In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende, die per 26 juni 2020 is ontbonden, geen procesbelang meer had. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. De inspecteur heeft de bezwaren deels ongegrond verklaard en deels niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof moest beoordelen of dit hoger beroep ontvankelijk was, gezien de ontbinding van belanghebbende. Tijdens de zitting heeft belanghebbende betoogd dat de indiening van het hogerberoepschrift tijdig was, ondanks dat het hof dit pas op 12 april 2023 ontving. Het hof oordeelde dat de verwijtbaarheid van de belanghebbende voor de te late indiening gering was, omdat het hogerberoepschrift via een bij ACM geregistreerd postvervoerbedrijf was verzonden. Het hof verklaarde het hoger beroep ontvankelijk en gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.