ECLI:NL:CRVB:2025:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
22/3490 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en boete wegens inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een bedrag van € 3.834,33 aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht een boete van € 383,43 heeft opgelegd. Appellant, die een WGA-vervolguitkering ontving, had een hennepkwekerij in zijn woning, wat leidde tot een terugvordering van de uitkering. De Raad volgde appellant niet in zijn standpunt dat het Uwv een te hoog bedrag aan inkomsten uit hennepteelt in mindering had gebracht op zijn WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv de inkomsten op een juiste wijze had vastgesteld, rekening houdend met de informatie van de politie en het onderzoek van het Uwv zelf. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete evenredig was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/3490 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 oktober 2022, 21/1268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een bedrag van € 3.834,33 aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en toeslag van appellant heeft teruggevorderd en of het Uwv appellant terecht een boete van € 383,43 heeft opgelegd. Volgens appellant heeft het Uwv een te hoog bedrag aan inkomsten uit hennepteelt op zijn WIA-uitkering in mindering gebracht. Daarom dient ook de boete op een lager bedrag te worden vastgesteld. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen naar aanleiding van zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten in de gelegenheid gesteld de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.
Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt en vergezeld door A. Aktas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontving een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en daarnaast een uitkering op grond van de Toeslagenwet (toeslag). Op 25 januari 2019 heeft de politie-eenheid Oost-Nederland (politie) in de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes en 332 hennepplanten. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. De politie heeft in een rapport van 25 januari 2019 het door appellant verkregen wederrechtelijk voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht over de periode van 31 augustus 2018 tot en met 25 januari 2019 vastgesteld op € 70.763,08. Daarbij is uitgegaan van twee oogsten.
1.2.
Na een melding over het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WIA-uitkering en toeslag. Daarbij is de informatie van het politieonderzoek betrokken en de door het Uwv opgevraagde informatie van netbeheerder Enexis B.V. (Enexis). Ook heeft een themaonderzoeker van het Uwv op 17 september 2020 een gesprek met appellant gevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 19 oktober 2020. Op basis van de informatie van Enexis is het Uwv, anders dan de politie, uitgegaan van één oogst in plaats van twee oogsten, en een kweekperiode van 9 november 2018 tot en met 24 januari 2019. Het Uwv heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig de berekening van de politie en uitgaande van één oogst vastgesteld op € 35.381,54.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2020 (besluit 1) heeft het Uwv de toeslag van appellant over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 ingetrokken wegens inkomsten die appellant heeft ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 11 december 2020 (besluit 2) heeft het Uwv de over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en toeslag tot een bedrag van € 3.834,33 bruto van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 11 december 2020 (besluit 3) heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 383,43 wegens schending van de inlichtingenplicht.
1.6.
Bij besluit van 12 december 2020 (besluit 4) heeft het Uwv de hoogte van de WIA-uitkering van appellant over de periode van l november 2018 tot en met 31 januari 2019 in verband met inkomsten uit hennepteelt vastgesteld op nihil.
1.7.
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Overijssel van 28 april 2021 is appellant veroordeeld voor onder meer medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Op grond van die bepaling – voor zover van belang – is het verboden hennep te telen, te bereiden, te bewerken of te verwerken. Bij vonnis van gelijke datum heeft de politierechter een ontnemingsbeslissing genomen waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 5.800,-.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard. Het Uwv blijft bij zijn standpunt dat appellant een bedrag van € 35.381,54 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen uit de hennepkwekerij. Volgens het Uwv is de enkele stelling van appellant dat hij met de hennepkwekerij een winst heeft gemaakt van € 5.800,- onvoldoende om de berekening van het bedrag aan wederrechtelijk voordeel van € 35.381,54 terzijde te schuiven. Nog daargelaten dat de winst niets zegt over de opbrengst, is daarbij van belang dat uit het vonnis van de politierechter niet blijkt waarom hij tot een lager bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is gekomen. Appellant heeft ook niet met stukken onderbouwd dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel lager moet zijn.
De uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en tot betaling van het griffierecht in beroep in verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv had in het bestreden besluit abusievelijk een onjuist bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoemd van € 35.381,54 in plaats van € 34.609,80, het bedrag dat resteerde na aftrek van € 771,74 aan elektriciteitskosten.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen alleen de hoogte van de inkomsten uit hennepteelt in geschil is. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen concrete, verifieerbare en relevante gegevens heeft verstrekt over zijn werkzaamheden in de periode van 9 november 2018 tot en met 24 januari 2019 en de daarmee verworven inkomsten. Volgens vaste rechtspraak was het Uwv daarom bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen [2] en komen de gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over de inkomsten van appellant geheel voor zijn risico. [3] Het Uwv heeft de schatting van de inkomsten uit de hennepkwekerij gebaseerd op het door de politie berekende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het Uwv is uitgegaan van één oogst in twee kweekruimtes verminderd met de elektriciteitskosten van € 771,74. Appellant heeft geen enkel verifieerbaar bewijs geleverd voor de omvang van de door hem gestelde inkomsten van € 5.800.-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om voor het bedrag aan inkomsten uit hennepteelt uit te gaan van het vonnis van 28 april 2021 van de politierechter over het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis bevat geen motivering of een berekening waaruit kan worden afgeleid hoe dit bedrag tot stand is gekomen. De reden voor de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel op € 5.800,- is dus onbekend. Met de toewijzing van dit bedrag kunnen de bijzondere omstandigheden van appellant meewegen, zodat de toewijzing niet zonder meer iets zegt over de daadwerkelijk genoten inkomsten. [4] De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport van het van 25 januari 2019 inzichtelijk en afdoende heeft onderbouwd. Ook heeft het Uwv inzichtelijk toegelicht waarom de periode van de terugvordering is vastgesteld op de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de boete van € 383,43 evenredig is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat voor de inkomsten uit hennepteelt moet worden uitgegaan van het door de politierechter vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.800,-. Deze inkomsten hadden volgens appellant moeten worden toegerekend aan één maand, zodat slechts sprake kan zijn van een terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag over één maand in plaats van over drie maanden. Dienovereenkomstig zou dan ook het bedrag van de boete verlaagd moeten worden. Ook naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft appellant gesteld dat de terugvordering te hoog is vastgesteld en dat voor het bedrag aan inkomsten uit hennepteelt moet worden uitgegaan van het door de politierechter vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 geeft voor het Uwv geen aanleiding voor een ander standpunt. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die reden geven om de terugvordering te matigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De door appellant in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Het Uwv heeft de schatting van de inkomsten uit hennepteelt in de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 gebaseerd op het door de politie in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (wvv) van 25 januari 2019 berekende wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.763,08. Omdat de politie is uitgegaan van twee oogsten en het Uwv van één oogst, heeft het Uwv het door de politie vastgestelde bedrag gehalveerd. Verder heeft het Uwv de door Enexis in rekening gebrachte energiekosten voor de helft in mindering gebracht. Hiermee heeft het Uwv een voldoende onderbouwde schatting gegeven van de inkomsten uit de hennepkwekerij. Appellant heeft in hoger beroep geen andere onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat het Uwv de inkomsten op een te hoog bedrag heeft vastgesteld dan de verwijzing naar het vonnis van 28 april 2021 van de politierechter. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv hierin geen aanleiding heeft hoeven zien voor een ander standpunt over het door appellant verkregen wederrechtelijk voordeel, omdat uit het ongemotiveerde vonnis van de politierechter niet blijkt waarop het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt in hoger beroep dat de inkomsten uit de hennepkwekerij alleen moeten worden toegerekend aan de maand waarin appellant de inkomsten heeft ontvangen. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld worden de inkomsten uit een hennepkwekerij gelijkelijk toegerekend aan de maanden waarin de werkzaamheden zijn verricht. [5] Het Uwv heeft daarom terecht de inkomsten toegerekend aan de drie maanden waarin appellant de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd.
4.3.
Uit overweging 4.2 volgt dat het Uwv terecht een bedrag van € 34.609,80 aan inkomsten in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering van appellant over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019, de WIA-uitkering terecht op nihil heeft vastgesteld en terecht een bedrag van € 3.834,33 bruto aan onverschuldigd betaalde WIAuitkering en toeslag heeft teruggevorderd. Van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is niet gebleken. Nu het bedrag van de terugvordering ongewijzigd blijft, is er geen reden om de boete op een ander bedrag dan € 383,43 vast te stellen. Deze boete is evenredig.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de korting van inkomsten en hierdoor op nihil vastgestelde WIA-uitkering, de terugvordering van de WIA-uitkering en de toeslag en de opgelegde boete, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Wet WIA

Artikel 27

1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)

Artikel 76

1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. (…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
(…)
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.

Artikel 77

1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)

Voetnoten

1.Tussenuitspraak van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2021: ECLI:NL:CRVB:2021:133.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019: ECLI:NL:CRVB:2019:4127.
5.Zie de uitspraak van 4 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7344.