Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Coöperatieve Vereniging Laatste Wil U.A.,
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.Feiten en achtergronden van deze zaak
qualitate qua, maar ook als afgeleide van de bescherming van de betrokkene zelf;
“fair balance”) getroffen. Hulp bij zelfdoding is in Nederland onder voorwaarden toegestaan, zodat de stelling van CLW, dat het recht op zelfbeschikking over het eigen levenseinde ontoelaatbaar wordt ingeperkt en in feite illusoir is, niet opgaat. De rechtbank overweegt verder dat de Nederlandse rechter zich bij zijn uitleg van de bepalingen van het EVRM moet richten naar de gevestigde rechtspraak van het EHRM en dat die Nederlandse rechter aan art. 8 EVRM dus geen uitleg mag geven die afwijkt van de uitleg die volgt uit de gevestigde rechtspraak van het EHRM. [1]
4.Beoordeling in hoger beroep
en derden(waaronder de naasten van degenen die hun leven zouden willen beëindigen) op zelfbeschikking te beschermen. [2] Het gaat hierbij volgens CLW c.s. om het maatschappelijk belang van zelfbeschikking over het levenseinde. CLW wil met haar vorderingen uiteindelijk bereiken dat de wetgever in de uitkomst van deze procedure aanleiding ziet een wetswijziging tot stand te brengen die in Nederland algemeen zal gelden. CLW komt dus op voor een ruimer belang dan alleen voor de belangen van haar leden en de mede-eisers en zij vordert geen schadevergoeding. Het feit dat CLW een coöperatie is, staat er niet aan in de weg dat zij, als haar statuten, zoals in dit geval, dat toestaan een dergelijke rechtsvordering instelt die ook strekt ter bescherming van soortgelijke belangen van niet-leden. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat CLW een ideëel doel nastreeft en op haar het ‘lichte regime’ van art. 3:305a lid 6 BW van toepassing is. [3]
naastCLW dezelfde vorderingen kunnen instellen. Daar gaat de paragraaf waaruit dit citaat afkomstig is ook niet over. De bewuste paragraaf 4.5 gaat over de gebondenheid van gedupeerden en de
‘opt out’. Dat de wetgever de mogelijkheid van subjectieve cumulatie en de gevolgen daarvan onder ogen heeft gezien bij het maken van de geciteerde opmerking blijkt ook niet.
‘day in court’kunnen hebben. Dat mede-eisers zich tot nu toe bij de processtrategie van CLW hebben aangesloten en dezelfde advocaten voor hen laten optreden, doet er niet aan af dat zij de mogelijkheid hebben daarvan af te wijken indien zij dat zouden wensen. Indien een later door de mede-eisers ingezette eigen koers tot gevolg zou hebben dat niet langer aan de eisen voor subjectieve cumulatie is voldaan, of tot strijd met de goede procesorde zou leiden, kan hun zaak worden afgesplitst.
Ook ten aanzien van de keuze om al dan niet een rechtsmiddel aan te wenden kunnen de visies van CLW en de mede-eisers uiteenlopen.
naastde exclusieve belangenbehartiger procespartij is of kan zijn.
verplichtingom een ruimere bescherming te bieden en de regel dat een formele wet niet buiten toepassing mag worden gelaten op grond van een uitleg van een verdragsbepaling die verder gaat dan jurisprudentie van het EHRM, is een nationale regel die verband houdt met het toetsingsverbod van art. 120 Gw. [14]
onverkorte handhavingvan het verbod op zelfdoding. Dat is echter niet een relevant verschil. Indien, zoals CLW c.s. vorderen, de burgerlijke rechter voor recht verklaart dat art. 294 lid 2 Sr. in strijd is met art. 8 EVRM en dat het onverkort handhaven van dat verbod daarom onrechtmatig is, is de onvermijdelijke consequentie daarvan dat het OM het verbod van art. 294 lid 2 Sr. niet langer kan handhaven. Hoewel CLW c.s. dus niet met zoveel woorden vorderen dat art. 294 lid 2 Sr. buiten toepassing blijft, komt hun vordering daar in feite wel op neer (en als dat anders zou zijn is moeilijk te begrijpen welk belang CLW c.s. bij hun vorderingen hebben).
nietin strijd is met art. 8 EVRM. Dit heeft de Hoge Raad reeds beslist in 2019, aan de hand van de jurisprudentie van het EHRM tot dan toe. [15] Er zijn na het arrest van de Hoge Raad geen uitspraken van het EHRM gewezen die erop wijzen dat het EHRM een andere koers heeft ingezet, integendeel. Na het arrest van de Hoge raad uit 2019 heeft het EHRM immers nog overwogen dat er in zijn jurisprudentie geen steun kan worden gevonden voor de conclusie dat onder het EVRM een recht op hulp bij zelfdoding
(‘right to assisted suicide’) bestaat. [16] Vervolgens heeft het EHRM in 2024 nog beslist dat het Hongaarse verbod op hulp bij zelfdoding niet in strijd is met art. 8 EVRM. [17] Dat Hongaarse verbod gaat aanmerkelijk verder dan het Nederlandse verbod van art. 294 lid 2 Sr., omdat in Hongarije zelfs de mogelijkheid van reguliere euthanasie ontbreekt. Desalniettemin besliste het EHRM dat het Hongaarse verbod niet in strijd was met art. 8 EVRM.
ongeschrevengrondrecht. [20]
CLW c.s. vorderen niet een verklaring voor recht die gericht is op het vaststellen van de door hen gesignaleerde schending van art. 14 EVRM en Protocol 12 EVRM. Het hof begrijpt de stellingen van CLW c.s. echter zo dat in hun optiek de schending van art. 8 EVRM mede veroorzaakt wordt door de gesignaleerde strijd met art.14 EVRM en Protocol 12 EVRM. Het hof zal tegen deze achtergrond ingaan op de gestelde inbreuk op art.14 EVRM en Protocol 12 EVRM.
“those terminally ill persons with mental capacity who suffered from refractory symptoms but could hasten their death only by means of physician-assisted dying”(PAD) enerzijds en (ii)
“those who could do so by having resource to refusal (by the patient) or withdrawal (at the patient’s request) of life-sustaining or life-saving interventions”(RWI) anderzijds. [23] Volgens de Hongaarse wet is RWI namelijk wel toegestaan maar PAD niet. De klacht in die zaak hield dus in dat het niet eerlijk is dat personen met een zodanige medische aandoening (of behandeling) dat zij gebruik kunnen maken van RWI wel ervoor kunnen kiezen om hun leven te beëindigen, maar personen die een andere medische aandoening (of behandeling) hebben waardoor zij uitsluitend zijn aangewezen op PAD niet.