ECLI:NL:PHR:2025:290

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/00014
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over laster, belaging en vernieling met betrekking tot een review op een dierenartsenwebsite

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1971, veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor onder andere laster, belaging en vernieling. De veroordeling volgde op een arrest van 21 december 2022, waarin de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een review die de verdachte op de website van een dierenartsenpraktijk heeft geplaatst, waarin hij lasterlijke uitspraken deed over de aangeefster, een medewerker van de praktijk. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen zijn bekennende verklaring afgelegd, maar heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de tenlastelegging van belaging en vernieling naar voren gebracht. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir de bekennende verklaring van de verdachte benadrukt en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de eer en goede naam van de aangeefster heeft aangetast door de lasterlijke review te plaatsen. De verdachte heeft ook herhaaldelijk beledigende berichten naar de aangeefster gestuurd en is meerdere keren in de straat van de aangeefster gezien, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van belaging. De verdachte heeft de vernieling van de auto van de aangeefster ontkend, maar getuigenverklaringen en de inhoud van de verstuurde berichten ondersteunen de beschuldigingen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering, maar heeft verder geen gronden voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00014
Zitting11 maart 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 21 december 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “belaging”, tweemaal “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, “laster” en driemaal “diefstal”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen.
1.2
Namens de verdachte heeft J.Y. Taekema, advocaat in 's‑Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van laster ten onrechte heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3, tweede volzin, Sv.
2.2
In de zaak met parketnummer 01-244276-20 is onder 1 – kort gezegd – tenlastegelegd dat de verdachte een review heeft geplaatst op de website van de dierenartsenpraktijk [naam] , waarin hij lasterende uitspraken doet over de aangeefster [aangeefster] , een medewerker van de praktijk.
2.3
In eerste aanleg heeft de raadsman van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 13 mei 2022 ten aanzien van dit feit het volgende naar voren gebracht:
“Mijn cliënt bekent dat hij het bericht heeft gepubliceerd. Ik refereer me ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de politierechter.”
2.4
De politierechter heeft de verdachte onder meer veroordeeld voor de tenlastegelegde laster en heeft in het vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waaronder “(d)e bekennende verklaring van verdachte d.d. 4 september 2020, p. 14”.
2.5
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2022 is – voor zover hier van belang – het volgende gerelateerd:
“De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart:
Ik ben om meerdere redenen in hoger beroep gekomen. Het appel is gericht tegen de tenlastegelegde belaging (feit 1 onder parketnummer 01-1700624-20). Het is namelijk niet zo gegaan zoals [aangeefster] heeft verklaard. Daarnaast heb ik de tenlastegelegde vernieling van de auto (feit 3 onder parketnummer 01-1700624-20) niet gepleegd. Wel heb ik de camera vernield en heb ik de drie diefstallen gepleegd.
De voorzitter vraagt de verdachte naar de op internet geplaatste berichten, zoals tenlastegelegd onder feit 1 onder parketnummer 01-244276-20.
De verdachte verklaart hierop als volgt:
Daar heb ik een reden voor. Ik heb niet zo lang op school gezeten.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte, gelet op zijn verklaring, het kennelijk niet eens is met de aan hem tenlastegelegde laster.
De verdachte verklaart:
Het was niet met die bedoelingen.
De raadsman brengt in reactie hierop naar voren:
De belaging en vernieling dienen in hoger beroep aan de orde te worden gesteld. Het gaat daarnaast voornamelijk om de strafsoort.
[…]
De voorzitter houdt kort de stukken voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op het tenlastegelegde feit met parketnummer 01-244276-20.
De verdachte verklaart:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik berichten heb geschreven en vraagt mij waar de informatie in die berichten vandaan komt. Dat is wat zij mij heeft verteld. Als ik hem niet ken, waarom moet hij zich dan met mij bemoeien?
U, voorzitter, houdt mij voor dat in het bericht onder meer te lezen is dat ze regelmatig een flinke beurt krijgt en vraagt mij of dat verzonnen is. Ik heb het bericht er pas vanaf weten te halen. Het is de waarheid dat ze handelt met dierenmedicatie. Er kwamen meisjes bij mij om medicijnen bij haar te halen. Zij poetst daar. Die mensen vertrouwen haar.
U, voorzitter, vraagt mij of ik dit zelf ooit heb gezien. Ja, ik heb zelf gezien dat ze daarin handelt. Mensen komen thuis dat spul ophalen. Dat is niet in opdracht van de dierenarts. [aangeefster] is allesbehalve eerlijk.
U, voorzitter, houdt mij voor dat zij volgens de berichten in een auto van de zaak zou rijden en vraagt mij of dit klopt. Dat snap ik niet zo.
[…]
De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt:
Ter zake van de tenlastegelegde laster heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Indien dit niet als bekennend wordt gezien door de verdediging, kom ik daar nog op terug.
[…]
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging:
De verdediging zal zich concentreren op de door de advocaat-generaal aangevoerde punten. Ten aanzien van de tenlastegelegde laster refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.”
2.6
Het hof heeft ten laste van de verdachte vervolgens bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 15 juli tot en met 21 juli 2020 in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [aangeefster] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van een geschrift, door op het internet op de site van dierenartspraktijk [naam] een review te plaatsen met de volgende tekst: “echt heel erg goede zorg vooral voor de poetsvrouw zelf die handeld in dierenmedicatie plus ze krijgt er ook regelmatig een flinke beurt en ze rijdt een auto van de zaak ten koste van haar ex vriend die ze samen hebben leeggemolken ja [betrokkene 1] en [aangeefster] gaan goed samen maar zijn vrouw weet schijnbaar nergens van af heel erg bedankt dat je die kameroliefant ook niet overslaat 100 punten ok dan praten we voorlopig op deze manier” terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;”
2.7
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de bewijsmiddelen het volgende in:
“Het hof volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1. Het proces-verbaal van aangifte inclusief bijlagen van [aangeefster] d.d. 26 augustus 2020, dossierpagina’s 3-10.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 september 2020, dossierpagina’s 12-15, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte dat hij een review heeft geplaatst op de site van dierenartsenpraktijk [naam] en dat hij begrijpt dat hij [aangeefster] misschien een beetje laster toebrengt;
2.8
Het middel voert in de kern aan dat de als bewijsmiddel 2 opgenomen verklaring van de verdachte niet te gelden heeft als een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis, althans dat de verdachte nadien anders heeft verklaard op de terechtzitting in hoger beroep.
2.9
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat art. 359 lid 3 Sv aldus moet worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, is mede afhankelijk van de – in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen – uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring. [1] De enkele omstandigheid dat de verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op een of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appel met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep. [2]
2.1
Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de aangifte van [aangeefster] [3] en de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij de review op heeft geplaatst en dat hij begrijpt dat hij de aangeefster misschien een beetje laster toebrengt. Namens de verdachte is in eerste aanleg, kennelijk op basis van deze verklaring, het standpunt ingenomen dat de verdachte dit feit heeft bekend. Het daaropvolgende appel is niet gericht tegen de bewezenverklaring van de laster en de opgave van de bewijsmiddelen door de politierechter, maar tegen andere feiten, zoals door de verdachte en zijn raadsman meermaals is verklaard ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte noch zijn raadsman heeft aldaar vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde laster of het standpunt van de advocaat-generaal in zijn requisitoir dat sprake is van een bekennende verklaring weersproken. In plaats daarvan heeft de verdediging zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het oordeel van het hof dat de bij de politie afgelegde verklaring kan worden aangemerkt als een bekennende verklaring komt me, mede gelet op deze procesopstelling van de verdachte in eerste aanleg en hoger beroep, niet onbegrijpelijk voor. [4] Anders dan de steller van het middel suggereert, maak ik uit deze verklaring niet op dat de verdachte niet zou begrijpen wat laster precies inhoudt.
2.11
Het middel brengt verder de klacht naar voren dat zelfs indien vorengenoemde verklaring bij de politie als een bekentenis moet worden aangemerkt, het hof alsnog niet kon volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte nadien anders heeft verklaard. Daarbij doelt de steller van het middel op een aantal uitlatingen van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep, die in het hiervoor aangehaalde proces-verbaal zijn opgetekend. Zo verklaarde de verdachte, toen de voorzitter van het hof hem bevroeg over de geplaatste review, dat hij er een reden voor heeft en niet zo lang op school heeft gezeten. Nadat de voorzitter vervolgens mededeelde dat de verdachte, gelet op zijn verklaring, het kennelijk niet eens is met de aan hem tenlastegelegde laster, verklaarde de verdachte: “het was niet met die bedoelingen”.
2.12
Het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte met deze uitlatingen niet heeft willen terugkomen op zijn eerdere bekennende verklaring acht ik niet onbegrijpelijk. Het wordt mij op basis van meergenoemd proces-verbaal namelijk niet zonder meer duidelijk wat de verdachte probeerde te zeggen met zijn opmerking dat hij er een reden voor had en niet zo lang op school heeft gezeten. Ook de opmerking “het was niet met die bedoelingen” is mijns inziens weinig concreet en voor meerdere interpretaties vatbaar. Een bestrijding van zijn eerdere bekentenis lees ik hier in ieder geval niet zonder meer in terug. Dat de voorzitter aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting bij de verdachte heeft gecontroleerd of hij het wel eens is met het tenlastegelegde lasterfeit, maakt dat naar mijn inzicht niet anders. Voor zover er bij het hof enige twijfel over bestond of de grieven van de verdachte tegen het vonnis tevens dit feit betroffen, is deze twijfel kennelijk – en niet onbegrijpelijk – weggenomen door hetgeen hierna door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht en de daaruit naar voren komende procesopstelling van de verdachte, zoals hiervoor beschreven. Gelet op die procesopstelling, alsook tegen de achtergrond van het voortbouwende karakter van de appelprocedure, kan het oordeel van het hof dat kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen mijns inziens de toets in cassatie doorstaan. Het eerste middel klaagt daarover tevergeefs.
2.13
Daarbij merk ik ten overvloede op dat ik zonder nadere toelichting, die in de schriftuur niet is gegeven, ook niet goed kan inzien welk rechtens te respecteren belang de verdachte heeft bij het alsnog weergeven van de inhoud van het desbetreffende, met nauwkeurigheid aangeduide, proces-verbaal van aangifte, waarvan de korte inhoud hem ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden. [5]

3.Het tweede middel

3.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van belaging.
3.2
Ten laste van de verdachte heeft het hof in de zaak met parketnummer 01-170624-20 onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 juni 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1966), door
- die [aangeefster] telkens (beledigende) app berichten te sturen en
- (telkens) door de straat te rijden waarin die [aangeefster] woonachtig is
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;”
3.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2020, dossierpagina’s 4-5, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
(p. 4)
Ik ben woonachtig op het [a-straat 1] in [plaats] . Ik ben in het bezit van een auto. Deze auto staat altijd voor mijn woning geparkeerd. Op 22 juni 2020 omstreeks 00.30 uur heb ik nog zicht gehad op mijn auto, alles rondom en aan de auto was intact. ‘s Morgens, 22 juni 2020, omstreeks 07.35 uur zag ik dat mijn band plat was. Dit betrof de band rechts achter.
(...)
‘s Middags kwam mijn ex [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) weer met zijn auto voorbij mijn woning gereden. Omdat er elke keer wel iets is met hem, heb ik met mijn telefoon gefilmd op het moment dat hij voorbij kwam. Ik hoorde dat hij bleef roepen: “lopen, lopen”. Nadat er door een vriend van mij een reservewiel was opgezet, wilde hij naar de bandencentrale rijden om een nieuwe band te gaan halen. Toen bleek dat er een heel oliespoor achterbleef. Ik kwam er toen achter dat niet alleen de band was lek gestoken maar ook de oliefilter en radiator.
(p. 5)
Ik doe hierbij aangifte van vernieling van mijn auto. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juni 2020, dossierpagina’s 6-10, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :

(p. 6)
Pleegdatum/tijd: Tussen 1 juni 2020 en 26 juni 2020
Ik wens aangifte te doen van stalking. Ik begrijp van u dat stalking een klachtdelict betreft. U heeft mij uitgelegd wat het doen van een klacht inhoudt en dat ik uitdrukkelijk om strafvervolging moet verzoeken. Ik verzoek u uitdrukkelijk om strafvervolging tegen [verdachte] in te stellen. Ik ben woonachtig aan het [a-straat 1] in [plaats] . Ik woon hier alleen. Omstreeks 2018 had ik een relatie met [verdachte] . Deze relatie duurde tot augustus 2019.
(p. 7)
Toch bleven wij weer contact houden met elkaar. Begin juni 2020 reed ik een keer met hem naar Venray om naar een scooter te kijken. Onderweg kregen wij een ruzie. Vanaf die dag is de hel weer losgebarsten. Hij stalkt mij met honderden appjes, waarin hij mij en mijn dochter beledigde. Ik probeer de berichten allemaal als bijlage bij de aangifte voegen, zodat u kunt zien dat [verdachte] niet stopt mij lastig te vallen, ondanks dat ik hem had aangegeven dat ik geen contact meer wilde met hem. (noot verbalisant: aangeefster heeft een USB stick overhandigd met daarin vele whatsapp berichten die [verdachte] naar haar verstuurde).
Begin juni 2020 tot nu stuurde hij mij meer dan 600 berichten.
voorbeelden van de beledigingen die [verdachte] mij stuurde:
3 juni 23:08 uur stuurde ik hem een bericht
‘ik wil niks meer van jou horen. nooit meer zien”.
3 juni 2020 stuurde hij:
* stuk verdriet dat jij bent, jij bent nog erger dat ik had durven denken, jij kunt voor altijd achterom blijven kijken”.
* dat is goed. jij betaalt mij alles terug, grote mongool.
* Ik heb geen medelijden met jou gehandicapte Hoer (bedoelt hij mijn dochter mee)
* met jou kut kleinkind
* Ik zet alles online
* Ik heb lak aan jou
* dat is jouw eigen verantwoordelijkheid, maar als er iets niet bij zit, zet ik heel Facebook van [betrokkene 2] . ( [betrokkene 2] is de vader van mijn kleinkind)
* dik vet varken,
* Spatader
* moeder, verdriet oma van niks.
(p. 8)
* vieze schuld hond da je ben ik heb dikke vette crimineel speknek.
* Ik word jou nachtmerrie ik heb nog heel veel geduld met jou en de jouwe junk
* Dit is pas echt. ik snap heel goed dat de vrouw van jouw baas mij niet moet. jij neukte met jouw baas om mijn drugs te betalen.
(note verbalisant: Aangeefster heeft een USB stick overhandigd met daarin vele whatsapp berichten die [verdachte] naar haar verstuurde) (
Het hof begrijpt dat (een aantal van) deze berichten zich uitgeprint als bijlagen op p. 17 t/m 34 in het eindproces-verbaal bevinden: schriftelijke bescheiden hierna onder 3.)
Op advies van u heb ik een nieuw telefoonnummer genomen. Hij kan mij nu niet meer telefonisch benaderen. Ik heb hem op alle media geblokt.
Echter [verdachte] heeft een auto en nu komt hij steeds weer bij mij in de straat gereden. Ik heb een filmpje van dinsdag 16 juni, waarop te zien is, dat [verdachte] in zijn auto zit, in de straat, voor mijn tuin stilstaat, het raam opent en weer van alles, tegen mij aan het schreeuwen was en mij uitschold.
Op 22 juni 2020 zag ik dat mijn auto vernield was. Mijn band was lek gestoken en later constateerde ik dat er een gat in de oliefilter was gestoken en dat de radiator kapot was. Ik heb hiervan apart aangifte van gedaan. Ik verdenk [verdachte] hiervan. Hij had ook in een appje aangegeven wat ik ervan zou vinden wanneer hij alle banden zou lek prikken. Op 8 juni stuurde hij een bericht: “eerstdaags LOPEN NAAR [plaats] , LOPEN NAAR [plaats] ”
Op 10 juni stuurde hij een bericht:
“Mijn wraak zal je doen laten huilen van spijt”
(p. 9)
Op 23 juni (
het hof begrijpt: 23 juni 2020) om 17:07 uur kwam [verdachte] op een scooter door de straat gereden. Hij schreeuwde weer van alles naar mij. Toen hij mij voorbij reed, bleef hij achterom kijken en maakte op het laatst met zijn rechterhand een snijdende beweging langs zijn keel.
Op 24 juni 2020 ontving ik in mijn SPAM mail, een bericht die hij al op 12 juni om 05:18 uur verstuurde. Hierin bedreigde hij mij, dat ik met hem contact op moet nemen of anders ga ik heel veel ellende tegemoet. Hierin gaf hij aan dat ik een vuil beest ben en dat ik hem die middag moest benaderen, zo niet, dan zou hij contact opnemen met mijn baas en IDR bewindvoering sociale dienst. Ik ben een ziek wijf, ik verdien TBS. “ik ga jou nu pas echt een loer draaien als je slim bent hoor ik je nog wel”. Dit zijn de woorden van [verdachte] .
Intussen heb ik een camera hangen. Op 26 juni 2020 zag ik via de camera dat hij vannacht vier keer bij mij in de straat is geweest. Ik zag dat hij twee keer langs mijn auto reed en bij mijn auto bleef stilstaan en twee keer reed hij langzaam door de straat. Hij is niet uitgestapt. Hij houdt maar niet op. Hij blijft mij lastig te vallen. Ik verzoek u om een onderzoek in te stellen. Ik wil dat het stopt.

3.

De schriftelijke bescheiden, te weten een hoeveelheid berichten opgenomen op de pagina’s 17-34 van het eindproces-verbaal, waarvan kopieën aan het arrest zijn gehecht. [6]
4.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2020, dossierpagina’s 36-37, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
Op advies van de politie heb ik [verdachte] overal op geblokkeerd en heb ik een camera opgehangen. [verdachte] komt me nog dagelijks lastig vallen. Sinds een week heb ik een camera hangen tegen de achtergevel van mijn woning. Deze camera staat gericht op mijn achtertuin en voorzijde openbare weg [a-straat] . De camera draait automatisch mee bij beweging. Op maandag 29 juni 2020, omstreeks 23.45 uur, lag ik op de bank in de woonkamer. Ik had de televisie aanstaan. Ik was een beetje weg aan het doezelen. Ineens hoorde ik een bonkend geluid dit tegen de rolluik. (...) Ik schrok en ik pakte met telefoon. (...) Ik heb toen de beelden teruggekeken. Ik zag op de beeldopname welke 53 seconden duurde en startte om 23.42 uur dat
- [verdachte] zijn auto Fiat Seicento parkeerde aan de achterzijde van mijn woning.
- [verdachte] uitstapt en naar voren loopt via de oprit van de buren van [a-straat 2] .
- Vanuit de oprit van de buren mijn tuin in loopt.
- [verdachte] door het keukenraam kijkt en vervolgens onder de camera staat.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2020, dossierpagina’s 40-41, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(p. 40)
Op 29 juni 2020 (
het hof begrijpt: 30 juni 2020) tussen 00.15 uur en 00.30 uur hoorde ik dat er beneden in de straat een auto stopte. Ik keek vanaf mijn balkon naar beneden om te kijken wie het was, ik woon op de eerste verdieping. Ik zag een kleine grijze auto, hetzelfde model als mijn onderbuurvrouw ooit had. De man (
het hof begrijpt: de verdachte) die uit de kleine grijze auto was gestapt, zag ik weer instappen en wegrijden. Ik herkende de man als de man die enkele maanden vaker, bijna elke dag, bij de onderbuurvrouw kwam. Ik zie diezelfde man vaker nog langskomen. Soms stopt hij in de straat met zijn auto en schreeuwt dan naar de onderbuurvrouw, onbekend wat hij dan tegen haar roept.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2020, dossierpagina’s 44-45, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(p. 44)
Ik wil u graag horen over de vernieling van de auto van jouw moeder. Ik heb begrepen dat jij een telefoongesprek hebt gevoerd met [verdachte] . Ik wil jou daar graag wat meer vragen over stellen.
De getuige verklaarde:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Hoe zijn jullie in contact gekomen?
A: Nadat ik van mijn moeder te horen kreeg dat haar band van haar auto lek was gestoken. Ze wist niet precies wat er nog meer mis was met de auto. Ik was ontzettend boos en heb hem gebeld omdat ik er klaar mee was. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik weer van allerhande meldingen had gekregen van de politie over dingen die hij had gedaan bij mijn moeder. Ik heb hem toen gezegd dat de politie meeluisterde. Dit blufte ik. Toen zei hij het volgende: “Ik heb die auto van jouw moeder vernield en dat moest ik van jou doen. Dat heb ik dus ook gedaan.” Daarna riep hij nog een paar keer van: “Ja dat moest ik van jou, dat moest ik van jou doen.”
(p. 45)
V: Wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden?
A: Dit was op 23 juni (
het hof begrijpt: 23 juni 2020).
7.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2020, dossierpagina’s 46-47, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 26 juni 2020 heeft aangever [aangeefster] aangifte gedaan van stalking tegen de verdachte [verdachte] .
Aangever [aangeefster] heeft ter ondersteuning van haar aangifte bijlage bijgesloten. Bij de aangifte zitten meerdere foto-afdruk bestanden, van onder meer Whatsapp – Marktplaats – email etc. Deze documenten wijzen voor zich en zijn als bijlage gesloten bij het proces-verbaal van aangifte.
Door aangever [aangeefster] zijn enkele filmpjes als bijlage bij de aangifte gesloten. Ik heb deze aangeleverde film bestanden bekeken en ik zal hieronder de filmpjes omschrijven:
(…)
# filmpje bedreiging: snijdende beweging keel
Ik zie een filmpje (
het hof begrijpt: een filmpje van 23 juni 2020) gemaakt vermoedelijk voor de woning van aangever [aangeefster] . Ik zie dat er vanaf de linkerzijde over de openbare weg een scooter komt gereden, met op de scooter als bestuurder de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] met zijn scooter stopt ter hoogte van de woning en vanaf de straat dingen begint te roepen. Ik hoor dat [verdachte] vraagt waarom ze hem lopen te bedreigen en tevens waarom [betrokkene 3] hem loopt te bedreigen. Ik hoor dat [verdachte] vervolgens een kort gesprek heeft, waarna hij op zijn scooter verder rijdt. Bij het wegrijden kijkt [verdachte] nog een keer terug en maakt met zijn rechterhand en vinger een gebaar voor de nek van rechts naar links. Ik zie dat dit een gebaar betreft beter bekend als snijdend. Hierna stopt het filmpje.
Ik ben in mijn politieloopbaan reeds meerdere malen in contact geweest met [verdachte] . Zodoende dat ik hem ambtshalve herken aan zijn houding en uiterlijk en zijn kenmerken van zijn gelaat.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 juli 2020, dossierpagina’s 66-69, inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 66)
Dit verhoor wordt afgenomen op de wijze van vraag en antwoord.
V: Vraag verbalisanten
O: Opmerking
A: Antwoord verdachte
(p. 67)
V: [aangeefster] heeft aangifte gedaan van stalking en zij verklaarde onder andere het volgende: ‘(...) Hij stalkt mij met honderden appjes, waarin hij mij en mijn dochter beledigde. Het is niet normaal wat hij allemaal schrijft. Het is te veel om op te noemen. Begin juni 2020 tot nu stuurde hij mij meer dan 600 berichten.’
Reageer hier eens op?
A: Ja dat was zo.
(p. 68)
V: Heb je meer dan 600 berichten naar haar gestuurd?
A: Ja dat kan.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris d.d. 3 juli 2020, inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
Het klopt dat ik veelvuldig berichten heb gestuurd naar [aangeefster] . Ik weet wel dat ik dit soort dingen niet moet doen.”
3.4
De bewijsoverwegingen van het hof houden ten aanzien van dit feit het volgende in:
“De verdediging heeft vrijspraak pleit ten aanzien van het onder parketnummer 01-170624­20 feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat geen sprake is van belaging, nu de berichten met instemming van aangeefster werden gestuurd. Daarnaast zijn de berichten – gelet op de vinkjes die daarbij al dan niet kleuren – nooit bij aangeefster aangekomen. De politierechter heeft in het vonnis omtrent dit betoog dat eveneens in eerste aanleg is gevoerd, het volgende overwogen (pagina 9):
‘Verdachte heeft in enkele weken tijd 600 berichten verstuurd naar aangeefster. De algehele toonzetting van deze berichten is onvriendelijk, beledigend en dwingend van aard. Dit moet zeer belastend voor aangeefster zijn geweest en haar vrees hebben aangejaagd. Gezien de tijdspanne waarbinnen en de frequentie waarmee verdachte deze grote hoeveelheid berichten met een dergelijke kwalijke toonzetting heeft gestuurd gecombineerd met het veelvuldig met zijn auto door de straat waar aangeefster woonachtig was te rijden, is er naar het oordeel van de politierechter sprake van belaging in de zin van artikel 285b Sr. Verdachte heeft door zijn handelen wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De wederrechtelijkheid volgt reeds uit de grote hoeveelheid berichten in een paar weken tijd met een algehele kwalijke toonzetting teneinde contact af te dwingen. Enig voorafgaand vrijwillig contact neemt het wederrechtelijke karakter niet weg. Het behoeft geen nadere uitleg dat het handelen van verdachte een negatieve impact op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster heeft veroorzaakt. De tenlastegelegde belaging kan dan ook worden bewezen zoals hierna uitgeschreven.’
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01-170624-20 feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld. In hetgeen in hoger beroep door de raadsman is aangevoerd ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.”
3.5
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2022 onder meer het volgende voorgedaan:
“De voorzitter houdt kort de stukken voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op de feiten zoals tenlastegelegd onder parketnummer 01-1700624-20.
De verdachte verklaart hierop als volgt:
Ik had op dat moment contact met haar. Eigenlijk is dat op een hele gemene manier gelopen. Ze had zichzelf ingeschreven. Die berichten die naar mevrouw [aangeefster] werden gestuurd, heeft zij niet gelezen. Dat zie je aan de vinkjes.
U, voorzitter, deelt mij mede dat de vinkjes kunnen worden uitgezet en vraagt mij waarom ik berichten bleef sturen. Het was liefdesverdriet denk ik.
U, voorzitter, deelt mij mede dat u het idee heeft dat de situatie mij nog steeds wat doet. Dat klopt. Het is gewoon de manier waarop. Eerst ging ze met mij scheiden, terwijl zij een koophuis had. Dat heeft ze tegen iedereen gelogen. Toen was ik weer terug bij af. Alle uitkeringen waren stop gezet. Wij hebben samengewoond. Ik dacht dat het huis van ons samen was. Wij zijn toen bij haar samen gaan wonen. Alles wat ze heeft gedaan, was nep. Er is denk vanuit haar kant nooit een relatie geweest.
U, voorzitter, vraagt mij of dat de reden is geweest dat ik zoveel berichten heb gestuurd. Mijn moeder kreeg een hersenbloeding. Zij heeft toen het pasje van mijn moeder gepakt.
U, voorzitter, deelt mij mede dat het hier ter zitting uiteindelijk om mijn gedrag gaat en het sturen van de berichten. Ik heb nooit ergens aangifte van gedaan. Ik ben thuis opgevoed met gelijke mogelijkheden. Ik werd continu bedreigd.
U, voorzitter, vraagt mij wat ik wilde bereiken met de berichten die ik stuurde. Er waren dingen aan vooraf gegaan. Ik heb dat om willen draaien. Hetzelfde als wat zij met mij had bereikt, namelijk dat ik 12 maanden zonder uitkering heb gezeten. Ik heb € 3.500,00 euro gespaard. Gewoon de pijn die zij mij telkens heeft aangedaan.
U, voorzitter, deelt mij mede dat het erop lijkt dat het een oog om oog, tand om tand situatie is geweest voor mij. Ik heb mensen aan de deur gehad. Dat zijn dingen waar ik dan niet voor kom. Haar dochter is bevallen. Ik ben zelfs naar [plaats] gegaan. Ik wilde het van me afschrijven en wilde het gewoon graag terugschrijven. Het is waar dat ik die berichten naar haar stuurde.
U, voorzitter, vraagt mij of het mij vervelend lijkt dat soort berichten te ontvangen. Ja, maar toen dacht ik daar eerlijk gezegd niet over na. Ik kan me ook voorstellen dat die berichten iemand kunnen beperken, maar dat heeft zij bij mij ook gedaan. Ik kan het me nu voorstellen.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik regelmatig in de straat reed en stil ging staan. Dat had een andere reden. Dat is in het dossier anders neergezet dan dat het daadwerkelijk is gebeurd.
U, voorzitter, houdt mij verder voor dat de camera van de muur is afgetrokken. Zij bleef mij met 20 verschillende nummers terug appen. Ze stonden met ongeveer 15 man bij mij aan de deur toen met die camera. Ik kan mij voorstellen dat het door de straat rijden in combinatie met het sturen van de berichten voor een opstapeling van gevoel zorgt. Ik deed dat zonder verstand. Het was kinderachtig. Ik heb daar wel spijt van.
U, voorzitter, houdt mij het bericht op pagina 17 van het dossier voor waarin ik heb geschreven ‘als je vandaag geen contact met mij opneemt ga je heel veel ellende tegemoet’. Dat werkt zo met de telefoon. Als ik de a intyp, komt er wat anders te staan. Op die wijze typ ik. Ik heb gezegd dat ze contact op moest nemen omdat mensen bij mij aan de deur stonden voor haar geld. Ze had namelijk een lening afgesloten. Ze woonde bij mij. Ik heb het eigenlijk nooit meer teruggelezen. Ik zie het niet als dreigen. Dat heb ik daarmee echt niet zo bedoeld. Er kwamen motormannen bij mij aan de deur om geld te halen.
U, voorzitter, vraagt mij of ik dit aan de politie heb gemeld. De politie wilde toen allemaal niets horen. Ik had goede contacten met de buren. Ik heb mijn eigen woning verkocht om de huur te kunnen betalen. Ik ben gaan sleutelen.
[…]
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik op een film zou staan waarop ik gebaren maak voor mijn keel. Dat klopt gewoon niet. Sinds de dag dat de wijkagent is geweest, is het gestopt. We hadden heel lang nog gewoon contact. Nadat die agent is geweest, is het vanuit mijn kant gestopt. Ik was buiten bezig in mijn schuurtje. Toen kwam de agent langs om te vertellen dat zij aangifte was komen doen op het politiebureau. Achterafgezien, had ik zo niet zo moeten handelen.
U, voorzitter, vraagt mij of de vernielde camera al is vergoed. De camera is nog niet vergoed. We hebben dezelfde bewindvoerder. Ik heb er geen benul van. Ik mag geen contact met [aangeefster] . Ik ben bereid de kosten voor de camera voor de helft te vergoeden.
[…]
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging:
[…]
Met betrekking tot de tenlastegelegde belaging stelt de verdachte dat er geen sprake is van belaging. Hij wilde regelingen treffen met mevrouw en afspraken maken naar aanleiding van de beëindiging van de relatie. In de aangifte heeft aangeefster verklaard dat de verdachte mocht klussen nadat de relatie eerder was beëindigd. Uit het rapport van Lore volgt onder meer dat de verdachte beperkt is in zijn doen en laten. Er was afgesproken dat de verdachte berichten mocht sturen zodra het hem te veel werd. De berichten die door de verdachte werden gestuurd, waren met instemming van aangeefster. Hierbij zijn ook de vinkjes van belang. De verdachte heeft de berichten wel gestuurd, maar dit valt niet onder belaging. De verdachte heeft ook door de straat van de verdachte gereden, maar eveneens niet in de vorm van belaging. In de straat van aangeefster woonde een vriend van de verdachte waar hij regelmatig wat sleutelde, zoals hij ook vandaag heeft verklaard. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde belaging.”
3.6
Het middel behelst de klacht dat de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende redengevend zijn voor het oordeel van het hof dat (i) sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, (ii) de gedragingen van de verdachte wederrechtelijk zijn en (iii) de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk de aangeefster te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
3.7
De bewijsvoering van het hof houdt kort gezegd het volgende in. De verdachte heeft van 2018 tot augustus 2019 een relatie met de aangeefster gehad. Naderhand bleven ze contact met elkaar houden. Begin juni 2020 ontstond er ruzie, als gevolg waarvan de aangeefster op 3 juni een bericht stuurde naar de verdachte inhoudende dat zij niks meer van hem wil horen en hem niet meer wil zien. Uiteindelijk stuurde de verdachte in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 juni ongeveer 600 berichten naar haar, waarin hij zich zeer beledigend en soms ook bedreigend uitliet. Nadat de aangeefster op advies van de politie een nieuw telefoonnummer had genomen, begon de verdachte zich zowel overdag als ’s nachts meermaals op te houden in de straat waar de aangeefster woonachtig is en rondom haar woning. Daarbij schreeuwde hij meerdere malen naar haar en schold hij haar uit. Eenmaal maakte hij met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel.
3.8
Namens de verdachte is in hoger beroep de tenlastegelegde belaging betwist. Daartoe is onder meer naar voren gebracht dat de verdachte financiële regelingen met de aangeefster wilde treffen naar aanleiding van de beëindiging van hun relatie en dat hij zijn berichten met instemming van de aangeefster heeft verstuurd.
3.9
Het hof heeft het gevoerde verweer verworpen en – door overname van de bewijsoverwegingen van de rechtbank in eerste aanleg – geoordeeld dat sprake is van belaging, gelet op de onvriendelijke, beledigende en dwingende toonzetting van de berichten, de tijdspanne waarbinnen en de frequentie waarmee de verdachte de grote hoeveelheid berichten heeft gestuurd en het veelvuldig door de straat van de aangeefster rijden. In navolging van de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte reeds uit deze gedragingen volgt en dat enig voorafgaand vrijwillig contact het wederrechtelijke karakter niet wegneemt.
3.1
Het middel betoogt dat de handelingen die de verdachte heeft gepleegd weliswaar uiterst onvriendelijk en beledigend waren, maar niet voldoende zijn om te spreken van een stelselmatige ongeoorloofde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. In dat kader wordt aangevoerd dat de tenlastegelegde periode kort is en dat een en ander plaatsvond in het kader van een knipperlichtrelatie en de financiële afwikkeling daarvan, waarin tussentijds sprake was van toenadering van beide kanten en waarbij over en weer onvriendelijkheden werden uitgewisseld. De gebezigde bewijsmiddelen zouden deze lezing van de verdachte niet uitsluiten, aldus de steller van het middel.
3.11
In het bestanddeel ‘inbreuk maken’ ligt besloten dat de belaagde de storing in zijn persoonlijke levenssfeer niet wenst. Indien de belaagde impliciet of uitgesproken toestemming geeft tot de betreffende gedraging, is volgens de memorie van toelichting bij art. 285b Sr geen sprake van een strafbare belaging. [7] Uit de hiervoor aangehaalde bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte de enorme hoeveelheid aan berichten heeft verstuurd naar de aangeefster nadat zij nadrukkelijk had aangegeven geen contact meer te willen en dat de aangeefster de verdachte op alle media heeft geblokkeerd en een ander telefoonnummer heeft afgesloten, zodat hij haar niet meer telefonisch kon benaderen. Daarin ligt voldoende besloten dat de aangeefster de berichten van de verdachte niet wenste en hij met zijn gedragingen aldus inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
3.12
Met het – niet onbegrijpelijke – oordeel dat de sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster is ook de wederrechtelijkheid in beginsel gegeven. [8] Alleen in uitzonderlijke situaties kan worden gezegd dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, namelijk in het geval de dader met een eigen, door het stellige recht erkend, subjectief belang handelt. [9] De lezing van de verdachte – die overigens door de verdediging niet concreet is onderbouwd en mijns inziens ook geen steun vindt in de inhoud van de verstuurde berichten – dat hij financiële regelingen met de aangeefster wilde treffen na de beëindiging van hun relatie, valt bezwaarlijk aan te merken als zo een geval. [10] Het oordeel van het hof dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld, kan ik dan ook goed volgen. Dat voorafgaand aan de tenlastegelegde gedragingen sprake zou zijn geweest van wederzijds contact doet, zoals het hof in navolging van de rechtbank heeft overwogen, in dat verband niet ter zake. [11] In het licht van het voorgaande komt het oordeel van het hof dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk de aangeefster te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen mij, anders dan het middel voorstaat, evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd voor.
4. Het tweede middel faalt.

5.Het derde middel

5.1
Het derde middel richt zich met verschillende klachten tegen de bewezenverklaring van de vernieling van de auto van de aangeefster.
5.2
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-170624-20 onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 22 juni 2020 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk de band en radiator en oliefilter van een (personen)auto die aan [aangeefster] toebehoorde, heeft vernield;”
5.3
De bewezenverklaring steunt op dezelfde bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven onder randnummer 3.3.
5.4
Het hof heeft verder het volgende overwogen:
“De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder parketnummer 01-170064­20 feit 3 tenlastegelegde vernieling. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verklaring van de dochter van aangeefster, te weten [getuige 2] , wordt bestreden.
Het hof overweegt als volgt.
De aangifte van [aangeefster] vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 2] , waarin naar voren komt dat de verdachte aan getuige zou hebben toegegeven dat hij de auto van [aangeefster] auto had vernield. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is noch op basis van het procesdossier, noch op grond van het verhandelde ter terechtzitting het hof gebleken dat de verklaring van getuige [getuige 2] als zijnde onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. Zowel de getuigenverklaring als de aangifte vinden steun in het door de verdachte aan aangeefster verstuurde bericht ‘hoe zou je je eigen voelen als ik bv vannacht alle banden had lek geprikt’ en het appje van de verdachte van 8 juni 2020: “eerstdaags LOPEN NAAR [plaats] , LOPEN NAAR [plaats] ”. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.”
5.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2022 houdt tot slot het volgende in:
“De voorzitter houdt kort de stukken voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op de feiten zoals tenlastegelegd onder parketnummer 01-1700624-20.
De verdachte verklaart hierop als volgt:
[…]
U, voorzitter, houdt mij voor dat de band van de auto van [aangeefster] plat was, dat ik haar een bericht zou hebben gestuurd met daarin de tekst ‘lopen naar [plaats] ’ en dat zij daarom vermoedde dat ik de auto kapot had gemaakt. Die berichten moet je van twee kanten lezen. Het is van mijn telefoon verstuurd, maar ik kan het me niet herinneren.
U, voorzitter, houdt mij de verklaring van [getuige 2] voor waarin zij heeft verklaard over een telefoongesprek met mij. Het klopt niet dat ik in dat telefoongesprek heb gezegd dat ik de auto heb vernield. Zij liegt.
[…]
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging:
[…]
Ten aanzien van de vernieling van de auto ontkent de verdachte vanaf het eerste moment dat hij dit heeft gedaan, terwijl hij de overige feiten meteen heeft bekend. De verdachte zou tegenover de dochter van aangeefster hebben bekend dat hij de auto heeft vernield. Waarom zou hij dit doen als hij weet dat hij het niet gedaan heeft? De verklaring van [getuige 2] is niet juist en wordt door de verdediging bestreden. Bovendien heeft [aangeefster] verklaard dat zij niet kan aantonen dat de verdachte haar auto heeft vernield en heeft de verdachte te kennen gegeven dat [aangeefster] meerdere vijanden had. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de vernieling.”
5.6
Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het hof de bewezenverklaarde vernieling van de auto van de aangeefster en de betrokkenheid van de verdachte daarbij in de kern gebaseerd op:
- de verklaring van de aangeefster dat een van de banden, de oliefilter en de radiator van haar auto op 22 juni 2020 waren beschadigd en dat de verdachte diezelfde middag langsreed en naar haar riep: “lopen, lopen”;
- de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar eerder in een appje had gevraagd wat zij ervan zou vinden als hij alle banden zou lek prikken. Hij had haar op 8 juni 2020 het volgende bericht gestuurd: “eerstdaags LOPEN NAAR [plaats] , LOPEN NAAR [plaats] ”;
- de verklaring van de getuige [getuige 2] , de dochter van de aangeefster, dat de verdachte in een telefoongesprek tegen haar heeft gezegd dat hij de auto van de aangeefster heeft vernield.
5.7
Het middel klaagt in de eerste plaats dat niet aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan. Daartoe wordt aangevoerd dat de verklaring van de getuige de verklaring van de aangeefster niet ondersteunt, nu de inhoud van haar verklaring voortkomt uit diezelfde bron en de getuige niet zelf de vernieling heeft waargenomen.
5.8
Die opvatting deel ik niet. De getuige verklaart onder meer over de inhoud van een telefoongesprek dat zijzelf met de verdachte heeft gevoerd. In zoverre staat haar verklaring, die onder meer inhoudt dat de verdachte in dit telefoongesprek bekent de auto te hebben vernield, los van de verklaring van de aangeefster. Anders dan het middel wil, vindt deze getuigenverklaring, gelijk de overwegingen van het hof inhouden, ook bevestiging in de berichten die verdachte aan de aangeefster heeft gestuurd over het lekprikken van banden en het “lopen naar [plaats] ”. Voor zover het middel bedoelt te klagen dat deze berichten evenmin als steunbewijs kunnen fungeren, omdat deze ontbreken in de gebezigde bewijsmiddelen, faalt deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag. De inhoud van deze – als bijlage bij de aangifte gevoegde en door het hof als bewijsmiddel 3 [12] aangeduide – berichten, waarnaar het hof in bewijsmiddel 2 ook nadrukkelijk verwijst, kan immers worden ontleend aan de verklaringen van de aangeefster van 23 en 26 juni 2020 (bewijsmiddelen 1 en 2). [13]
5.9
In de tweede plaats stelt het middel dat het hof het door de verdediging gevoerde verweer omtrent de betrouwbaarheid van voormelde getuigenverklaring te lichtvaardig heeft verworpen. et Het hof heeft dienaangaande overwogen dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de bedoelde verklaring onbetrouwbaar is en dat deze steun vindt in de door de verdachte aan de aangeefster verstuurde berichten. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en, mede in het licht van het nogal beknopte en niet nader onderbouwde betrouwbaarheidsverweer van de verdediging, ook voldoende gemotiveerd.
5.1
Het derde middel treft geen doel.

6.Slotsom

6.1
De middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen nadat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, op 2 januari 2025 is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
6.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776,
2.HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1342,
3.Een blik over de papieren muur leert dat deze aangifte onder meer inhoudt dat de betreffende review op internet is geplaatst, dat de inhoud in strijd met de waarheid is en dat de aangeefster niet wil dat zij wordt lastig gevallen en vuil gemaakt en dat zij zich schaamt naar haar werkgever toe. Het bericht zelf is als bijlage bij de aangifte gevoegd.
4.Vgl. o.a. HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1889, HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1688, HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1342,
5.Vgl. o.a. HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3434 en HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2460.
6.De betreffende pagina’s zijn overigens niet aan het arrest gehecht. Daarover wordt in de schriftuur verder niet geklaagd.
8.In gelijke zin randnr. 11 van de conclusie van A-G Hofstee van 14 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:466 (vóór HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1030: art. 81 RO), randnr. 46 van de conclusie van voormalig A-G Knigge van 1 november 2005, ECLI:NL:PHR:2006:AU5787 (vóór HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5787) en M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’,
9.Bijvoorbeeld de deurwaarder die herhaaldelijk een objectief in gebreke blijvende schuldenaar aanmaant. Zie
10.Vgl. o.a. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1755,
11.Vgl. HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:629, waarin wordt verwezen naar randnummers 9 tot en met 14 van de conclusie van A-G Hofstee van 7 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:256.
12.Zie ook mijn voetnoot 6.
13.Een blik achter de papieren muur leert dat een kopie van de betreffende berichten is opgenomen op p. 31 en 32 van de bijlage.