In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [X] B.V. en de Inspecteur van de Belastingdienst inzake de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, [X] B.V., had op aangifte een bedrag aan BPM voldaan voor een gebruikte BMW 3-serie. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft het Hof de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de Rechtbank een nader stuk van belanghebbende, ingediend twee werkdagen voor de zitting, tardief had verklaard. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank dit terecht had gedaan, omdat de termijn voor het indienen van nadere stukken niet was nageleefd. Het Hof heeft ook de hoogte van het griffierecht beoordeeld en geoordeeld dat dit geen onoverkomelijk obstakel vormde voor de toegang tot de rechter. Belanghebbende heeft verder betoogd dat de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft geschonden door geen kentekengegevens te overleggen, maar het Hof oordeelde dat deze gegevens niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard, de verschuldigde BPM vastgesteld op € 1.503 en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 519, met wettelijke rente.