 2021.
2.De feiten
) als aanvraag daarvoor te zien. (…)”
3.Het geschil
€ 33.734,29 exclusief BTW. De wettelijke rente dient te worden vergoed en is over de periode van 27 februari 2014 tot en met 30 november 2020 opgelopen tot het bedrag van
€ 70.561,63.
4.De beoordeling
Verjaring
nietheeft gesteld dat de beslissing op bezwaar in het voordeel van [eisers] zou zijn geweest. Zelfs in het kader van het nu door de gemeente gedane haar beroep op eigen schuld schrijft de gemeente nog dat als [eisers] de gemeenteraad zou hebben verzocht een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, dit er –
in de ogen van [eisers](cursivering rechtbank) – toe zou hebben geleid dat nog in 2011 een bestemmingsplan zou zijn vastgesteld dat voorzag in detailhandel. Daarmee heeft de gemeente niet zelf de stelling in genomen dat dit het geval zou zijn geweest, laat staan dat zij deze stelling op enigerlei wijze heeft onderbouwd.
beperktdetailhandel zou worden mogelijk gemaakt, terwijl gelijktijdig nog een procedure liep tot het mogelijk maken van
onbeperktedetailhandel in tuinhout. [eisers] heeft toegelicht de aanvraag van 2 maart 2011 te hebben gedaan als ‘noodgreep’ om nog iets met het perceel te kunnen. De ABRvS heeft echter kort daarna op 16 maart 2011 – kort samengevat – geoordeeld dat de gemeenteraad in het kader van de eerdere aanvraag tot het mogelijk maken van onbeperkte detailhandel in tuinhout onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep van [eisers] op het gelijkheidsbeginsel niet opging. Zoals al eerder overwogen in deze uitspraak, diende de gemeenteraad derhalve opnieuw te beslissen op de aanvraag tot het toestaan van detailhandel zonder beperking, zoals ook de eigenlijke en oorspronkelijke wens was van [eisers] Onder die omstandigheden kon in redelijkheid niet van [eisers] worden gevergd dat zij geld en tijd zou spenderen aan het volledig maken van haar aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan en tot het mogelijk maken van beperkte detailhandel, nu zij hiermee mogelijk een besluit zou uitlokken dat in de weg zou kunnen staan aan het verkrijgen van het door haar gewenste besluit. Voor [eisers] bestond het risico dat zij zou worden geconfronteerd met een begunstigend en onherroepelijk besluit waarin vast zou liggen dat zij minder mag (namelijk detailhandel op 200 m²) dan waarop zij recht meende te hebben. Het beroep op eigen schuld faalt derhalve.