4.2.
Indien en voor zover Dexia en/of [geïntimeerde] omtrent de hierboven genoemde onderwerpen andersluidende stellingen heeft/hebben ingenomen, ziet het hof daarin geen aanleiding om anders te oordelen. De daarop gebaseerde vorderingen van Dexia en/of [geïntimeerde] zullen daarom worden afgewezen.
4.3.
In deze zaak komt aan de orde de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door de tussenpersoon, die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist dan wel behoorde te weten.
Verjaring
4.4.
Het hof stelt voorop dat het beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade niet opgaat. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 BW). De eindafrekening van de leaseovereenkomst dateert van 27 juni 2003, zodat [geïntimeerde] in ieder geval op of kort na die datum bekend is geworden met de omvang van de schade en de verjaringstermijn is gaan lopen. Leaseproces heeft namens [geïntimeerde] een (eerste) sommatiebrief gestuurd op 22 maart 2006, dus binnen vijf jaar na de beëindiging van de leaseovereenkomst. In die sommatiebrief heeft [geïntimeerde] zich onder meer beroepen op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en heeft [geïntimeerde] Dexia gesommeerd om alle door [geïntimeerde] onder de leaseovereenkomst betaalde bedragen terug te betalen. Voor Dexia was het daarom duidelijk (althans had het duidelijk moeten zijn) dat [geïntimeerde] hiermee beoogde de verjaring te stuiten van de vordering tot vergoeding van schade die [geïntimeerde] op grond van de leaseovereenkomst had geleden.
4.5.
Vervolgens zijn steeds binnen een termijn van vijf jaar door Leaseproces namens al haar cliënten meerdere stuitingsbrieven aan Dexia gezonden, namelijk in ieder geval in november 2009 en januari 2012, op 20 januari 2017 en op 18 januari 2021. Dit betekent dat met genoemde brieven de verjaring van de vordering van [geïntimeerde] steeds tijdig is gestuit.
4.6.
Voor zover Dexia aanvoert dat een zelfstandig beroep op schending van artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (oud) (hierna: NR 1999) is verjaard, geldt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de gestelde schending van artikel 41 NR 1999 slechts een rol speelt bij de billijkheidsafweging van artikel 6:101 BW (Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5), dus alleen in het kader van de schadebegroting. Dit reeds staat in de weg aan het honoreren van het beroep op verjaring van Dexia. Feiten en omstandigheden die leiden tot een ander oordeel zijn niet gesteld. Juridisch kader
4.7.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals onder meer uiteengezet in Hoge Raad 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:885), brengt de enkele omstandigheid dat Dexia in strijd met artikel 41 NR 1999 – dan wel het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 (oud) – een leaseovereenkomst heeft gesloten met een [geïntimeerde] terwijl Dexia wist of behoorde te weten dat de [geïntimeerde] tot het aangaan van die overeenkomst advies had gekregen van een tussenpersoon die niet beschikte over de daarvoor vereiste vergunning, mee dat de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de [geïntimeerde] reeds betaalde rente, aflossing en kosten (Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, en Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). 4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) nader uiteengezet wanneer sprake is van een niet-toegestane advisering door een tussenpersoon. Dit is het geval indien de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een [geïntimeerde] een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke leaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze [geïntimeerde] of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de [geïntimeerde] . Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, is van belang of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de [geïntimeerde] , (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken [geïntimeerde] . Hoewel een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. 4.9.
Indien de tussenpersoon zonder vergunning advies in de hiervoor bedoelde zin heeft gegeven aan een [geïntimeerde] en Dexia dit wist of behoorde te begrijpen, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. Daarbij is de inhoud van het advies of een eventueel eigen inzicht van de [geïntimeerde] in het af te nemen effectenleaseproduct niet meer van belang. Ook niet van belang zijn daarbij de wijze waarop de tussenpersoon zijn advies heeft verstrekt, al dan niet in de vorm van een persoonlijk financieel plan, en de omstandigheid dat (i) de [geïntimeerde] had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen, (ii) de tussenpersoon zich presenteert als deskundige op het gebied van financiële advisering, (iii) de tussenpersoon ongevraagd contact heeft gezocht met de [geïntimeerde] , dan wel dat de [geïntimeerde] uit eigen beweging contact heeft gezocht met de tussenpersoon, (iv) er voordien geen contact was geweest tussen de [geïntimeerde] en de tussenpersoon, dan wel dat tussen hen al een relatie bestond, (v) de tussenpersoon de [geïntimeerde] thuis heeft bezocht voor een gesprek, dan wel alleen telefonisch of schriftelijk contact met de [geïntimeerde] heeft gehad.
Advies
4.10.
In deze zaak is niet (voldoende) betwist dat de tussenpersoon optrad als cliëntenremisier en niet over een vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden. Dexia stelt in dit kader dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was. Het hof overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, rov. 4.7 deze stelling van Dexia heeft verworpen met de overweging – kort gezegd – dat Nederland in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om voor wat betreft de vergunningvoorwaarden strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de Wet toezicht effectenverkeer 1995 aldus moet worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. In de hiervoor reeds genoemde arresten van 12 oktober 2018 en 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad dit oordeel gehandhaafd. Het hof ziet in hetgeen Dexia in de onderhavige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen. Toepassing van genoemde jurisprudentie in deze zaak leidt tot het volgende.
4.11.
[geïntimeerde] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de tussenpersoon in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] was in aanraking gekomen met de tussenpersoon door middel van een vakblad dat [geïntimeerde] ontving. [geïntimeerde] heeft contact opgenomen met de tussenpersoon en er is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Tijdens dit huisbezoek heeft (de medewerker van) de tussenpersoon een visitekaartje aan [geïntimeerde] overhandigd. Voorts heeft de tussenpersoon geïnformeerd of de woning van [geïntimeerde] overwaarde had. Toen dit zo bleek te zijn, gaf de tussenpersoon aan dat hij, indien hij in de schoenen van [geïntimeerde] zou staan, zijn huis zou verkopen, de overwaarde in een [naam] -product zou stoppen en zelf een huurhuis zou betrekken. Op die manier zou [geïntimeerde] na verloop van een aantal jaren kunnen stoppen met werken. [geïntimeerde] heeft aangegeven dat hem dat te ver ging. [geïntimeerde] was wel geïnteresseerd in sparen via [naam] . Hij wilde een beter rendement op zijn spaargeld. De tussenpersoon vertelde dat er belegd zou gaan worden in banken, die het eigenlijk altijd wel goed deden. In overleg met de tussenpersoon is besloten om vrijwel al het spaargeld van [geïntimeerde] in te leggen in een [naam] -product. Tijdens het tweede huisbezoek bracht de tussenpersoon het document ‘Prognose [naam] ’ mee, waarmee de tussenpersoon het advies onderbouwde. [geïntimeerde] heeft toen besloten om de leaseovereenkomst af te sluiten en heeft deze getekend. De tussenpersoon heeft [geïntimeerde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s van dit product. [geïntimeerde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten.
4.12.
Dexia betwist dat [geïntimeerde] de leaseovereenkomst heeft gesloten op basis van een vergunningplichtig beleggingsadvies van de tussenpersoon. De werkzaamheden van de tussenpersoon zijn volgens Dexia beperkt gebleven tot het, als daartoe bevoegde cliëntenremisier, aanbrengen van [geïntimeerde] als klant bij Dexia. [geïntimeerde] heeft volgens Dexia slechts gesteld dat de tussenpersoon geïnformeerd heeft naar de overwaarde op zijn woning. [geïntimeerde] stelt niet dat de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar zijn financiële informatie of doelstelling. Ook als de tussenpersoon zich bij [geïntimeerde] als adviseur heeft gepresenteerd betekent nog niet dat deze hem ook daadwerkelijk (vergunningplichtig) geadviseerd heeft. Op het door de tussenpersoon overgelegde visitekaartje staat geen functie vermeld. Bovendien blijkt uit niets dat dit visitekaartje daadwerkelijk afkomstig is van [geïntimeerde] . De door [geïntimeerde] overgelegde prognose bevat slechts een rekenvoorbeeld waarmee de algemene uitkomsten van het product onder diverse scenario’s inzichtelijk worden gemaakt. De tussenpersoon heeft [geïntimeerde] kennelijk geen andere producten of opties voorgehouden en alleen informatie verstrekt over [naam] . Het moet volgens Dexia [geïntimeerde] daarmee duidelijk zijn geweest dat hij van doen had met een verkoper die hem het product [naam] wilde verkopen.
4.13.
Het hof stelt het volgende voorop. Uit gepubliceerde, eerdere rechtspraak in zaken waarin Dexia partij was, komt het beeld naar voren dat het de bedrijfsopzet van Dexia was om voor (in ieder geval een deel van) de distributie van haar effectenleaseproducten tussenpersonen in te zetten die hun klanten zouden adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. In voldoende mate blijkt daaruit dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de [geïntimeerde] regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. In die zaken is in de regel verwezen naar (onder meer) het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia op 11 mei 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000. Uit deze stukken volgt dat Dexia bewust gebruik maakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Dexia is met deze rechtspraak en stukken genoegzaam bekend. Deze stukken zijn ook in deze procedure in eerste aanleg overgelegd. Dexia heeft in deze procedure geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat dit beeld niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken van destijds.
4.14.
In aanmerking genomen dat Dexia ervoor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, was het ook aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 NR 1999 zou voldoen, door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, op grond waarvan Dexia de overeenkomst met de potentiële [geïntimeerde] zou moeten weigeren. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico.
4.15.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst, indien deze vast komt te staan, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Anders dan Dexia stelt, zijn de stellingen van [geïntimeerde] voldoende concreet. Uit deze stellingen volgt immers dat (i) de wensen en/of financiële situatie van [geïntimeerde] aan de orde zijn gekomen, (ii) [geïntimeerde] zijn financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder ( [naam] van (de rechtsvoorgangster van) Dexia) heeft besproken, (iv) met welk product volgens de tussenpersoon de financiële doelen van [geïntimeerde] konden worden gerealiseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het product [naam] aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor hem en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken zoals beschreven door [geïntimeerde] bevestigen. Het hof verwijst naar het bestreden vonnis onder 4.9 en 4.10. Met name is het volgende van belang. De ‘Prognose [naam] ’ is op naam van [geïntimeerde] gesteld. Voorts wordt in de prognose een vooruit te betalen bedrag van NLG 69.600,00 genoemd, dat nagenoeg gelijk is aan het tussen [geïntimeerde] en de tussenpersoon besproken bedrag aan in te leggen spaargeld (NLG 70.000,00). Daarmee heeft [geïntimeerde] zijn stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.16.
Het ligt op de weg van Dexia om concreet te stellen en toe te lichten dat in het onderhavige geval desondanks niet is geadviseerd. Gelet op de keus van Dexia om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, moest Dexia nagaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor rekening en risico van Dexia, waaronder het feit dat Dexia in deze zaak kennelijk niet in staat is om gemotiveerd te onderbouwen dat de tussenpersoon aan de [geïntimeerde] geen beleggingsadvies heeft verstrekt.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] . Dexia komt niet toe aan het leveren van (nader) bewijs, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Wetenschap Dexia
4.18.
Naast de voorwaarde dat er is geadviseerd door de tussenpersoon, is ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven.
4.19.
[geïntimeerde] heeft in dit kader onder meer het volgende aangevoerd. De tussenpersoon had een uitgekiende methode om mensen te bewegen een leaseovereenkomst af te sluiten en hierbij was altijd sprake van advisering. Dexia was precies op de hoogte van de werkwijze van de tussenpersoon. Dit maakte de tussenpersoon ook naar buiten kenbaar. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] onder meer een uitdraai van de website van de tussenpersoon overgelegd, zoals deze luidde op 23 oktober 1999: