ECLI:NL:PHR:2024:245

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
22/00827
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00827
Zitting19 maart 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 8 maart 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, wegens impliciet subsidiair "schuldheling, meermalen gepleegd".
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00837 en 22/00969. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 februari 2019 tot en met 18 februari 2019 in Nederland 58 smartphones (te weten de 57 smartphones zoals vermeld op de overzichtslijst welke is opgenomen in het procesdossier op pagina 531 en 1 smartphone voorzien van het IMEI-nummer [nummer 1] ) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze smartphones redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goed betrof.”
5. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, voor zover inhoudende:
Ik had al eerder iets geleverd gekregen van [medeverdachte] . Ik denk dat het toen om iPads ging en wij hebben er nooit problemen mee gehad. Wij hebben in zijn auto afgesproken. Het waren telefoons in gesealde verpakkingen. Ze waren helemaal nieuw.
2. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 22 februari 2022, voor zover inhoudende:
Ik heb een eigen telefoonwinkel in Utrecht genaamd [A] . Het klopt dat ik telefoons heb gekocht van een particulier in de periode van 2 februari 2019 tot en met 18 februari 2019 en dat ik de telefoons contant heb betaald, zonder factuur te ontvangen. De verkoop heeft deels plaatsgevonden in de auto van [medeverdachte] . Ik heb op stopheling.nl gekeken. Ik ga er van uit dat stopheling.nl up-to date is. Ik heb een redelijke prijs voor de telefoons betaald.
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 januari 2019 (pg. 68-73), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik ben werkzaam voor het bedrijf Koeriersdienst [B] uit [plaats] . Op 26 januari 2019, omstreeks 21:20 uur ben ik mijn dienst begonnen. Ik moest eerst goederen ophalen in Groningen en Veendam. Daarna moest ik de spullen van Groningen naar de PostNL locatie in ‘s-Hertogenbosch brengen, gevestigd aan de Ketelaarskampweg 4. Ik vervoerde telefoons en seksartikelen. De producten
[het hof: de telefoons]kwamen van [C] . De goederen zijn geladen in een rolcontainer die helemaal omwikkeld is met niet doorzichtig zwart folie. Dit betreffen alleen de goederen van [C] . Ik kreeg vijf containers mee waarvan er eentje niet helemaal vol was. De rolcontainers van [C] heb ik in Groningen geladen en die stonden achteraan in de bus.
Op 27 januari 2019 iets voor 02.00 uur was ik bijna bij PostNL. Ik was net afgeslagen de [e-straat] op. Aan de rechterkant zit dan het terrein van PostNL. Dat is helemaal omheind. Langs het hek op de [e-straat] stond een hele rij bestelbussen. Ineens zag ik één bus uit de rij voor mij de weg op rijden. Ineens zag ik dat de bus achteruit kwam gereden. Hij bleef achteruit rijden tot hij tegen mijn bus aan reed. Op het moment dat de bus tegen mij aanreed werd tegelijkertijd de ruit aan de bijrijderszijde van mijn bus ingeslagen met een koevoet.
Ik hoorde iemand roepen “eruit, eruit”. Ik stapte uit de bus. Ik moest op mijn buik liggen. Ik hoorde dat er één of meer personen in de laadbak van de bus aan het rommelen waren. Toen ik op moest staan en naar mijn bus begeleid werd zag ik achter mijn bus een rolcontainer staan waar het zwarte folie vanaf was. Ik zag dat er op straat enkele pakketten lagen, tussen de Audi en mijn bus. Ik dacht dat de rolcontainer verder leeg was.
Ze reden met mijn bus een stukje naar voren. Volgens mij zijn ze de hele weg achteruit gereden en toen de hoofdweg op. Ik voelde dat de bus afremde en tot stilstand kwam. Volgens mij trok de persoon die rechts naast mij zat mij voor hem langs de bus uit. Vervolgens zag ik dat ze linksaf de oprit naar de snelweg namen.
4. Het relaasproces-verbaal d.d. 5 april 2020 (pg. 21) met bijlagen (pg. 183-223), opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Door de directie van [C] , waarvoor uiteindelijk de partij gestolen mobiele telefoons bestemd was, werd een lijst aangeleverd waarop alle weggenomen telefoons met merken, types, bijzonderheden en IMEl-nummers stonden vermeld.
Het hof stelt vast de 57 IMEI-nummers zoals hierna genoemd in bewijsmiddel 5 op deze lijst (aanvangende op pagina 183) zijn vermeld.
Het hof stelt voorts vast dat in voornoemde lijst op pagina 204 is vermeld een iPhone X 64GB voorzien van IMEI [nummer 2] (zie hierna bewijsmiddel nr. 6 en nr. 8).
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2019 (pg. 527) met bijlagen (pg. 528-531), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Door verdachte [verdachte] werd op 8 mei 2019 een lijst aangeleverd met daarop de IMEI-nummers van de telefoons die hij gekocht zou hebben van een persoon genaamd [medeverdachte] . De IMEI-nummers op de lijst werden door mij vergeleken met de IMEI-nummers van de op 27 januari 2019 gestolen telefoons. Uit deze vergelijking bleek mij dat op de door verdachte [verdachte] aangeleverde lijst, 57 IMEI-nummers voorkwamen van op 27 januari 2019 gestolen telefoons.
Het hof stelt vast dat een overzicht van laatstgenoemde 57 IMEI-nummers is opgenomen op pagina 531.
Het hof stelt voorts vast dat in voornoemde lijst IMEI [nummer 2] niet is vermeld (zie hierna bewijsmiddel nr. 6 en nr. 8).
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 mei 2019 (pg. 490-497) met bijlagen (499-516), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [verdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: [verdachte] , jij bent eigenaar van [A] te Utrecht. Hoe lang heb jij dit bedrijf?
A: In oktober 3 jaar.
V: Met welke activiteiten houdt [A] zich bezig?
A: Ik doe reparatie aan telefoons. Verder koop ik in en verkoop telefoons, tablets, laptops stofzuigers en kleine artikelen.
V: Hoe wordt de inkoop van de telefoons vastgelegd?
A: Ik vraag om een legitimatie en de gegevens noteer ik. Ik controleer de telefoons via ‘Stopheling”.
V: Op 18 februari 2019 werd er bij [A] een iPhone X 64GB voorzien van IMEI [nummer 2] gekocht door [D] . Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon van diefstal afkomstig is. Hoe ben jij in het bezit gekomen van deze telefoon?
A: Ik geef u een brief met daarop de naam van de persoon waarvan ik die telefoon gekocht heb. Hij had heel veel aan te bieden. Via Whatsapp en sms.
V: Wanneer is deze telefoon jou aangeboden?
A: Ik dacht 7 februari 2019 via sms en bellen op 31 januari 2019.
V: Door wie werd deze telefoon jou aangeboden?
A: [medeverdachte] [
hof begrijpt telkens: [medeverdachte]]. Alles leidt naar hem ook de telefoons van [E] en [A] [
het hof: [A]] waar jullie nog naar toe zouden gaan. Dit weet ik via [D] waar ik contact mee heb gehad.
V: Hoe ben je met hem [medeverdachte] in contact gekomen?
A: Hij belde mij op. Hij had een jaar geleden mij iets geleverd en dat was verder in orde. Ik heb toen zijn gegevens, die ik u heb overhandigd, genoteerd van zijn rijbewijs of ID bewijs. Het waren toen 5 Apple iPads.
V: Vertel eens hoe dat aanbieden/aankopen precies in zijn werk ging?
A: Hij nam met mij telefonisch contact op. Ik sta met mijn bedrijf op Marktplaats en daar staan ook mijn contactgegevens. Toen hij mij uitlegde wie hij was, de jongen uit Rotterdam waarvan ik de vijf iPads had gekocht, toen wist ik het weer.
V: Hoe heb jij betaald voor deze telefoons?
A: Contant voor de prijs die ik genoemd heb.
V: Waar zijn de facturen voor de gekochte telefoontoestellen?
A: Die heb ik niet.
V: Hoe ben je in het bezit gekomen van de telefoon(s)?
A: Ik vertelde hem interesse te hebben en ben een keer in Rotterdam geweest en hij is eenmaal hier in Utrecht geweest met zijn auto. De telefoons zaten in nieuwe doosjes. Hij had ze in zijn auto bij zich. Ik ben niet bij hem thuis geweest maar op de [a-straat 1] te [plaats] maar wel op straat. Ik was alleen en hij ook.
V: Vind jij dat jij je schuldig hebt gemaakt aan heling?
A: Zeker niet. Ik weet van wie ik gekocht heb en heb zijn gegevens genoteerd en heb ze gecontroleerd via stopheling. Ik
(hof: weet)dat dit ook niet alles zegt maar ik wist van wie ik gekocht heb en voor een redelijke prijs. Ik heb geen inkoopfactuur.
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 mei 2019 (pg. 522-523), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [verdachte] :
[verdachte] verklaarde tegenover mij, verbalisant:
"De i-meinummers die ik U zojuist heb toegezonden zijn de i-meinummers van de telefoons die ik in Rotterdam gekocht heb van [medeverdachte] . Het zijn er volgens mij 108 stuks”.
8. Een schriftelijk bescheid d.d. 18 februari 2019, inhoudende een factuur van [A] aan [D] :
[A]
Factuur verkoop
Factuur: 01012019
Datum: 18-02-2019
Klant
[D]
[b-straat 1]
[plaats]
Item omschrijving:
Apple X 64GB [nummer 2]
Prijs eenheid;
€ 760,-
Consultant:
[verdachte] ”
6. Voorts heeft het hof het volgende met betrekking tot het bewijs overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is - op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern aangevoerd dat de verdachte heeft voldaan aan de op het rustende onderzoeksplicht, zodat er geen sprake is van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem aangekochte smartphones door misdrijf waren verkregen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de periode van 2 februari 2019 tot en met 18 februari 2019 108 telefoons heeft gekocht van medeverdachte [medeverdachte] , waarvan 58 telefoons afkomstig waren van een gewapende overval.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte wist dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling.
Het hof komt dan toe aan de beoordeling van de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling. De verdachte heeft verklaard dat de verkoop van de telefoons deels in de auto van [medeverdachte] plaatsvond, dat hij contant heeft betaald, dat hij geen factuur ontving en dat hij de telefoons heeft gecontroleerd op de website stopheling.nl. De telefoons zaten nog in de gesealde verpakkingen en waren helemaal nieuw, aldus de verdachte.
Het hof stelt bij de beoordeling in deze voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat mobiele telefoons veelvuldig een voorwerp van misdrijf zijn. De verdachte, als eigenaar van een winkel waar ook telefoons worden verkocht, moet met dat gegeven zeker bekend zijn. Tegen deze achtergrond noopten de navolgende omstandigheden (in onderling verband en samenhang bezien):
- dat het om een 58-tal splinternieuwe telefoons van aanzienlijke waarde ging die van een particulier werden gekocht;
- dat contant werd betaald;
- dat er geen facturen werden verstrekt door de verkoper, en
- dat de verkoop/koop mede plaatsvond in een auto,
de verdachte, naar het oordeel van het hof, ertoe (zorgvuldig) onderzoek te verrichten naar de herkomst van de telefoons. De verdachte is daar naar het oordeel van het hof evenwel tekort in geschoten.
De vraag is dan of het door de verdachte raadplegen van de website stopheling.nl tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Het raadplegen van de website stopheling.nl biedt immers geen garantie dat elke gestolen telefoon op deze website staat geregistreerd. De website geeft deze garantie ook niet. De verklaring van de verdachte dat hij ervan uit was gegaan dat de website up-to-date was, dat hij voor de telefoons een redelijke prijs had betaald en dat hij een jaar eerder ook al goederen van [medeverdachte] had gekocht waarmee “niets aan de hand was” maken dat niet anders. Aan het oordeel van het hof doet evenmin af dat de verkoper zich had gelegitimeerd met een identiteitsbewijs en dat de verdachte beschikte over zijn contactgegevens.
Het hof is concluderend van oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval - eenvoudig gezegd - een groot risico nam dat - gelet op de hierboven geschetste omstandigheden - de mobiele telefoons afkomstig waren van diefstal. Door niet een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van de telefoons is hij, ten tijde van het voorhanden krijgen van die telefoons, in ernstige mate tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Anders dan de raadsman, maar met de politierechter en de advocaat-generaal, is het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.”
III.
Het ter ’s hofs terechtzitting gevoerde verweer van de verdediging
7. De door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

Schuldheling?
Voor een bewezenverklaring van schuldheling dient te worden vastgesteld dat cliënt ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoons redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren. Dit bestanddeel houdt mede een zogenaamde vergewisplicht in.
De omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen kunnen een onderzoeksplicht doen ontstaan naar de herkomst van dat goed.
Als een verdachte daarin in ernstige mate tekort is geschoten, dan is er sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Uit de jurisprudentie op dit gebied blijkt dat die aanmerkelijke onvoorzichtigheid niet snel wordt aangenomen. Omdat de rechtspraak casuïstisch is, is de scheidslijn tussen situaties waarin de verdachte wel of geen schuldverwijt te maken valt, niet altijd even helder te trekken.
Het gaat erom of aangenomen kan worden dat ieder weldenkend mens argwaan zou moeten krijgen. Is dat het geval dan is doorvragen of een nader onderzoek vereist.
Het tekortschieten in de onderzoekplicht vormt de schakel tussen de feiten en omstandigheden en de bewezenverklaring dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp “redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof”.
In de zaak van cliënt heeft de politierechter overwogen dat er omstandigheden waren die maakte dat cliënt onderzoek had moeten verrichten naar de herkomst van de telefoons. De politierechter oordeelt dat cliënt zou hebben nagelaten onderzoek te doen echter cliënt stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is.
Cliënt is reeds vanaf 1 oktober 2016 zelfstandig ondermeer (ik, A-G, begrijp: ondernemer] in de telefonie. Hij heeft een eigen telefoonwinkel te [plaats] aan de [c-staat 1] met de naam [A] . Aan deze pleitnota heb ik een uittreksel van Kamer van Koophandel gehecht alsmede twee foto’s van de winkel (*).
Cliënt heeft als ondernemer een zeer groot belang dat de zaken die hij verkoopt niet van diefstal afkomstig zijn omdat één keer een misser grote consequenties voor zijn naam kan hebben.
Bij alles wat hij inkoopt zorgt hij voor een zorgvuldig onderzoek teneinde zichzelf ervan te vergewissen dat het eerlijke handel betreft. Cliënt hanteert het motto: bij twijfel niet inhalen.
In deze zaak heeft [medeverdachte] eind januari/begin februari 2019 contact met cliënt opgenomen met de vraag of hij interesse had in de aankoop van enkele smartphones.
Nu cliënt het jaar daarvoor ook zonder problemen van hem Ipads heeft ingekocht (ik verwijs de inkoopverklaringen die zijn overgelegd op pagina 518 en 519 van het dossier) zag hij geen beletsel om met hem een afspraak te maken. Cliënt heeft vervolgens met [medeverdachte] afgesproken. Eén keer in Rotterdam en 1 keer bij cliënt in de winkel in Utrecht waarbij cliënt de smartphones heeft ingekocht.
Cliënt heeft om de legitimatie van [medeverdachte] gevraagd en de gegevens daarvan genoteerd alsmede opgeslagen c.q. bewaard. Verder heeft hij het kenteken van de auto van [medeverdachte] genoteerd en uit het dossier blijkt dat de Audi A3 op naam van [medeverdachte] staat (zie pagina 487). Voorts beschikte cliënt over het telefoonnummer van de verkoper.
Ook aan cliënt heeft [medeverdachte] aangegeven dat hij instond voor de smartphones die hij te koop aanbood. Nu [medeverdachte] zich legitimeerde en hij ook het jaar daarvoor zonder problemen goederen had geleverd, was er voor cliënt geen aanleiding om te vermoeden dat de aangeboden smartphones door diefstal waren verkregen.
Ingeval van problemen kon cliënt desgevraagd gelijk aangeven van wie hij had ingekocht en cliënt heeft ook zijn volledige medewerking verleend aan de politie. Dit blijkt ook uit het dossier.
Tussen handelaren is het goed gebruik dat de verkoper voor de hem aangeboden spullen in staat en ten bewijzen hiervan wordt er gevraagd om zich te legitimeren zodat de verkoper bij problemen direct kan worden achterhaald. Als de verkoper dit weigert dan zal cliënt ook niet van hem kopen.
Voorts is van belang dat de doosjes van de Iphone waren geseald alsmede dat er een reële prijs is overeengekomen. De hoogte van de prijs gaf voor cliënt geen enkele aanleiding om te vermoeden dat de telefoons van diefstal afkomstig waren.
Dat de aankoop op één moment in Rotterdam in de auto plaatsvond en dat er geen inkoopfacturen aanwezig zijn maakt dat niet anders. De andere aankoop vond wel in de winkel plaats en cliënt heeft bij de verkoop wel facturen gemaakt. Ook het feit dat er contant is betaald, zegt niets over de vraag of sprake is van (schuld)heling.
Een ander heel belangrijk punt is dat ook cliënt alle telefoons die hij koopt, zo ook de telefoons die op zijn tenlastelegging staan, checkt op www.stopheling.nl. Deze telefoons stonden niet op de website geregistreerd ten tijde van de aankoop en ook niet op moment dat cliënt deze telefoons weer doorverkocht. De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt mocht vertrouwen op de door hem tot twee keer toe geraadpleegde website van de overheid.
Als de door hem aangekochte en verkochte smartphones niet op de website stonden vermeld, hij beschikte over alle gegevens van de verkoper, een reële prijs betaalde voor nieuwe zich nog in gesealde doos bevindende Iphones, wat had cliënt dan verder nog moeten doen? Cliënt heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
De officier van justitie alsmede de politierechter lijken te veronderstellen dat er gelet op de volgens hen grote hoeveelheid telefoons een verzwaarde onderzoeksplicht op cliënt zou rusten.
De verdediging meent niet dat dit het geval zou moeten zijn. Cliënt is ondernemer en koopt daardoor - als die gelegenheid er is - ook groter in. Dit maakt niet dat op hem een extra onderzoeksverplichting rust naar de herkomst van de smartphones.
Binnen de (telefoon) handel is het niet gebruikelijk dat de verkoper zijn inkoopkanalen vrijgeeft omdat hij daarmee anders het risico loopt dat de koper de volgende keer direct daarnaar toegaat. De verkoper is daarmee zijn handel kwijt vandaar dat dit niet wordt gedaan. Als een verkoper aangeeft in te staan voor de aangeboden goederen en zich daarbij legitimeert zodat hij traceerbaar is dan is dit voldoende.
Cliënt heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en is daarin niet tekort geschoten zodat er geen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid die maakt dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem aangekochte smartphones door misdrijf waren verkregen.
Vrijspraak
Gelet op al het voorgaande geldt dat er naar de mening van de verdediging geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor opzet- noch schuldheling derhalve verzoek ik u hem daarvan vrij te spreken.”
IV.
Het juridisch kader
8. Schuldheling als bedoeld in art. 417bis Sr vereist dat de verdachte een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van het verwerven of voorhanden hebben van dit goed dan wel ten tijde van het vestigen van het persoonlijke recht op of het zakelijk recht ten aanzien van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf is verkregen. Dit is het geval als de verdachte grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft betracht ten aanzien van de herkomst van het goed. [1] Van een dergelijke aanmerkelijke onvoorzichtigheid is onder meer sprake als uit de bewijsmiddelen kan blijken dat de verdachte in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van het goed. [2]
9. De rechtspraak inzake schuldheling heeft een sterk casuïstisch karakter. [3] Ik geef een aantal voorbeelden. Voor het oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed (een fiets) uit misdrijf afkomstig was, is niet voldoende dat de verdachte – bij een aankoop via Martkplaats.nl – geen aankoop-bon heeft ontvangen en er niet op heeft gelet dat op de fiets geen sticker meer zat van de rijwielhandelaar. [4] Evenmin voldoende waren de omstandigheid dat de dagwaarde van de aangeboden graafmachine € 110.000,- was (nieuwwaarde: € 140.000,-) terwijl de verdachte deze had gekocht voor de prijs van € 70.000,-, [5] en de omstandigheid dat op een zwarte markt nog eens € 100,- kon worden afgedongen op de vraagprijs van € 350,-. [6] Dit kan echter weer anders worden als naast de lage prijs ook de wijze van levering afwijkt van de gangbare norm (zonder daarbij vragen te stellen over de herkomst daarvan en zonder iets te controleren). [7] Verder is onvoldoende voor het bewijs van schuldheling dat de verdachte de naam van de verkoper niet weet, dat hij moeite heeft om diens signalement te omschrijven en dat (in geval van een internetaankoop) op een andere locatie dan bij de verkoper thuis is afgesproken. [8] Deskundigheid aan de zijde van de verdachte kan echter weer wel een factor van betekenis zijn bij een positieve beantwoording van de vraag of hij redelijkerwijs had moeten weten dat het goed van misdrijf afkomstig is. [9] Datzelfde geldt voor bekendheid met de persoon van de verkoper (als die zich weleens in duistere handeltjes begeeft). [10]
10. Voorts is van belang hetgeen door of namens de verdachte ter terechtzitting wordt aangevoerd inzake diens wetenschap omtrent de herkomst van het goed bij de beoordeling van de houdbaarheid van de bewijsmotivering van de feitenrechter, [11] en of de feitenrechter overwegingen heeft gewijd aan de in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verdachte als koper te vergen onderzoeksplicht aangaande de herkomst van het goed en de verhouding tussen de staat van het goed enerzijds en de betaalde verkoopprijs en marktwaarde anderzijds. [12] Ook acht ik het niet onredelijk dat wanneer een hoeveelheid (nagenoeg) nieuwe en waardevolle goederen via een daarvoor ongebruikelijke weg als marktplaats wordt aangeboden, hogere eisen worden gesteld aan het vereiste van te verrichten onderzoek [13] , zeker als het gaat om goederen waarvan algemeen bekend is dat het dievengilde daarvoor een bijzondere belangstelling heeft, [14] zoals bij smartphones het geval is.
V.
Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
11. Dit middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling ten aanzien van de smartphone voorzien van het IMEI-nummer [nummer 1] niet zonder meer kan worden afgeleid uit ’s hofs bewijsvoering, zodat de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu de bewijsmiddelen inhouden dat een telefoon met IMEI-nummer [nummer 2] gestolen bleek te zijn (onderstrepingen van mij, A-G).
12. Over dit middel kan ik kort zijn. De steller van het middel heeft een scherpe blik, want het klopt wat zij zegt. Tot cassatie leidt dit echter niet. Ik meen dat sprake is van een misslag die zich in zoverre leent voor verbeterde lezing door de Hoge Raad. Ook als de Hoge Raad mij daarin niet kan volgen, leidt het cassatiemiddel op dit punt mijns inziens niet tot cassatie, maar dan wegens gebrek aan belang daarbij. [15] De verdachte is immers veroordeeld voor schuldheling van 58 telefoons en weglating van die ene telefoon met het voormelde IMEI-nummer uit de bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’, doet geenszins afbreuk aan de aard en ernst van de bewezenverklaring en laat ook de kwalificatie ongewijzigd. [16]
VI.
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het middel
13. Het tweede middel komt met motiveringsklachten op tegen (i) de bewezenverklaring van het onderdeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de smartphones redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, mede in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, en (ii) het oordeel van het hof dat de verdachte is tekortgeschoten in het door hem te verrichten onderzoek naar de herkomst van de telefoons, althans de verwerping door het hof van het door de verdediging daarop betrekking hebbend verweer.
14. Daartoe wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het hof zelf heeft vastgesteld dat de verdachte:
- reeds sinds jaren een telefoonwinkel had;
- een redelijke prijs heeft betaald voor de telefoons;
- de herkomst van de telefoons heeft gecontroleerd op de website stopheling.nl;
- eerder vijf iPads van de verkoper had gekocht die “in orde” waren;
- ‘slechts’ 57 van de 108 telefoons die de verdachte van de verkoper heeft gekocht van misdrijf afkomstig zijn;
- de verkoper heeft gevraagd om legitimatie en beschikte over zijn contactgegevens, en het kenteken van de auto (waarin [medeverdachte] reed) heeft genoteerd.
Voorts wordt in de cassatieschriftuur naar voren gebracht dat de omstandigheid dat de transactie plaatsvond op straat dan wel in een auto, bij een aankoop via Markplaats.nl niet vreemd is. Ook meent de steller van het middel dat het ontbreken van een nota van aankoop, of het door de verkoper niet verstrekken van een aankoop-bon, en de contante betaling niet maken dat de verdachte had moeten vermoeden dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren, met name niet omdat de verkoper als particulier handelde. Op grond van dit een en ander komt de steller van het middel tot de slotsom dat het hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt in welke mate de verdachte is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
Bespreking van het middel
15. Het hof heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld bij het verkrijgen van de telefoons. Daarbij heeft het hof betrokken dat (i) het een feit van algemene bekendheid is dat telefoons veelvuldig een voorwerp van misdrijf zijn, (ii) de verdachte als eigenaar van een telefoonwinkel daarvan op de hoogte moet zijn geweest, (iii) hij 58 splinternieuwe, maar gestolen telefoons van aanzienlijke waarde van een particulier heeft gekocht, (iv) hij deze telefoons contant heeft betaald, (v) door de verkoper geen facturen werden verstrekt en (vi) de verkoop mede heeft plaatsgevonden in een auto. Ook ’s hofs overweging dat het om een zeer grote hoeveelheid gaat, namelijk een 58-tal (gestolen) telefoons die ook nog eens nieuw waren, weegt voor mij zwaar. Juist op dat punt wijkt het onderhavige geval sterk af van de vorengenoemde rechtspraak waarin de Hoge Raad de betreffende oordelen van feitenrechters casseerde. Daar ging het immers steeds om tweedehands aankopen van een enkel goed. Zoals hierboven in het juridisch kader door mij reeds is betoogd, ligt het in de rede om bij aankoop van een betrekkelijk grote hoeveelheid nieuwe goederen van waarde, hoge eisen te stellen aan de voorzichtigheid die van een koper mag worden gevergd. Dat geldt temeer voor de verdachte die zich als ondernemer op een bepaalde markt begeeft, zoals in de onderhavige zaak de verdachte die een eigen telefoonzaak heeft, en aan wie dus deskundigheid op dat terrein kan worden toegedicht. En dit geldt al helemaal als het goederen betreft waarvan, zoals het hof in de onderhavige zaak heeft overwogen, algemeen bekend is dat deze veelvuldig het voorwerp van misdrijf zijn (hetgeen in de onderhavige cassatieschriftuur niet wordt weersproken).
16. Zoals de steller van het middel terecht opmerkt, zijn sommige van de feiten en omstandigheden die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd – het niet ontvangen van de factuur en de locatie van de verkoop – op zichzelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Met deze enkele constatering wordt er echter aan voorbijgegaan dat het hof niet alleen deze twee factoren heeft genoemd, maar zes in totaal (zie het vorige randnummer), die door het hof in onderlinge samenhang zijn bezien en aldus ten grondslag zijn gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte nader onderzoek had moeten verrichten naar de herkomst van de telefoons.
17. De omstandigheid dat het hof niet heeft overwogen welke verhouding precies bestond tussen de door de verdachte betaalde prijs en de marktwaarde van de telefoons, doet – gezien de overige argumenten die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd en het feit dat het verweer van de verdediging hierop niet voortborduurt – niet af aan mijn vaststelling dat het oordeel van het hof te dezer zake genoegzaam is gemotiveerd. Terzijde merk ik op, dat het hof niet – zoals de steller van het middel beweert – heeft vastgesteld dat de verdachte een redelijke prijs voor de telefoons heeft betaald; het hof heeft slechts gezegd dat de verdachte dit heeft aangevoerd.
18. Tot slot is de steller van het middel van opvatting dat het hof “onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt in welke mate verzoeker zou zijn tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht”. Deze mening deel ik niet. Het hof heeft overwogen dat de website stopheling.nl niet garandeert dat elke gestolen telefoon als zodanig op de website staat geregistreerd. Voor zover mij bekend vermeldt die website een dergelijke ‘disclaimer’. Ook ’s hofs overweging dat de verklaring van de verdachte, dat hij eerder goederen van [medeverdachte] heeft gekocht waarmee niets aan de hand was, niet afdoet aan het feit dat hij tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht deel ik; een eerdere legale aankoop ontslaat in het bijzonder een ondernemer onder omstandigheden als de onderhavige niet van zijn plicht om bij elke nadere aankoop afzonderlijk de nodige voorzichtigheid te betrachten. Verder acht ik ’s hofs overweging dat het feit dat de verdachte de identiteit van de verkoper heeft vastgesteld niet afdoet aan verdachtes aanmerkelijke onvoorzichtigheid niet onbegrijpelijk; dit kan immers nauwelijks als nader onderzoek worden aangemerkt. Ook vermag ik – anders dan de steller van het middel – niet in te zien waarom het feit dat ongeveer de helft van de door de verdachte gekochte telefoons niet uit misdrijf afkomstig was, afdoet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof omtrent het tekortschieten door de verdachte in zijn onderzoeksplicht. Hoewel het hof niet nader heeft gespecificeerd welk aanvullend onderzoek de verdachte had kunnen ondernemen, brengt dit niet mee dat ’s hofs motivering van de bewezenverklaring de toets in cassatie niet kan doorstaan. Onder de omstandigheden van het onderhavige geval, zoals deze door het hof zijn vastgesteld, was het hof niet gehouden daaraan expliciet een overweging te wijden.
19. Het komt mij voor dat het bestreden oordeel van het hof – dus dat de verdachte “in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld” – ook in het licht van hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd.
20. Het middel faalt.
VII.
Het derde cassatiemiddel en de bespreking daarvan
21. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
22. Deze klacht is terecht. Namens de verdachte is op 10 maart 2022 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 februari 2023 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, hetgeen betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim drie maanden is overschreden. Gezien het feit dat de opgelegde taakstraf minder dan 100 uren bedraagt, kan de Hoge Raad volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. [17]
VIII.
Slotsom
23. Het eerste middel leidt hoe dan ook niet tot cassatie. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel is terecht voorgesteld, maar leidt slechts tot de constatering dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
24. Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds ruim twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn ook in dat opzicht is overschreden [18] Ook in dit verband kan de Hoge Raad volstaan met de enkele constatering daarvan.
25. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9146,
2.HR 13 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5702,
3.Ik verwijs daarvoor ook naar de conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Vellinga vóór HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3191,
4.HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5625,
5.HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701 (rov. 5.3).
6.HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1691,
7.HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6515 (rov. 3.3).
8.HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1097,
9.HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625,
10.Zie de conclusie van A-G Bleichrodt (onder 10) vóór HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301 (HR: art. 81 RO), waarin de verdachte op de hoogte was van het strafblad van degene van wie hij de mobiele telefoon had ontvangen. Deze verkoper heeft ter zake verklaard dat hij voor “kleine vermogensdelicten”, in het bijzonder diefstallen en “inbraakjes”, met politie en justitie in aanraking was geweest. Vgl. HR 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7729 (rov. 3.2.3-3.3), waar het feit dat de verdachte een goed van een “andere gebruiker” (lees: drugsgebruiker) had gekregen, onvoldoende was voor een veroordeling voor schuldheling.
11.HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1694 (rov. 2.3) oordeelde dat “[m]ede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd” de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Omgekeerd kan (kort gezegd) het uitblijven van een (geloofwaardige of aannemelijke) verklaring van de verdachte weer bijdragen aan de toereikendheid van de motivering van de feitenrechter (HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1808 (rov. 2.3); HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
12.HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263 (rov. 2.3). Zie ook HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3191,
13.Vgl. de conclusie van A-G Paridaens (onder 11-12) vóór HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1593 (HR: art. 81 RO).
14.In dezelfde zin mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie vóór HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301 (HR: art. 81 RO).
15.Ik merk op dat in de schriftuur zo’n belang niet aan de orde wordt gesteld.
16.Vgl. HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:799,
17.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
18.HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:464 (rov. 4).