Conclusie
1.Het cassatieberoep
- 1. “poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”
- 2. “opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”
- 3. “opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is”
- 4. subsidiair “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”,
tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
2.De procedure in eerste en tweede aanleg
De getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij deze desbetreffende nacht door de [b-straat] liep langs café ‘ [A] ’ en zag dat er een parasol in brand stond. Op het moment dat de getuige hier snel naartoe liep, zag hij een man wegrennen. Deze man was donker gekleed, droeg een trainingsbroek die een beetje glom en hij droeg een pet met een capuchon eroverheen. Hierop is de getuige de brand gaan blussen met zijn handen, omdat hij dacht dat anders de dennenboom ook in brand zou gaan.
Tenlastegelegde onder 3Op 23 september 2018 deed [betrokkene 4] aangifte van brandstichting bij haar woning aan de [a-straat 1] te Terneuzen, waar zij samen met haar echtgenoot en zoon woonachtig is, Zij verklaarde dat zij die nacht ineens wakker werd gemaakt door haar echtgenoot, die beneden sliep, die riep dat er brand was. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 5] , de echtgenoot van aangeefster [betrokkene 4] , blijkt dat hij op 23 september 2018 omstreeks 04:30 uur lag te slapen op de bank in de woonkamer en dat hij wakker werd van geknetter. Dit geknetter kwam vanaf de voordeur en door de voordeur heen zag hij vlammen. Hierbij zag hij dat de ruit van de voordeur was gebarsten en dat de stoel die recht tegen de voordeur aanstond in brand stond. De muur waar de stoel tegenaan stond, was zwart van het roet. Ik denk dat als ik niet wakker was geworden de ruit van de voordeur was gesprongen en de vlammen naar binnen waren geslagen. Dit denk ik omdat de ruit al gebarsten was.
Het hof merkt op dat gelet op het feit dat de brand omstreeks 04.30 uur is ontdekt en toen al enige omvang had, het niet anders kan zijn dan dat deze brand vóór 4.30 uur is aangestoken. De [a-straat 1] ligt blijkens de plattegrond op dossierpagina 128 op korte afstand van de [e-straat] ter hoogte van [e-straat 1] waar verdachte omstreeks 04.30 uur op heterdaad van een poging brandstichting werd aangetroffen (zie hierna).
Uit het verrichte brandonderzoek blijkt op de zijmuur door het roet een duidelijk V-vormig brandbeeld op de stenen. Bovenop de tegels van de vloer waren geelkleurige gesmolten kunststof resten zichtbaar. De houten deurpost aan de scharnierzijde van de voordeur was door hitte en/of vuur aangetast. Het glas in de twee ramen van de voordeur is waarschijnlijk als gevolg van de hitte aangetast. De stoel is door de brand aangetast en bestaat alleen nog uit een metalen frame. Volgens informatie van de aanwezige bewoners zou op de stoel een zit- en een rugkussen hebben gelegen. De stoelpoot heeft op een afstand van ongeveer 30 centimeter van de voordeur gestaan. Naar aanleiding van dit brandonderzoek is geconcludeerd dat een atmosferische- of een technische oorzaak uitgesloten kan worden en dat deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van open vuur bij/op de kussens van de stoel. Hierbij is geen indicatie verkregen dat er een ontbrandbare vloeistof is gebruikt. Door de brand zou er een mogelijk gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten zijn geweest.
Tenlastegelegde onder 1Op 23 september 2018 omstreeks 04.28 uur reden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de [e-straat] te Terneuzen. Ter hoogte van de woning [e-straat 1] zag verbalisant [verbalisant 1] een personenauto staan, merk Mazda, voorzien van het kenteken [kenteken] , waarbij direct naast en aan de rechterzijkant van dit voertuig een persoon, naar later blijkt de verdachte, op een donkere plek gehurkt op zijn knieën, op de grond zat. De verdachte droeg donkere kleding en droeg een capuchon over zijn hoofd. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] naar de verdachte toe rende, zag en hoorde hij dat de verdachte iets onder de personenauto gooide. Hierbij hoorde hij een geluid van metaal dat op de grond viel. Op dat moment stapte verbalisant [verbalisant 2] uit het dienstvoertuig en ook hij hoorde een geluid van metaal dat op [de] grond viel. Hierop hebben de verbalisanten de verdachte vastgepakt en zagen zij dat hij aan allebei zijn handen witte latex handschoenen droeg. De toevallig ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben onder de personenauto gekeken en zagen dat hier een gasbrander lag.
Uit de aangifte van [betrokkene 6] d.d. 23 september 2018 blijkt dat op het moment dat hij de desbetreffende auto parkeerde “gistermiddag” tegenover zijn woning aan de [e-straat 2] te Temeuzen op 22 september 2018 er geen voorwerpen op straat lagen en dat de gasbrander niet op de plaats lag toen hij de auto daar parkeerde. De afstand tussen deze personenauto en de gevel van perceel [e-straat 1] bedroeg 90 centimeter.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij in de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 september 2018 bij café [D] is geweest en daarna in café [B] . Vervolgens is hij (blijkens voormelde beelden van het Grieks restaurant aan de [b-straat] ) - met pet vertrokken en is hij die nacht enige tijd thuis geweest op het adres [f-straat 1] te Terneuzen en heeft hij daarna - zonder pet - zijn woning weer verlaten. Na de aanhouding van de verdachte diezelfde nacht omstreeks 04.30 uur is zijn kleding onderzocht en is in de zak aan de voorzijde van de jas van de verdachte een aansteker aangetroffen.
Bovengenoemde branden vonden plaats binnen een straal van 190 meter van de woning van de verdachte op het adres [f-straat 1] te Terneuzen.
BeoordelingUit het voorgaande blijkt met betrekking tot het tenlastegelegde onder 2, het eerste feit in de tijdslijn, dat de verdachte na zijn bezoek aan café [B] omstreeks 03.49.50 uur vanaf de [b-straat] in de richting van de [d-straat] liep, waarbij hij een donkerkleurig voorwerp in zijn hand had, en dat hij in de richting van de parasol keek en linksaf richting de [d-straat] liep. Vervolgens komt ongeveer 25 seconden later de getuige [betrokkene 3] in beeld. Tussen de verdachte en deze getuige is niemand waargenomen op de beelden die over de [b-straat] in de richting van de [d-straat] liepen. Op het moment dat [betrokkene 3] ter hoogte van de [d-straat] aan kwam is te zien dat hij in de richting van de parasol keek en opeens met verhoogde snelheid in deze richting sprintte, omdat hij zag dat er een parasol in brand stond. Hierbij heeft hij waargenomen dat er een man wegrende. De kleding die deze man droeg correspondeert met de kleding die de verdachte droeg toen hij kort voor deze getuige door de camera werd vastgelegd. Bovendien was de verdachte op dat moment in het bezit van een aansteker, terwijl de parasol is gaan branden door het bijbrengen van open vuur.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting van de parasol.
De door de verdediging geschetste mogelijkheid dat een ander persoon ter plaatse is geweest die de brand heeft gesticht, nu de parasol niet waar te nemen is op de camerabeelden en dat mogelijk de brand al gaande was op het moment dat de verdachte op de camerabeelden verschijnt, vindt zijn weerlegging in de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Uit de camerabeelden is gebleken dat de verdachte richting de parasol heeft gekeken en richting deze parasol is gelopen. Indien de brandstichting van de parasol al had plaatsgevonden, is het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte in de richting van de parasol kijkt, hier rustig naartoe loopt en vervolgens wegrent.
Met betrekking tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent de snelheid van de brand, inhoudende dat niet vast is komen te staan hoe de parasol in brand is gestoken en dat de parasol waarschijnlijk geïmpregneerd was, overweegt het hof dat de laatste stelling op geen enkele wijze is onderbouwd en er geen begin van aannemelijkheid is dat de parasol niet in korte tijd zou kunnen branden.
Met betrekking tot het tenlastegelegde onder 1 volgt uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte hebben aangetroffen op een donkere plek direct naast een personenauto, terwijl hij gehurkt op zijn knieën op de grond zat, donkere kleding en latex handschoenen droeg en een capuchon over zijn hoofd had. De verbalisanten hebben gezien en gehoord dat de verdachte toen verbalisant [verbalisant 1] naar de verdachte toe rende, iets onder de personenauto gooide, naar later blijkt een onkruidbrander met daaraan een gasfles. Bij de staande houding van de verdachte roken de verbalisanten een sterke penetrante gaslucht rondom de personenauto en rondom de verdachte. Ook tijdens de overbrenging van de verdachte werd dezelfde penetrante gaslucht in het dienstvoertuig geroken. De verklaring van de verdachte dat hij mogelijk gestruikeld is over de onkruidbrander, dat hij hierdoor gehurkt op de grond zat en dat daardoor de penetrante gaslucht aanwezig was acht het hof - alleen al door het feit dat de verdachte latex handschoenen droeg - volstrekt ongeloofwaardig en het hof schuift deze verklaring dan ook terzijde.
Gelet op deze uiterlijke verschijningsvormen is het hof van oordeel dat op grond van het gedrag en de handelingen van de verdachte er wel degelijk sprake is van het voor een strafbare poging vereiste begin van uitvoering dat gericht was op de voltooiing van de brandstichting van de auto. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot brandstichting van de personenauto. De omstandigheid dat er - nog - geen vuur, beschadiging of brandspoor is waargenomen, doet aan het voorgaande niet af.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder 1 en 2. Zoals hiervoor weergegeven, heeft hetgeen dat onder 3 en 4 subsidiair ten laste is gelegd plaatsgevonden na het tenlastegelegde onder 2 en vóór het tenlastegelegde onder 1, terwijl al deze incidenten hebben plaatsgevonden binnen een tijdsbestek van nog geen uur en binnen een straal van 190 meter van de woning van de verdachte, waarbij de looproute van de verdachte vanaf café [B] naar de locatie waar de verdachte uiteindelijk is aangetroffen hem langs alle locaties waar de incidenten hebben plaatsgevonden kan hebben gevoerd (zie ook de aan dit arrest gehechte plattegrond), met inbegrip van zijn, naar eigen zeggen, stop bij zijn woning. Ook de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde een pet droeg en ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde geen pet droeg, wordt verklaard door de omstandigheid dat de verdachte tussendoor in zijn woning heeft verbleven, en vervolgens, naar eigen zeggen daar zonder pet weer is vertrokken. Ook blijkt uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen dat bij de incidenten onder hetgeen ten laste is gelegd onder 2, 3 en 4 telkens brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van open vuur, waarbij geen indicatie is verkregen dat er een ontbrandbare vloeistof is gebruikt. Ook bij hetgeen onder 1 ten laste is gelegd is door de verbalisanten geen ontbrandbare vloeistof aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat bij deze twee onder 3 en 4 tenlastegelegde incidenten op essentiële punten sprake is van belangrijke overeenkomsten met de bewezenverklaarde (poging tot) brandstichting onder 1 en 2 in die zin dat het hier ook gaat om het bijbrengen van open vuur, terwijl deze incidenten zich binnen een zeer kort tijdsbestek (03.50 - 04.30 uur) tussen de twee andere (poging tot) brandstichtingen waarbij verdachte betrokken was (feiten 1 en 2) en - blijkens de aangehechte plattegrond - in een zeer kleine straal rondom de woning van de verdachte hebben plaatsgevonden.
Voorts overweegt het hof in dit verband dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige brandstichtingen. Het betreft de arresten van dit gerechtshof van 22 november 2016 met de ECLI-nummers 2016:5167 en 2016:5165. Hierbij zijn ook goederen in brand gestoken die tegen een gevel aan stonden, overeenkomstig het tenlastegelegde onder 3 (feit 4 van 2016:5167 (fiets(tassen) tegen de gevel) en feit 2 en 6 van 2016:5165 (rolcontainer resp. fiets tegen schuur), is een container in brand gestoken, overeenkomstig het tenlastegelegde onder 4 (feit 2 van 2016:5167 en feiten 2, 10 en 12 van 2016:5165), en een auto, overeenkomstig het tenlastegelegde onder 1 (feit 3 van 2016:5167). Ook werd bij de brandstichtingen in die twee arresten telkens gebruik gemaakt van open vuur, waarbij geen ontbrandbare vloeistoffen zijn gebruikt.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder 3 en 4 subsidiair.
Met betrekking tot het tenlastegelegde onder 4 merkt het hof op dat nu er niet geconcludeerd kon worden of er door de brand daadwerkelijk een gemeen gevaar voor goederen te duchten was geweest het onder 4 primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, maar volstaan dient te worden met bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde. Met betrekking tot feit 3 geldt dat een stoel met twee kussens in brand is gestoken die tegen een voordeur van een woning stond waarin aangeefster en haar echtgenoot lagen te slapen. Om die reden acht het hof bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was evenals levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.”