Conclusie
eerste middelbevat de klacht dat het hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn ontnemingsvordering dan wel tot afwijzing van die vordering wegens het ontbreken van rechtsmacht ten onrechte heeft verworpen, althans de verwerping ontoereikend heeft gemotiveerd.
veroordelingwegens een strafbaar feit. Dat betekent dat de ontnemingsprocedure geheel afhankelijk is van die veroordeling en als vervolgprocedure uitsluitend is gericht op het afromen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie is in die procedure niet meer aan de orde, zodat het bepaalde in de artikelen 2 - 8 Sr in de ontnemingsprocedure toepassing mist.
middelentwee tot en met vijf richten zich (mede) tegen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:
van [betrokkene]
van [betrokkene]
eigenaar [betrokkene]
van [betrokkene]
van [betrokkene]
eigenaar [betrokkene]
van [betrokkene]
tweede middelbevat de klacht dat het hof het verweer strekkende tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn ontnemingsvordering althans gedeeltelijke afwijzing van die vordering wegens strijd met de onschuldpresumptie van art. 6 EVRM ten onrechte heeft verworpen, althans die verwerping heeft doen berusten op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden.
derde middelbevat de klacht dat het hof het verweer, dat geen concrete aanwijzingen bestaan voor strafbare feiten in de periode die niet bewezen is verklaard, althans dat de in art. 36e, derde lid, (oud) Sr bedoelde aannemelijkheid ontbreekt, ten onrechte heeft verworpen, althans dat het hof de verwerping van dat verweer heeft doen berusten op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden.
welkeandere feiten het concreet gaat (ECLI:NL:HR:2006:AVO397).
vierde middelbevat de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel wat betreft de door de betrokkene ontvangen bijstandsuitkering, het door de betrokkene ontvangen salaris en de aanschafwaarde van de twee panden ontoereikend is gemotiveerd, aangezien de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op deze punten niet berust op (nauwkeurig vermelde) bewijsmiddelen.
Indien de rechter de aan het financieel rapport of aan andere wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die hij bij zijn oordeel daaromtrent betrekt en die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in de overwegingen (samengevat) weergeeft onder nauwkeurige vermelding van de vindplaatsen daarvan, is aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting voldaan. [11]
vijfde middelbevat de klacht dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een ondeugdelijke of onnavolgbare kasopstelling heeft doen steunen, althans de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist en ontoereikend heeft gemotiveerd. Deze klacht valt uiteen in drie deelklachten.
€ 57.000,- aan contante huuropbrengsten en € 67.000,- aan girale huuropbrengsten als uitgaven heeft opgenomen in de kasopstelling. Aan deze deelklacht is ten grondslag gelegd dat evident sprake is van ontvangsten en niet van uitgaven, terwijl deze werkwijze bovendien het risico van dubbeltellingen in zich bergt, aangezien deze contante ontvangsten aangetroffen contante geldbedragen of uitgaven kunnen verklaren.
zesde middelbevat de klacht dat het hof de verzoeken van de verdediging om [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] , [betrokkene 13] en een vertegenwoordiger van het bedrijf [A] als getuigen te horen ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden, heeft afgewezen.
zevende middelbehelst de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.