In deze zaak gaat het om een conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) M.E. van Wees in een strafzaak waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal van een telefoon. De verdachte is bij arrest van 15 februari 2023 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf weken. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, waarbij de advocaat B.J.W. Tijkotte een middel van cassatie heeft voorgesteld. De A-G behandelt in zijn conclusie de schending van het ondervragingsrecht van de verdachte, zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 sub d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De A-G gaat in op de vraag of de verklaring van de aangever, die niet door de verdediging kon worden ondervraagd, kan worden gebruikt voor het bewijs. De A-G concludeert dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijsvoering niet in beslissende mate steunt op de verklaring van de niet-ondervraagde getuige. De A-G stelt dat de verklaring van de aangever, hoewel niet beslissend, wel van significant gewicht is en dat er compenserende factoren moeten zijn om het ontbreken van het ondervragingsrecht te compenseren. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, maar wijst op de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De A-G pleit voor vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.