Conclusie
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met afwijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
middelklaagt dat het hof niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging.
hij op of omstreeks 6 juni 2016 te Tilburg in een besloten lokaal gelegen aan de Jan Heijnsstraat en in gebruik bij Albert Heijn XL, althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 7 mei 2016 schriftelijk de toegang tot die voornoemde Albert Heijn XL ontzegd voor de duur van 12 maanden.”
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken. Daartoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte op de hoogte was van het collectieve winkelverbod van 7 mei 2016. Verdachte beheerst de Nederlandse taal niet en spreekt gebrekkig Engels, waardoor hij niet wist en/of begreep dat hem op 7 mei 2016 een collectief winkelverbod werd aangezegd en uitgereikt, aldus de verdediging.
hij op 6 juni 2016 te Tilburg in een besloten lokaal gelegen aan de Jan Heijnsstraat en in gebruik bij Albert Heijn XL wederrechtelijk is binnengedrongen.”
immers was hem, verdachte, met ingang van 7 mei 2016 schriftelijk de toegang tot die voornoemde Albert Heijn XL ontzegd voor de duur van 12 maanden.”
wezenlijk andere betekeniste geven dan de betekenis die de opsteller van de tenlastelegging blijkens de door hem gekozen bewoordingen daaraan heeft gegeven.
beperktde rechter de betekenis van het tenlastegelegde tot de door hem geselecteerde mogelijkheid. In de voorliggende zaak heeft het hof bijvoorbeeld (ook) vrijgesproken van de passage “
, althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte,”.
specificatiesvan het voorval dat in de tenlastelegging is omschreven. [3] Iedere weglating van een specificatie
verruimtlogischerwijs het bereik van het tenlastegelegde, uiteraard tenzij die weggelaten specificatie in essentie slechts een doublure betreft. Dat het in de tenlastelegging omschreven voorval door het schrappen van een specificatie een
ruimerebetekenis krijgt dan hetgeen de opsteller van de tenlastelegging blijkens de door hem gekozen bewoordingen voor ogen stond, zou in de weg kunnen staan aan de vrijheid van de rechter om indien hij tot een bewezenverklaring komt die specificatie daarvan uit te zonderen. Ingeval de rechter de betekenis van het tenlastegelegde verruimt, komen de beginselen van de grondslagleer immers in het gedrang.
wezenlijkandere betekenis dan het tenlastegelegde. De predicaten ‘wezenlijk’ (andere betekenis) en ‘bijkomstige’ (specificatie) hangen nauw samen.
watde wezenlijke betekenis van het tenlastegelegde is en
welkespecificaties – dus – als bijkomstig kunnen worden beschouwd doordat zij uit het tenlastegelegde kunnen worden losgemaakt zonder de wezenlijke betekenis daarvan te veranderen. Het oordeel hierover van de rechter die de taak heeft de tenlastelegging uit te leggen is (doorgaans, zoals ook hier) van feitelijke aard. Zo’n oordeel kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
HR 5 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8989, NJ 1988/787
Door van het ten laste gelegde 'in een voor hem naar rechts lopende flauwe bocht', bewezen te verklaren 'in een flauwe bocht', heeft het hof de grondslag van de telastelegging niet verlaten aangezien het onderdeel van de telastelegging waarin is gesteld dat het een 'voor hem naar rechts lopende' flauwe bocht betrof daaruit kan worden losgemaakt zonder dat de betekenis van de telastelegging op ontoelaatbare wijze wordt veranderd.”
5.1. Kennelijk heeft het Hof — dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de desbetreffende aanrijding heeft plaatsgevonden op het parkeerterrein van Albert Heijn aan de Nieuwstraat te Schagen — vrijgesproken van het in het middel bedoelde onderdeel van de primaire telastelegging uitsluitend omdat het niet bewezen achtte dat bedoeld parkeerterrein zelf deel uitmaakte van de Nieuwstraat.
HR 25 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0497, NJ 1997/106
een voor hem[verdachte]
links naast de weg staande boom” (de boom stond namelijk voor hem rechts naast de weg), waarna het hof vrijsprak van “
voor hem links”. De Hoge Raad overwoog:
a) dat de woorden 'voor hem links' voor de krachtens de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te dezen te geven beslissingen strafrechtelijk niet van belang zijn en b) dat niet kan worden gezegd dat het Hof door vrij te spreken van bedoeld onderdeel van de telastelegging iets anders heeft bewezenverklaard dan was telastegelegd, heeft het Hof, anders dan in het middel wordt betoogd, de grondslag der telastelegging niet verlaten.”
In de onder 4.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat het in de — op overtreding van art. 26, tweede lid, aanhef en onder b, WVW toegesneden — telastelegging aan het woord 'auto' toegevoegde woord 'personen' strafrechtelijk niet van belang is voor de te dezen krachtens de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te nemen beslissingen.
HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1799, NJ 2000/511
Het begrip 'consent' komt in de Wet Wapens en Munitie (WWM) voor in de art. 14 e.v. (§ 4) van die Wet. In art. 14 WWM, betrekking hebbende op invoer en uitvoer uit Nederland, is het ontbreken van een consent een bestanddeel van het delict.
Het Hof heeft de tenlastelegging dus, afgezien van de daarin opgenomen strafverzwarende omstandigheid, kennelijk in die zin opgevat dat de verdachte die […] opzettelijk letsel en/of pijn heeft toegebracht door als bestuurder van een auto die […] op zijn fiets zodanig te snijden dat deze daardoor ten val is gekomen. In dat verband heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de steller van de tenlastelegging met de daarin opgenomen (wijzen van) aanrijding tussen de auto van de verdachte en […] slechts heeft beoogd een mogelijke nadere toedracht van die val aan te duiden.
gelegen aan de Groene Hilledijk” in de plaatsaanduiding “
te Rotterdam, in een pand gelegen aan de Groene Hilledijk”. De Hoge Raad overwoog:
Uit het verhandelde ter terechtzitting zowel in hoger beroep als in eerste aanleg blijkt dat bij de verdachte, die een verklaring heeft afgelegd omtrent de hennepkwekerij die hij in zijn toenmalige huurwoning in Rotterdam had, geen onduidelijkheid heeft bestaan omtrent hetgeen hem werd verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan.
3.6. Blijkens de hiervoor onder 3.5 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat aan het na de gedeeltelijke nietigverklaring aan art. 6 (oud) Arbeidsomstandighedenwet ontleende resterende deel van de tenlastelegging mede feitelijke betekenis toekomt. Dat oordeel is juist.
Het Hof heeft in die bewezenverklaringen niet opgenomen de telkens in die tenlasteleggingen voorkomende passage 'al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet'. Die passage duidt op de in die bepaling opgenomen uitbreiding van het in de art. 2 en 3 Opiumwet opgenomen begrip 'binnen het grondgebied van Nederland brengen'. Volgens die uitbreidende definitie zijn daaronder ook begrepen 'elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht'. Het Hof heeft de tenlasteleggingen onder 1, 2, 4 en 5 kennelijk aldus verstaan dat hetgeen daarin telkens na het woord 'immers' is opgenomen een nadere omschrijving behelst van bedoeld, telkens alternatief tenlastegelegde handelen in de zin van art. 1, vierde lid, Opiumwet.
aan hem” in de zinsnede “
terwijlaan hem(..) een Hinderwetvergunning (..) was verleend”. De Hoge Raad overwoog:
Art. 18.18 in verbinding met art. 8.20 Wm richt zich tot een ieder die de inrichting drijft. Aan wie de in die bepaling bedoelde vergunning is verleend, is dus niet van belang. Gelet daarop kon het Hof zonder de grondslag der tenlastelegging te verlaten tot een bewezenverklaring komen na de partiële vrijspraak van het onderdeel: "aan hem". Het middel faalt.”
geheelvrijgesproken van de tenlastelegging ter zake van art. 6 , subsidiair art. 5 WVW 1994, op de grond dat daarin onder meer was vermeld dat de verdachte zijn voertuig in de “
richting en/of over de busstrook” had gestuurd terwijl ter plaatse geen busstrook aanwezig was en deze passage volgens het hof een essentieel onderdeel van de tenlastelegging vormde. De Hoge Raad overwoog:
De tenlastelegging is toegesneden op art. 6 onderscheidenlijk art. 5 Wegenverkeerswet 1994. Zij behelst het verwijt dat de verdachte zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. In aanmerking genomen dat, mede gelet op dit verwijt, de vermelding in de onderhavige tenlastelegging dat de verdachte het door hem bestuurde voertuig in de ‘richting en/of over de busstrook’ heeft gestuurd, is aan te merken als een bijkomstige omstandigheid die uit de tenlastelegging kan worden losgemaakt zonder de betekenis daarvan te veranderen, heeft het Hof door te oordelen als hiervoor vermeld bij zijn beraadslaging en beslissing de grondslag van de tenlastelegging verlaten en de verdachte vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd.”
hij op 11 februari 2014 te Delft een wapen van categorie I onder 7°, te weten een ingekort luchtdrukgeweer (merk Telly, kaliber 4,5 mm),zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I,voorhanden heeft gehad”, waarbij het hof de onderstreepte passage niet had overgenomen in de bewezenverklaring, waarschijnlijk op de grond dat het wapen in werkelijkheid niet was vermeld op lijst a of lijst b van de genoemde bijlage I. Keulen merkte hierover onder meer het volgende op (met weglating van voetnoten):
Ook in het onderhavige geval is de uitleg van het hof, dat de passage waarvan is vrijgesproken niet als essentieel heeft beschouwd, niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. Het hof heeft niet het voorhanden hebben van een ander wapen bewezen verklaard. Het gaat om hetzelfde ‘ingekort luchtdrukgeweer’. Het hof heeft enkel vrijgesproken van de passage waarin is aangegeven op welke lijst(en) van de bijlage bij de Regeling Wapens en Munitie het luchtdrukgeweer vermeld zou zijn. Het hof heeft dat naar het mij voorkomt als een nadere specificatie kunnen zien waarvan partieel kan worden vrijgesproken. Daarbij kan worden aangetekend dat deze specificatie (strafrechtelijk) niet van belang is voor de krachtens de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te nemen beslissingen (het blijft een wapen van categorie I onder 7). (…).
hij een aantal vuurwapens,namelijk aan alarmpistolen soortgelijke voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen, alsmede een hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad”, waarbij partieel werd vrijgesproken van de onderstreepte passage. De Hoge Raad overwoog:
6.1. In de bewezenverklaring onder 2 is niet opgenomen de in de telastlegging onder 2 voorkomende zinsnede 'namelijk aan alarmpistolen soortgelijke voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen'; het Hof heeft niet bewezen verklaard, voor zover hier van belang, hetgeen aan de verdachte in de aanhef en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan als bewezen is aangenomen.
HR 28 februari 1989, ECLI:NL:HR:AD0657, NJ 1989/905
te Den Haag uit een winkel van de Bijenkorf stelen van een boek toebehorende aan de Bijenkorf, althans een ander dan verdachte”. Bewezenverklaard was “
te Den Haag stelen van een boek toebehorende aan een ander dan verdachte”. De winkeldiefstal vond plaats in V&D. De Hoge Raad overwoog:
4.2. Daarvan heeft het hof bewezen verklaard dat:
schiet/vuurwapen van categorie III, te weten een pistool”, terwijl de verdachte een alarmpistool als bedoeld in categorie III sub 4 voorhanden heeft gehad. Een alarmpistool als daar bedoeld is geen vuurwapen als bedoeld in art. 2, categorie III sub 1 WWM. De Hoge Raad overwoog:
De hiervoor onder 3.2 weergegeven tenlastelegging is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat daarin, voorzover sprake is van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, wordt gedoeld op een vuurwapen als bedoeld in art. 2, categorie III onder 1, WWM, waarbij het begrip 'vuurwapen' is gebezigd in de zin van art. 1 aanhef en onder 3 van de WWM.
De wetgever heeft voor wat betreft het verbod om een motorrijtuig te besturen of te doen besturen na een vordering tot overgifte van het rijbewijs dan wel gedurende de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en nog niet is teruggegeven, in de leden 4 en 7 van art. 9, in verbinding met art. 176, derde lid, WVW 1994 voorzien in twee onderscheiden strafbaarstellingen, al naar gelang de (in)vordering plaatsvond op de voet van art. 130 WVW 1994 dan wel op de voet van art. 164 van die Wet. Daarbij is de desbetreffende wettelijke grondslag van de (in)vordering telkens als bestanddeel van de delictsomschrijving opgenomen. Dat brengt voor wat het onderhavige geval betreft mee dat het Hof door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren met weglating van de tenlastegelegde omstandigheid dat de invordering was gebaseerd op art. 164 WVW 1994, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.”
hij op (…) in (…), toen de aldaar dienstdoende (…), beiden hoofdagent van politie, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,[de verdachte]
in het kader van artikel 564 van het Wetboek van Strafvorderinghad(den) aangehouden en (…) vasthad(den), deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belemmerd, door tegen voornoemde (…) te duwen.” Het hof had de onderstreepte passage niet overgenomen in de bewezenverklaring. De Hoge Raad overwoog:
Bij de strafbaarstelling van art. 184, eerste lid, Sr, voor zover dat het beletten, belemmeren of verijdelen van door aldaar bedoelde ambtenaren ondernomen handelingen betreft, is als vereiste opgenomen dat die handelingen ‘ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift’ zijn ondernomen.
goederen” (waarvan de verdachte had moeten vermoeden dat zij van enig misdrijf afkomstig waren). De Hoge Raad overwoog:
2.3. Door geen van de goederen die in de tenlastelegging onder 6 zijn opgesomd in de bewezenverklaring op te nemen, en vervolgens te overwegen dat het meer of anders tenlastegelegde niet is bewezen en de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, heeft de bewezenverklaring ter zake van het onder 6 tenlastegelegde kennelijk betrekking op andere goederen dan waarop de tenlastelegging doelt. Door aldus te overwegen en te beslissen heeft het Hof derhalve in zoverre, in strijd met hetgeen in de art. 348 en 350 in verband met art. 415 Sv is bepaald, niet beraadslaagd en beslist op de grondslag van de tenlastelegging.”
op 6 juni 2016 te Tilburg in een besloten lokaal gelegen aan de Jan Heijnsstraat en in gebruik bij Albert Heijn XL (…) wederrechtelijk is binnengedrongen,immers was hem, verdachte, met ingang van 7 mei 2016 schriftelijk de toegang tot die voornoemde Albert Heijn XL ontzegd voor de duur van 12 maanden.”