Conclusie
verzoekster tot cassatie,
1.Inleiding en samenvatting
two party-agreement) opgemaakt en ondertekend op 30 november 2023 en 1 december 2023. Daarin zijn afspraken vastgelegd over de zorgregeling en de invulling van de contactmomenten voor zowel het geval dat de moeder toestemming krijgt om met de minderjarige naar [plaats 1] te verhuizen, als voor het geval dat wordt beslist dat de minderjarige bij de vader blijft wonen.
Vervangende toestemming om te verhuizen en hoofdverblijfplaats
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Subonderdeel 1.1klaagt in de eerste plaats dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in zijn beschikking, in het bijzonder in r.o. 5.8 (hiervoor onder 2.14 geciteerd), uitsluitend als maatstaf te hanteren wat “het meest in het belang van [de minderjarige] is”. Het hof heeft miskend dat de rechter bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht moet nemen en dat dit in een voorkomend geval ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan die van het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen. Volgens het onderdeel heeft het hof niet alle relevante omstandigheden van dit geval in acht genomen en heeft het niet, laat staan toereikend, gerespondeerd op “hetgeen de moeder – als vermeld in het navolgende (waaronder onderdelen 2 t/m 4) – heeft gesteld”. Het onderdeel klaagt dat het hof geen, laat staan voldoende, oog heeft gehad voor
eerste gedachtestreepje, onder a tot en met c).
onder agenoemde omstandigheden, inhoudende dat de moeder de minderjarige altijd bij zich heeft gehad, anders dan de vader, en met haar een zeer hechte band heeft gecreëerd. [21]
onder b, voor zover daarin wordt gerefereerd aan de
emotionelezorg die de moeder vanaf de geboorte van de minderjarige over haar heeft gehad.
onder bgenoemde omstandigheden geldt dat zij betrekking hebben op de
financiëlezorg voor de minderjarige. Het hof heeft aan het slot van r.o. 5.7 overwogen bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats geen waarde toe te kennen aan financiële argumenten. Hieruit volgt dat het hof zich rekenschap heeft gegeven van de hier in het onderdeel bedoelde omstandigheden. Ook ten aanzien van deze omstandigheden kan het onderdeel dus niet tot cassatie leiden.
onder cgenoemde omstandigheid dat de moeder door haar positie als VN-diplomaat veel meer en betere mogelijkheden heeft dan de vader om voor de minderjarige te zorgen, kan mijns inziens niet tot cassatie leiden, alleen al omdat uit de passage in de appelschriftuur onder 20, waarnaar het onderdeel verwijst, niet blijkt van meer en betere mogelijkheden om voor de minderjarige te zorgen.
financiëlevoordelen die de baan van de moeder bij de VN met zich brengt, in het bijzonder ten aanzien van (de bekostiging van) de opleiding van de minderjarige. Het hof heeft het betoog in zoverre dan ook kennelijk – en niet onbegrijpelijk [23] – opgevat als een financieel argument, en dit aan het slot van r.o. 5.7 terzijde gelegd. Voor zover de moeder nog andere voordelen van haar positie als VN-diplomaat op het oog heeft gehad, heeft zij deze niet voldoende geconcretiseerd.
onder c) dat de zittingsvertegenwoordiger van de raad bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft opgemerkt dat zij het de minderjarige “zou gunnen de kans te krijgen om in [plaats 1] te gaan wonen”, maar dat advies is uiterst voorzichtig geformuleerd, terwijl de zittingsvertegenwoordiger ook heeft laten weten het lastig te vinden en in beide situaties mogelijkheden te zien (zie hiervoor onder 2.8). [24] Verder is op te merken dat het advies is gegeven terwijl de zittingsvertegenwoordiger wel voorafgaand aan de zitting beschikte over het verzoekschrift van de moeder (overeenkomstig art. 810 lid 3 Rv), maar niet over het verweerschrift van de vader. [25] Voor een gedegen en afgewogen advies is mijns inziens evenwel nodig dat de raad de processtukken van tevoren ontvangen en gelezen moet kunnen hebben. [26] Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad overigens ook opnieuw gezegd dat het lastig is om een duidelijk advies te geven en om die reden geadviseerd om de minderjarige door een gedragsdeskundige van de raad te laten horen. [27]
tweede gedachtestreepjein subonderdeel 1.1, onder i en ii.
onder iwordt verwezen, onderstrepingen zijn van mij):
verkeert in de veronderstellingdat de man er geen bezwaar tegen zal hebben dat zij, net zoals vanaf de geboorte, met [de minderjarige] weer in het buitenland kan wonen.
De afspraaktussen de man en de vrouw was sedert September 2020 dat zij en [de minderjarige] Nederland zouden verlaten op het moment dat de vrouw een stabiele baan zou vinden in het buitenland. (…)”
zij ervan uitging dathaar voornemen om met [de minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, in lijn was met hun historische internationale levensstijl.”
De moeder: Toen wij in 2020 naar Nederland kwamen was het onze doelstelling niet in Nederland te blijven. (…)
onderling afgesprokendat ik gedurende een periode hier zou blijven zodat het kind ook een band met de vader kon opbouwen. Intussen zou ik proberen een andere baan te vinden en dat, zodra ik die zou hebben, [de minderjarige] en ik dan zouden weggaan. Dat was
de afspraak.”
afgesprokenwas dat de vrouw met [de minderjarige] zou teruggaan naar [plaats 1] zodra zij een nieuwe baan had. Hij vond het niet noodzakelijk om hen in de tussentijd op zijn adres in te schrijven.
de intentieuitgesproken dat zij uit elkaar zouden gaan en dat de vrouw met het kind zou verhuizen zodra zij een baan had gevonden. De vrouw kan derhalve niet bevatten dat de man nu het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij zich wenst te hebben. (…)
zij ervan uitging dathaar voornemen om met [de minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, in lijn was met hun internationale levensstijl.”
één voorwaarde: dat ik, als ik een baan zou hebben, met [de minderjarige] Nederland zou verlaten en dat ik financieel niks van hem zou verlangen. Ik ging
akkoord. (…)”
Mr. Vonk: (…) De vader was niet op de hoogte van sollicitaties van de moeder. Hij probeerde wel contact met haar te krijgen terwijl ze in hetzelfde huis woonden maar hij had geen idee wat ze aan het doen was. De moeder erkent dat min of meer in haar tijdslijn. Als je eind januari 2023 solliciteert en wordt aangenomen, waarom wacht je dan drie maanden om dat aan de vader te melden? Er was dus geen enkel overleg.”
onder igenoemde stellingen van de moeder dat sprake was van een afspraak of een tussen partijen uitgesproken intentie mijns inziens een nadere toelichting, die de moeder niet heeft gegeven. Daarom meen ik dat het hof aan deze stellingen van de moeder voorbij mocht gaan.
onder iidat het hof geen, laat staan voldoende, oog heeft gehad voor de stelling van de moeder dat haar verhuizing naar [plaats 1] noodzakelijk was, faalt. Het hof heeft mijns inziens rekening gehouden met deze stelling, nu het heeft overwogen dat het uit de verklaring van de moeder begrijpt dat zij niet kan of niet wil verhuizen naar Nederland (r.o. 5.7).
wenselijkeverdeling van zorg- en opvoedingstaken na het uiteengaan van de ouders. Dat uit deze norm ook zou voortvloeien dat met de
feitelijk bestaandeverdeling van zorg- en opvoedingstaken geen rekening mag worden gehouden, in die zin dat de rechter in de te verrichten belangenafweging in het kader van een op de voet van artikel 1:253a BW in het belang van het kind te nemen beslissing niet de omstandigheid zou mogen betrekken dat het kind bij een van de ouders verblijft, blijkt mijns inziens nergens uit. Integendeel: uit de hiervoor onder 3.6 genoemde vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter bij zijn beslissing in geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen. [35] Tot deze omstandigheden kan ook de mate waarin het kind geworteld is in zijn of haar omgeving behoren (zie hiervoor onder 3.8), in welk verband dus ook de omstandigheid dat een kind bij een van de ouders verblijft mee kan wegen in de belangenafweging. Voor de opvatting van het middel is mijns inziens dan ook geen steun te vinden in het recht. Subonderdeel 1.2 faalt daarom.
onder a, van uit dat het hof, evenals de rechtbank, impliciet als enige dan wel belangrijkste argument bezigt dat de status quo gehandhaafd zou moeten worden, omdat het hof in essentie (i) slechts vaststelt dat het goed gaat met de minderjarige in de woonsituatie bij de vader in [plaats 2] , (ii) oordeelt dat er “geen contra-indicaties” zijn voor het verblijf van de minderjarige bij de vader, en (iii) dat er geen feiten of omstandigheden zijn die pleiten voor wijziging van de huidige woonsituatie. Het hof beantwoordt volgens het subonderdeel daarmee niet de vraag wat het meest in het belang van de minderjarige is, terwijl het volgens het hof om het antwoord op die vraag gaat. Wat het hof in r.o. 5.8 vaststelt, sluit volgens het subonderdeel allerminst uit dat het voor de minderjarige beter zal zijn als zij haar hoofdverblijfplaats krijgt in [plaats 1] , bij haar moeder. Het subonderdeel acht daarbij enkele door de moeder in hoger beroep ingenomen stellingen van belang, die in het subonderdeel onder i en ii genoemd worden (zie daarover hierna onder 3.43 en 3.44).
onder i) maakt de bestreden overweging verder niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Dat de minderjarige van huis uit gewend is aan de Engelse taal en die taal vloeiend spreekt, is namelijk niet een omstandigheid die kan bijdragen aan de conclusie dat het beter is voor de minderjarige dat haar hoofdverblijfplaats bij haar moeder in [plaats 1] wordt bepaald.
onder iigenoemde stellingen, die een herhaling vormen van subonderdeel 1.1, eerste gedachtestreepje, onder a tot en met c, verwijs ik naar de bespreking hiervoor onder 3.16-3.21.
onder b:
nadatde moeder met de minderjarige bij de vader in Nederland is ingetrokken. De stellingen van de moeder aldaar komen erop neer dat de vader toen te kennen heeft gegeven dat zij geen thuis hebben in Nederland, maandenlang heeft geweigerd om de minderjarige en de moeder in te schrijven op zijn adres, heeft geweigerd om hen financieel te onderhouden en liever geen verantwoordelijkheid wilde omdat het om een tijdelijk verblijf in Nederland van de moeder en het de minderjarige zou gaan. Deze passage vormt maar in beperkte mate een feitelijke basis voor wat het onderdeel daar in leest, namelijk dat de moeder altijd voor de minderjarige (emotioneel en financieel) heeft gezorgd tot het moment dat zij naar [plaats 1] verhuisde, dat de moeder vaak met haar dochter alleen was en dat de vader weigerde om voor hen te zorgen. Die feitelijke basis is er mijns inziens alleen waar het de financiële zorg betreft. Het hof heeft evenwel in r.o. 5.7 overwogen geen waarde toe te kennen aan financiële argumenten.
voordatde moeder met de minderjarige naar Nederland verhuisde, ligt deze in het verlengde van de klacht van subonderdeel 1.1, eerste gedachtestreepje, onder b en faalt deze op dezelfde gronden als die klacht (zie hiervoor onder 3.18 en 3.19).
Convention on the Privileges and Immunities of the United Nations 1946en de
Vienna Convention on Diplomatic Relations 1961, op grond waarvan zij recht heeft op een behandeling waarin rekening wordt gehouden met haar diplomatieke status. Dit houdt volgens het onderdeel in dat haar niet mag worden verweten dat zij naar [plaats 1] is verhuisd. Ten onrechte heeft het hof met deze omstandigheid geen rekening gehouden, aldus het onderdeel.
nietbij de vader te bepalen, en om dus, nu de minderjarige feitelijk reeds bij de vader woont, verandering te brengen in de bestaande situatie. Daarbij is het hof concreet ingegaan op een door de moeder naar voren gebrachte mogelijke contra-indicatie, te weten dat de minderjarige als gevolg van het werk van de vader regelmatig door anderen moet worden opgevangen.