ECLI:NL:CRVB:2025:485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
22/2538 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering) van appellant vanwege pensioeninkomsten in het buitenland

Deze zaak betreft de herziening van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering) van appellant vanwege pensioeninkomsten uit Turkije. Appellant stelt dat hij niet over zijn Turkse pensioen kan beschikken, maar de Raad oordeelt dat hij geen gelijk krijgt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft bij de berekening van de AIO-uitkering een fictieve maandkoers gehanteerd, wat niet correct is. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de Svb opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat appellant over zijn Turkse pensioen kan beschikken, ondanks zijn argumenten over de situatie van zijn echtgenote in Turkije en de risico's die hij zou lopen. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn pensioeninkomsten. De Svb moet de AIO-uitkering opnieuw berekenen op basis van de werkelijke wisselkoers op het moment dat appellant over zijn pensioen kan beschikken.

Uitspraak

22/2538 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2022, 20/6976 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak:11 maart 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de herziening van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering) van appellant vanwege pensioeninkomsten in het buitenland. Appellant voert aan dat hij niet over zijn Turkse pensioen kan beschikken. Hierin krijgt hij geen gelijk. Appellant voert ook aan dat de Svb bij de berekening van het herzieningsbedrag en de hoogte van de AIO-uitkering vanaf maart 2020 ten onrechte een fictieve maandkoers heeft gehanteerd. Hierin krijgt hij wel gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.E.M. Later, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. De Svb heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Later. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant beschikt vanaf 18 april 2018 over een ‘verblijfsvergunning asiel’ in Nederland op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De echtgenote van appellant (echtgenote) verbleef in de periode waar het hier om gaat in Turkije.
1.2.
Appellant heeft op 18 september 2018 met de hulp van een medewerker van Vluchtelingenwerk een aanvraag ingediend om een AIO-uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Daarbij heeft appellant de in het aanvraagformulier opgenomen vragen over ontvangen inkomsten niet beantwoord. In verband daarmee heeft de Svb appellant met een brief van 25 september 2018 gevraagd of hij recht heeft op een Turks ouderdomspensioen. Deze vraag heeft appellant ontkennend beantwoord.
1.3.
De Svb heeft met een besluit van 9 oktober 2018 met ingang van 4 oktober 2018 in aanvulling op zijn AOW-pensioen een AIO-uitkering aan appellant toegekend, berekend naar 50% van het normbedrag voor gehuwden. Die norm bedroeg in oktober 2018 € 1.533,18 (inclusief vakantietoeslag). De reden van de beperking tot 50% was dat zijn echtgenote zelf geen recht had op een AIO-uitkering. Omdat de gezamenlijke inkomsten van appellant en zijn echtgenote lager waren dan het normbedrag voor een alleenstaande heeft de Svb de financiële situatie van appellant als schrijnend aangemerkt en de AIO-uitkering naar de norm voor alleenstaanden vastgesteld. Die norm bedroeg in oktober 2018 € 1.121,43 (inclusief vakantietoeslag).
1.4.
Appellant heeft op 29 oktober 2018 aan een loket van de Svb gezegd dat hij in Turkije een pensioen ontving en dat dit niet werd uitbetaald omdat hij in Turkije is veroordeeld tot een gevangenisstraf van [X] jaar. Een medewerker van de afdeling Handhaving van de Svb is vervolgens een onderzoek gestart ter beantwoording van de vraag of appellant beschikte over onroerende zaken in Turkije en de vraag of het Turkse pensioen nog uitbetaald kon worden. In dat kader heeft de handhavingsmedewerker dossieronderzoek verricht en internetonderzoek in Turkije verricht. Ook zijn Suwinet, het kadaster en openbare bronnen in Nederland geraadpleegd, is een kadaster in Turkije geraadpleegd en is op 10 juli 2019 een huisbezoek aan de woning van appellant afgelegd. Tijdens het huisbezoek heeft appellant onder meer verklaard dat hij uit Turkije is gevlucht, dat zijn echtgenote niet naar Nederland kan reizen omdat zij ernstig ziek is, dat zijn Turkse pensioen wordt overgemaakt naar zijn Turkse bankrekening en dat zijn echtgenote dat pensioen nodig heeft voor haar levensonderhoud. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 24 oktober 2019.
1.5.
Op verzoek van de Svb heeft appellant bankafschriften van zijn Turkse bankrekening vanaf 1 oktober 2018 en een bewijsstuk van de hoogte van zijn Turkse pensioen vanaf 1 oktober 2018 verstrekt. Daaruit blijkt dat appellant in de periode van oktober 2018 tot en met december 2019 maandelijks gemiddeld 3.709,38 Turkse Lira aan pensioen op zijn Turkse bankrekening heeft ontvangen.
1.6.
Bij besluit van 10 februari 2020 heeft de Svb naar aanleiding van de pensioeninkomsten uit Turkije de AIO-uitkering aangepast vanaf februari 2021. Omdat niet precies duidelijk was hoe hoog de pensioeninkomsten waren, is voor de berekening van de AIO-uitkering een voorlopig bedrag gebruikt. In het besluit is meegedeeld dat in januari 2021 om bewijsstukken zal worden gevraagd van de inkomsten over de periode januari 2020 tot en met december 2020, zodat het recht op AIO-uitkering opnieuw kan worden berekend.
1.7.
De Svb heeft met een besluit van 11 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit), de AIO-uitkering van appellant herzien over de periode van oktober 2018 tot en met december 2019 en vastgesteld dat hij een bedrag van € 8.605,38 te veel heeft ontvangen. Daarnaast heeft de Svb de AIO-uitkering met ingang van maart 2020 herzien naar € 523,69 per maand. De Svb heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te doen van zijn Turkse pensioen. Dat pensioen is inkomen dat op de AIO-uitkering in mindering moet worden gebracht. Dat de echtgenote van appellant van zijn Turkse pensioen leeft, is geen reden om dat niet als inkomen aan te merken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om vanuit Nederland over het Turkse pensioen te beschikken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Over de herziening van de AIO-uitkering
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van oktober 2018 tot en met december 2019 en over de periode van 1 tot en met 11 maart 2020 (te beoordelen periode).
4.2.
Het besluit tot herziening van de AIO is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de feiten moet verzamelen.
Beschikkingsmacht over het Turkse pensioen
4.3.
Vaststaat dat appellant in de te beoordelen periode een Turks pensioen ontving op zijn Turkse bankrekening.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet over zijn Turkse pensioen kon en kan beschikken. Het pensioen is bedoeld voor het levensonderhoud van zijn echtgenote in Turkije. Zijn echtgenote is ziek en net als alle Nederlanders heeft hij als echtgenoot een onderhoudsplicht jegens haar. Appellant heeft betoogd dat de Svb in strijd met internationale verdragen handelt door het belang van zijn echtgenote buiten beschouwing te laten en dat hij ten onrechte ongelijk wordt behandeld door van hem te verlangen dat hij zijn pensioen naar Nederland laat overmaken. Daarnaast zal de Turkse overheid door het overmaken van zijn pensioen weten dat appellant in Nederland woont en loopt hij risico op uitlevering aan Turkije. Appellant verwijst hiervoor naar (de beëdigde Nederlandse vertaling van) het Turkse strafvonnis, waarin hij vanwege politieke redenen is veroordeeld tot [X] jaar gevangenisstraf. Verder heeft hij verwezen naar een nieuwsbericht van 24 december 2021 van
BBC News, een nieuwsbericht van 29 november 2023 van de krant
Yesil Gazeteen een vonnis van een Turkse rechtbank van 15 januari 2023. Uit deze stukken blijkt dat de Turkse overheid vanwege politieke redenen beslag heeft gelegd op het vermogen van diverse Turkse personen, verenigingen en rechtspersonen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Met wat appellant aanvoert heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over zijn Turkse pensioen kan beschikken.
4.4.1.
Het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, brengt – behoudens tegenbewijs – mee dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Appellant heeft dit tegenbewijs niet geleverd voor de op zijn naam staande Turkse bankrekening. Appellant heeft namelijk verklaard dat hij een machtiging aan zijn echtgenote heeft verstrekt om gebruik te maken van die bankrekening. Hieruit volgt dat appellant kon beschikken over het tegoed op zijn Turkse bankrekening en dus ook over de pensioenbedragen die daarop zijn bijgeschreven.
4.4.2.
Dat de echtgenote leeft van het Turkse pensioen van appellant, betekent niet dat hij daarom redelijkerwijs niet over zijn pensioen kan beschikken. Op grond van het territorialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 11 van de PW, heeft de echtgenote van appellant namelijk geen recht op bijstand omdat zij niet in Nederland woont. [1] Als de Svb het Turkse pensioen niet op de AIO-uitkering in mindering zou brengen, dan zou feitelijk met de aan appellant verleende AIO-uitkering indirect toch bijstand worden verleend aan zijn echtgenote. Dat is in strijd met artikel 11 van de PW.
4.4.3.
Volgens appellant is het niet verstrekken van AIO-uitkering aan zijn echtgenote in strijd met de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de artikelen 1, 4, 7, 25 en 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Voor zover appellant hiermee wil aanvoeren dat de toepassing van het territorialiteitsbeginsel in dit geval in strijd is met deze bepalingen slaagt deze beroepsgrond al niet bij gebreke van een onderbouwing daarvan. Bovendien zijn genoemde bepalingen van het Handvest in dit geval niet van toepassing. In artikel 51 van het Handvest is namelijk het toepassingsgebied van het Handvest afgebakend. In het eerste lid van dit artikel is neergelegd dat de bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. In het onderhavige geval is uitvoering van enige bepaling van Unierecht niet aan de orde. De bepalingen van het Handvest kunnen dus in dit geval geen toepassing vinden. De Raad heeft dit eerder in andere uitspraken overwogen. [2]
4.4.4.
Appellant heeft verder betoogd dat sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van ‘situaties in Nederland’. Voor zover appellant hiermee wil aanvoeren dat de toepassing van het territorialiteitsbeginsel ertoe leidt dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van Nederlandse AIO-gerechtigden slaagt deze beroepsgrond niet. Het territorialiteitsbeginsel bevat namelijk op zichzelf een neutrale regel die op iedereen van toepassing is. Voor zowel appellant die op grond van artikel 11, tweede lid, van de PW als vreemdeling met een Nederlander gelijk wordt gesteld, als de AIO-gerechtigde met de Nederlandse nationaliteit geldt dat de partner die in het buitenland woont geen recht op AIO-uitkering heeft.
4.4.5.
De stelling van appellant dat zijn pensioen mogelijk wordt bevroren door de Turkse overheid als die overheid erachter komt dat het pensioen nog steeds uitbetaald wordt, en dat hij een risico loopt op uitlevering aan Turkije als hij probeert om zijn Turkse pensioen naar Nederland te laten overmaken, heeft appellant niet voldoende onderbouwd. De door appellant in verband hiermee overgelegde informatie ziet op wat de Turkse overheid heeft gedaan met het vermogen van anderen in Turkije. Daaruit kan niet worden afgeleid wat de Turkse overheid met het pensioen van appellant zal doen als hij dat naar Nederland zou laten overmaken en evenmin dat hij daardoor een risico loopt op uitlevering naar Turkije. Appellant heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet over zijn Turkse pensioen kan beschikken omdat hij in zulke uitzonderlijke omstandigheden verkeert, dat niet van hem gevergd kan worden dat hij zijn Turkse pensioen voor zijn eigen levensonderhoud in Nederland gebruikt. Daarbij geldt dat appellant een vluchtelingenstatus heeft en dus op grond van artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag niet mag worden uitgezet.
Schending van de inlichtingenverplichting
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij beheerst de Nederlandse taal niet en was bij de aanvraag om een AIO-uitkering op hulp van derden aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of appellant inlichtingen had moeten verstrekken over zijn Turkse pensioen en of hij dit heeft nagelaten. Uit 4.4 tot en met 4.4.5 volgt dat de Svb er terecht vanuit is gegaan dat appellant over zijn Turkse pensioen kon beschikken. Het ontvangen van pensioen is een gegeven waarvan het appellant redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Bovendien werd op het aanvraagformulier uitdrukkelijk gevraagd of appellant een pensioen uit het buitenland ontving. Appellant heeft deze vraag onbeantwoord gelaten. Vervolgens heeft de Svb bij brief van 25 september 2018 deze vraag nogmaals gesteld, waarop appellant ontkennend heeft geantwoord, hoewel hij het pensioen aanwendde om aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn echtgenote te voldoen. Appellant wist dus dat hij van dit pensioen bij de aanvraag om een AIO in september 2018 melding moest doen. Door dit na te laten heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden. Appellant is zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste en volledige gegevens. Fouten en nalatigheden van hulppersonen die hij heeft ingeschakeld komen voor zijn rekening en risico. Dit volgt uit eerdere uitspraken van de Raad. [3]
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij op 29 oktober 2018 bij de Svb heeft gemeld dat hij een Turks pensioen ontvangt. Voor zover appellant hiermee heeft willen aanvoeren dat hij niet in de gehele te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft geschonden slaagt deze beroepsgrond niet.
4.6.1.
Ook op 29 oktober 2018 is appellant zijn inlichtingenverplichting niet nagekomen. Hij verklaarde toen dat zijn Turkse pensioen niet tot uitbetaling kwam. Deze verklaring is niet juist. Uit de nadien door appellant in februari 2020 overgelegde bankafschriften blijkt namelijk dat zijn Turkse pensioen naar zijn Turkse bankrekening werd overgemaakt en dus wel werd uitbetaald. Ook blijkt daaruit voor het eerst wat de hoogte van zijn Turkse pensioen is. Appellant heeft dan ook eerst na afloop van de te beoordelen periode met het overleggen van die bankafschriften de juiste en volledige gegevens over zijn Turkse pensioen verstrekt en daarmee aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. Dit betekent dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant over de gehele te beoordelen periode zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Het beroep op dringende redenen om van herziening af te zien
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat er in zijn geval dringende redenen zijn op grond waarvan de Svb van herziening had moeten afzien. Daarbij wijst appellant erop dat hij een vluchtelingenstatus heeft en dat hij zijn echtgenote in Turkije niet in gevaar wil brengen. Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat een wettelijke grondslag om wegens dringende redenen van herziening af te zien ontbreekt. [4]
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel
4.8.
Appellant heeft verder aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de menselijke maat, de redelijkheid en de evenredigheid. De Raad vat deze beroepsgrond – zoals ter zitting met partijen besproken – zo op dat appellant aanvoert dat de herziening van de AIO in strijd is het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.8.1.
De Svb heeft de AIO herzien op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW, dat van toepassing is in het geval de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd.
4.8.2.
Wat appellant heeft aangevoerd komt erop neer dat het evenredigheidsbeginsel meebrengt dat artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW in zijn geval niet moet worden toegepast. Toepassing van deze bepaling kan echter alleen achterwege blijven als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [5] Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat er namelijk aan in de weg dat de bestuursrechter toetst of die bepaling strijd met het evenredigheidsbeginsel oplevert, omdat de PW een wet in formele zin is. In dit geval is het de uitdrukkelijke bedoeling geweest van de wetgever dat het recht op bijstand wordt herzien als door een schending van de inlichtingenverplichting te veel bijstand, in dit geval AIO, is verleend en de wetgever heeft rekening gehouden met de gevolgen daarvan. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden vermeld die niet of niet ten volle door de wetgever zijn verdisconteerd in de afweging bij de invoering van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. Dat appellant vluchteling is, maakt dit niet anders. Daarom wordt deze bepaling niet wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing gelaten. [6]
De hoogte van het herzieningsbedrag en de AIO-uitkering vanaf maart 2020
4.9.
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat de Svb bij het vaststellen van de hoogte van zijn AIO over de te beoordelen periode een onjuiste wisselkoers heeft gehanteerd. Deze beroepsgrond slaagt.
4.9.1.
Uit het dossier blijkt dat de Svb het bedrag van de herziene AIO, € 8.605,38, heeft vastgesteld door het maandelijkse Turkse pensioen van appellant van Turkse Lira naar euro’s om te rekenen op basis van de op dat moment geldende wisselkoers. In het besluit van 11 maart 2020 is vermeld dat de Svb bij de vaststelling van de AIO vanaf maart 2020 voorlopig is uitgegaan van een inkomen (uit het Turkse pensioen) van € 523,69 per maand.
4.9.2.
De Svb moet bij het bepalen van de hoogte van pensioeninkomsten aansluiten bij de dagwaarde van de buitenlandse valuta op de dag dat een betrokkene kan beschikken over de inkomsten en mag die hoogte niet vaststellen op basis van een fictieve maandkoers. De Raad heeft dit eerder in een andere uitspraak overwogen. [7] De Svb heeft ter zitting erkend dat bij de berekening van het herzieningsbedrag van € 8.605,38 – en de hoogte van de AIO vanaf maart 2020 – ten onrechte een fictieve maandkoers is gehanteerd.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Uit 4.9 tot en met 4.9.2 volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering voor zover het gaat over de hoogte van de herziene AIO-uitkering. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen voor zover de Svb daarin het bedrag van de herziene AIO-uitkering heeft vastgesteld op € 8.605,38 en de hoogte van de AIO-uitkering vanaf maart 2020 op € 523,69 per maand heeft vastgesteld.
4.11.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Omdat het gaat om een financiële uitwerking die de Raad niet zelf kan maken, zal de Raad de Svb opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2020, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.12.
Appellant krijgt een vergoeding voor de kosten die hij in beroep en hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Raad) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.628,-. Ook krijgt appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 september 2020 voor zover de Svb het herzieningsbedrag over de periode van oktober 2018 tot en met december 2019 op € 8.605,38 en de hoogte van de AIO-uitkering vanaf maart 2020 op € 523,69 heeft vastgesteld;
  • draagt de Svb op om in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten aan appellant tot een bedrag van € 3.624,-;
  • bepaalt dat de Svb het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 3 - verbod van foltering
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Artikel 8 - Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 1
De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.
Artikel 4
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Artikel 7
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 25
De Unie erkent en eerbiedigt het recht van ouderen, een waardig en zelfstandig leven te leiden en aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen.
Artikel 35
Eenieder heeft recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden. Bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd.
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid , van Richtlijn 2004/3
3. (…)
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AO7751.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5567.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1991, van 2 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:433, en van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2568.
4.Zie de uitspraken van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192 tot en met 2195.
5.Vergelijk de uitspraken van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2191 tot en met 2195.
6.Zie de uitspraken van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2191 tot en met 2195.
7.Zie de uitspraak van 4 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1129.