Conclusie
Nummer23/02725
Inleiding
oplichting, meermalen gepleegd”,
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,” en “
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”,
feitelijke leiding geven aan en opdracht geven tot het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van oplichting”,
feitelijke leiding geven aan en opdracht geven tot het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd”,
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”,
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,” en “
medeplegen van valsheid in geschrift”,
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”
De zaak
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, dan wel het doen plegen van oplichting. Het gaat hierbij om vele beleggers in meerdere zaakdossiers. Bovendien heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten zonder de vereiste vergunning en deelneming aan een criminele organisatie.
Het eerste middel: de bewijsmotivering van feit 2 (valsheid in geschrift)
hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 in Nederland en in Duitsland, meermalen
“ [A] en [B] (feiten 1 en 2)
Prospectus
Valsheden
de inleg zou volledig of grotendeels worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of er zou(den) (bij de aankoop) (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering worden gebracht op de inleg;
staan niet, of onvoldoende duidelijk, in een of meer van de in de tenlastelegging genoemde geschriften, dan wel zijn niet (met voldoende zekerheid) als vals aan te merken.Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de vermeldingen dat het hoofddoel van [A] was om te investeren in wijn(goederen) met een hoog potentieel (d). Dit is vermeld in de brochure, maar niet staat vast dat dit onjuist is. Min of meer het zelfde geldt voor de mededeling dat de aandelen in [A] een notering hadden aan de NASDAQ (e). De aandelen waren genoteerd aan het OTCBB (Over The Counter Bulletin Board) dat tot de verkoop in 2005 een onderdeel was van NASDAQ en daarna van The NASD.
Deze onderdelen zijn dus niet bewezen.
De rol van [medeverdachte 2]
De rol van [verdachte]
Het gaat om een zaak waarin mensen een aanbod werd gedaan te investeren in een wijngaard in Zuid-Afrika (…) Ik herinner me dat ik daar teksten voor heb geschreven. (…) Ik zal er ook wel eens met [verdachte] over gesproken hebben. [verdachte] kwam weleens langs in verband met dit project. De naam [betrokkene 37] kan ik me herinneren. Ik heb hem één keer gezien. We zijn alleen voorgesteld aan elkaar. (…) Het zal een emissie geweest zijn, als dat in de brochure staat. Ik heb er zelf geen ‘emissie’ van gemaakt, want dat is een verschil. Als je als tekstschrijver over dat soort dingen schrijft, moet je je daarin verdiepen. Het woord ‘emissie’ zal ik dan wel doorgekregen hebben in de briefing. (…) Naast dit project, hebben we ook andere projecten gedaan voor de [verdachte] . Het gaat dan om een kopermijn in Congo, investering in een Australisch bosbouwbedrijf en investeren in een bedrijf in Pachinko, een Japans spel. (…)”
De inhoud van de brochure en de nieuwsbrieven werd samengesteld door [verdachte] in samenwerking met een bedrijf in Nederland.(…)”
b) de inleg zou volledig of grotendeels worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of (bij de aankoop) zou(den) (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering worden gebracht op de inleg;
niet, of onvoldoende duidelijk, in een of meer van de in de tenlastelegging genoemde geschriften staan. De onder d) opgenomen mededeling staat wel in de brochure, maar daarvan is niet vast te stellen dat deze onjuist is en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] dat wisten. Voor wat betreft de onder e) opgenomen notering aan de NASDAQ geldt hetzelfde als hiervoor in verband met deze mededeling over de aandelen [A] is overwogen, waarbij in de [B] -brochure nog is vermeld: “is genoteerd aan de Nasdaq (OTCBB)”.
De rol van [medeverdachte 2]
De rol van [verdachte]
De rol van [medeverdachte 2]
De rol van [verdachte]
de inleg zou volledig of grotendeels worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of (bij de aankoop) zou(den) (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering worden gebracht op de inleg”. Daaromtrent heeft het hof in de bewijsmotivering telkens overwogen dat die mededeling
niet(althans
onvoldoende duidelijk) is opgenomen in de brochures en (nieuws)brieven die in de tenlastelegging zijn opgesomd (dan wel niet met voldoende zekerheid als vals is aan te merken), en zodoende – aldus begrijp ik het hof –
nietbewezen kan worden verklaard.
dat valselijk - in strijd met de waarheid - in die geschriften - zakelijk weergegeven - stond vermeld dat (…) de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie bij de beleggers in mindering zou worden gebracht op de inleg”.
Het tweede middel: de bewijsmotivering van feit 1 (oplichting)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 in Nederland en in Duitsland,
Feit 1. het in vereniging meermalen medeplegen van oplichting bij het verkopen van aandelen [A] en aandelen [B]
De rol van [verdachte]
De rol van [medeverdachte 2]
niet– zoals in gesprekken, brochures en (nieuws)brieven wél werd voorgespiegeld – afkomstig waren uit een emissie van aandelen door een vennootschap die beoogde haar kapitaalbehoefte af te dekken. Het ging in werkelijkheid om de herplaatsing van bestaande, reeds uitgegeven aandelen. De beleggers financierden dan ook niet de vennootschap, de voorgenomen investeringen en de uitbreiding van de door de vennootschap ondernomen bedrijfsactiviteiten, maar kochten rechtstreeks van een aandeelhouder ( [betrokkene 3] ). Onvermeld bleef bovendien dat de aangeboden aandelen (in het geval van ANWA) eerder waren uitgegeven tegen de inbreng van activa ter waarde van 0,035 US dollar per aandeel, terwijl de aandelen kort daarna door de verdachte werden aangeboden voor 1 US dollar per stuk. Deze activa betroffen (vooralsnog) de enige activa (van [A] ). De vennootschap had nog geen winst gemaakt. Dit betekent dat de waarde van de aandelen tegen de prijs waarvoor ze werden aangeboden nagenoeg uitsluitend werd bepaald door verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen. De vermelding in het prospectus dat het bij de aangeboden aandelen gaat om "
speculatieve aandelen" acht het hof dan ook, mede gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten, “
bepaald een understatement”. Eén van de medewerkers van de verdachte merkte hierover op “
dat achteraf gezien de beleggers geen enkele kans hadden op koerswinst.” Het hof overweegt in het verlengde hiervan: “
Mede nu het geld van de beleggers niet ten goede zou komen aan de onderneming zelf en dus niet gebruikt zou worden voor expansie, was het in het vooruitzicht stellen van een (meer dan) goed te behalen rendement niet verantwoord en bedrieglijk.” Het hof oordeelt dat de beleggers – in gesprekken, brochures en (nieuws)brieven – steeds een samenweefsel van verdichtsels is voorgehouden, te weten dat het ging om een bonafide beleggingsproduct met te verwachten hoge rendementen. Het hof acht vaststaan dat de in de bewezenverklaring genoemde beleggers van dit samenweefsel kennis hebben genomen en dat zij zich daardoor bij de aanschaf van de betreffende aandelen hebben laten leiden.
als van een of meer in die tenlastelegging opgenomen bewezen verklaarde oplichtingsmiddelen (al dan niet in onderling verband beschouwd) zonder aarzeling kan worden aangenomen dat a) alle beleggers daarvan kennis hebben genomen en b) dat het niet anders kan dan dat zij zich daardoor ook allen hebben laten leiden aangezien zij de kern/de essentialia van de overeenkomsten bevatten.
.”
kunnenafleiden. Tot een verdergaande toets reikt de procedure in cassatie niet.
dat de in de bewezenverklaring van feit 3 opgenomen personen niet bewogen zijn om geld te investeren door de feitelijke omschrijving in die bewezenverklaring”.
[G] B.V. in de periode van 1 mei 2009 tot en met 1 oktober 2009 in Nederland en in Duitsland,
“ [E] AG
Inleiding
Feit 3. [E] AG, oplichting van de beleggers
Tenlastegelegde mededelingen in strijd met de waarheid?
[verdachte] via [G] B.V. betrokken bij de oplichting?
“Ik ben [G] ”. De gedragingen van [verdachte] kunnen dan ook aan [G] B.V. worden toegerekend.
Feit 3. Oplichting beleggers [F] AG
Inleiding
Belegger [betrokkene 14]
Belegger [betrokkene 15]
Belegger [betrokkene 11]
samenweefsel van verdichtselsgaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van een 'meer dan een enkele leugenachtige mededeling' is niet slechts sprake indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Belegger [betrokkene 10]
Conclusie beleggers [betrokkene 10] en [betrokkene 11]
kunnenafleiden. Tot een verdergaande toets reikt de procedure in cassatie niet.
Het vierde middel: verjaring van feit 4
Verjaring feit 4 Wet op het financieel toezicht (Wft)
[G] B.V. in de periode van 7 oktober 2011 tot en met 30 juni 2013 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen
Gelet op het hierboven overwogene over de verjaring van dit feit, is bij het onder 4 ten laste gelegde feit alleen nog aan de orde het opzettelijk zonder vergunning aanbieden van beleggingsdiensten aan de volgende (met name en niet met name in de tenlastelegging) genoemde personen:
Voor wat betreft het bewezenverklaarde onder feit 4 primair, het Wft-feit, geldt als bijzonderheid dat de nog aan de orde zijnde feiten binnenkort zullen verjaren. Indien [verdachte] beroep in cassatie zou instellen, zou de Hoge Raad moeten concluderen dat de bewezenverklaarde feiten (dan wel een gedeelte daarvan) zijn verjaard en zou hij de zaak moeten terugwijzen naar het hof. Om dit te voorkomen, en te bevorderen dat de Hoge Raad in voorkomend geval de zaak zelf kan afdoen, en in het voordeel van [verdachte] , zal het hof om redenen van doelmatigheid bij de strafoplegging geen rekening houden met het onder 4 primair bewezenverklaarde. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit geldt voor het onder 4 primair bewezenverklaarde, maar niet voor het onder 8 bewezenverklaarde.”
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.” Artikel 1 onder 2° van de Wet op de economische delicten (WED) bepaalde ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde delicten (en ook thans nog) dat als economisch delict heeft te gelden: overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens (onder meer) artikel 2:96 Wft. Artikel 2 lid 1 WED, zoals dat sedert 16 maart 2005 geldt, bepaalt dat de economische delicten die zijn bedoeld in artikel 1 onder 2° misdrijven betreffen voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Artikel 6 lid 1 onder 2° bepaalde ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde delicten (en ook thans nog) dat in geval van ‘een ander misdrijf’ (dan bedoeld in artikel 1 onder 1° of in artikel 1a onder 1° WED; dus onder meer in geval van opzettelijk begane overtredingen van het voorschrift van artikel 2:96 lid 1 Wft) een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren kon worden opgelegd. [12]
nietals één voortdurend delict). Tegen dit oordeel wordt in cassatie niet opgekomen, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Dit betekent dat voor ieder afzonderlijk deelfeit waaruit het ten laste gelegde is samengesteld de ‘absolute verjaringstermijn’ is aangevangen op de dag na die waarop het betreffende deelfeit is gepleegd.
"
Beoordelingskader: de uitleg van artikel 27 lid 3 onder a Kaderbesluit
de gezochte persoon,hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagenna zijn definitieve invrijheidstellinghet grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd” (onderstrepingen mijnerzijds). [17]
aangenomen”) dat de overlevering van de verdachte door de Spaanse autoriteiten slechts is toegestaan voor de feiten die in de beslissing tot overlevering zijn genoemd, te weten witwassen en oplichting, en dus niet voor het verlenen van beleggingsdiensten zonder vergunning (artikel 2:96 Wft). Tegen dit oordeel wordt in cassatie niet opgekomen, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Niettemin oordeelde het hof tevens dat de verdachte “
definitief in vrijheid is gesteld en hij zich metterwoon in Nederland heeft gevestigd”, zodat het beroep op het specialiteitsbeginsel – wegens de hiervoor vermelde uitzonderingsgrond – niet opgaat.
een eenvoudige impliciete toestemming van de betrokkene” (voor zijn overlevering). [19] Meer toelichting van het Hof van Justitie heb ik niet aangetroffen. De Hoge Raad heeft zich over de betekenis van begrippen als ‘mogelijkheid’ en ‘definitieve invrijheidstelling’ in artikel 27 lid 3 onder a Kaderbesluit nog niet uitgelaten. [20] Ik meen evenwel dat uit subsidiaire rechtsbronnen betrekkelijk eenduidig – en daardoor ‘helder’ – kan worden afgeleid wat van deze begrippen de betekenis is. Naar mijn mening volgt daaruit dat ’s hofs oordeel in deze zaak in elk geval niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Ik licht dat toe aan de hand van verschillende bronnen.
aanNederland heeft het specialiteitsbeginsel in de Overleveringswet (die tot implementatie van het Kaderbesluit strekt) géén separate regeling gekregen. Artikel 48 OLW bepaalt slechts in het algemeen dat de voorwaarden die door de buitenlandse uitvoerende justitiële autoriteit in overeenstemming met het Kaderbesluit worden gesteld bij de overlevering van de opgeëiste persoon aan Nederland, verbindend zijn voor iedere persoon of instantie die in Nederland is belast met een publieke taak. [21] Bij de in het Kaderbesluit bedoelde voorwaarden moet onder andere worden gedacht aan de bescherming van het specialiteitsbeginsel, aldus de memorie van toelichting. [22]
doorNederland zoekt de Overleveringswet aansluiting bij de bewoordingen van artikel 27 Kaderbesluit. Voor zover relevant luidt artikel 14 lid 1 OLW:
Overlevering wordt niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd, tenzij: a. de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd; (…).”
A person who has been extradited shall not be proceeded against, sentenced or detained with a view to the carrying out of a sentence or detention order for any offence committed prior to his surrender other than that for which he was extradited, nor shall he be for any other reason restricted in his personal freedom, except (…) (b) when that person,having had an opportunity to leave the territory of the Party to which he has been surrendered, has not done so within 45 days of hisfinal discharge, or has returned to that territory after leaving it.” [24] , [25]
Explanatory Report to the European Convention on Extraditionis hierover opgenomen (p. 10):
Paragraph 1 of this article establishes the principle that an extradited person may not be proceeded against or sentenced or detained for an offence other than that which furnished the grounds for his extradition. Sub-paragraphs (a) and (b) of this paragraph set out the following exceptions to this principle:
De toestemming van de aangezochte staat is ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder b, onder meer niet nodig wanneer de uitgeleverde persoon gedurende 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling de mogelijkheid heeft gehad het grondgebied van de staat aan welke hij was uitgeleverd te verlaten en hij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Onder "mogelijkheid" dient niet alleen te worden verstaan de vrijheid om het land te verlaten (aldus ook de beschikkingen van de rechter-commissaris voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 11 februari 1963 en 25 februari 1963, N.J. 1964, nr. 17), maar tevens andere feitelijke voorwaarden die de uitgeleverde daartoe in staat stellen.” [28]
De voorwaardelijke veroordeling of invrijheidstelling zonder oplegging van een maatregel die de bewegingsvrijheid van de uitgeleverde persoon beperkt staat gelijk met zijn definitieve invrijheidstelling.”
Het eerste lid bevat een interpretatie van het specialiteitsbeginsel. Het verdrag bepaalt dat een uitgeleverde persoon alleen voor andere feiten, dan waarvoor hij uitgeleverd werd, mag worden vervolgd of bestraft (...) (b) wanneer hij, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen de 45 dagen die op zijn definitieve invrijheidstelling volgden, het grondgebied van de verzoekende staat heeft verlaten. Het gaat thans om de interpretatie van het begrip «definitief». Daarmede wordt voor de toepassing van de bepaling gelijk gesteld de voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke invrijheidstelling (en de Duitse figuur van Aussetzung (i.e. van een vrijheidsstraf) zur Bewahrung), zonder verdere vrijheidsbeperkende voorwaarden, zoals een meldingsplicht of het inleveren van een paspoort. Het gaat erom dat de aldus in vrijheid gestelde de vrijheid heeft het land te verlaten, zonder dat dit leidt tot overtreding van de voorwaarden die aan zijn invrijheidstelling zijn verbonden.” [30]
Een krachtens de bepalingen van dit artikel overgebrachte persoon wordt noch vervolgd, noch veroordeeld, noch in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een veroordeling of een bevel tot aanhouding noch aan enige andere beperking van zijn vrijheid onderworpen voor enig ander voor de overbrenging gepleegd feit dan dat waarvoor de ten uitvoer te leggen veroordeling werd uitgesproken, behalve in de volgende gevallen: (…).
Explanatory Reportbij het Aanvullend Protocol bij het VOGP is opgenomen:
32. The expression "final discharge" (in French: "élargissement définitif") means that the person's freedom to leave the country is no longer subject to any restriction deriving directly or indirectly from the sentence. Consequently, where, for instance, the person is conditionally released, that person is finally discharged if the conditions linked to release do not prevent him or her from leaving the country; conversely, that person is not finally discharged where the conditions linked to release do prevent him or her from leaving the country.” [33]
Nederlands uitleveringsrechtop:
312. De weigering van de verzochte staat tot het geven van toestemming voor een strafvervolging of bestraffing terzake van feiten waarvoor de persoon niet is uitgeleverd, heeft geen blijvende betekenis. Na verloop van tijd vervalt de specialiteitsvoorwaarde en wordt het de verzoekende staat mogelijk zonder beperkingen tegen de uitgeleverde persoon op te treden. De voorwaarde vervalt nadat de uitgeleverde persoon een termijn is gegund waarbinnen hij in de gelegenheid is gesteld, het grondgebied te verlaten van de staat waaraan hij werd uitgeleverd, de zogeheten ‘Schonfrist’ of ‘Karenzfrist’. [34]
nietbinnen een respijttermijn van 45 dagen na zijn ‘definitieve invrijheidstelling’ het grondgebied van deze staat heeft verlaten. “
De ratio van deze uitzondering op het specialiteitsbeginsel is dat de uitgeleverde persoon zich, door vrijwillig op het grondgebied van de verzoekende staat te verblijven, volledig onderwerpt aan de strafwetten van die staat, dus ook voor zover het feiten van vóór de feitelijke uitlevering betreft”, aldus Glerum. [48]
De bespreking van het vijfde middel
definitief in vrijheid is gesteld en hij zich metterwoon in Nederland heeft gevestigd” en dat om die reden de in artikel 27 lid 3 onder a Kaderbesluit neergelegde uitzondering op het specialiteitsbeginsel van toepassing is, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en ook overigens niet onbegrijpelijk is.
Het zesde middel: de bewijsmotivering van feit 6 (oplichting)
hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013, in Nederland, Engeland en Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen
Feit 7. [DD] Ltd. valsheid in geschrift brochure ‘ [naam] ’
Is er bij de brochure ‘ [naam] ’ (D-527) sprake van een vals geschrift?
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder b, c en d vermelde
verplichtemissierecht is de afgelopen jaren
Verdere beoordeling van het onder a en e vermelde
Opzettelijk gebruik van de brochure ’ [naam] ’ (D-527)
Feit 6. Medeplegen van oplichting middels [H] Ltd.
Hoedanigheid van ervaren succesvolle beleggingsorganisatie
Samenweefsel van verdichtsels
Vrijspraak van hetgeen onder c, d, e eerste deel, f, g en h staat vermeld
Valsheid van het onder a, b en e, tweede deel vermelde.
Medeplegen [verdachte]
kunnenafleiden. Tot een verdergaande toets reikt de procedure in cassatie niet.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 5 november 2013, te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Duitsland en/of Spanje en/of [plaats] en/of (elders) in de Verenigde Staten en/of [plaats] en/of [plaats] of (elders) in Servië en/of in Engeland en/of in België en/of te [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Zwitserland,
Het achtste middel: de toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen
geldbedragen van in totaal Euro 101.548,-” (zie randnummer 16), terwijl het hof over de vordering van [betrokkene 2] heeft overwogen: “
De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen tot € 101.613,-, betreffende de inleg in [A] en [B]” (arrest p. 61). Het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van € 101.548 vindt steun in de bewijsmiddelen, aldus de stellers van het middel. Het surplus van € 65 achten de stellers van het middel echter onbegrijpelijk.
[benadeelde 11] ,” is bewogen tot afgifte van “
geldbedragen van in totaal ongeveer Euro 824.876,- en USD 50.000,-” (zie randnummer 16). Niet ter discussie staat dat de bewezenverklaring in zoverre steunt vindt in de bewijsmiddelen (zie p. 10-13 van de aanvulling). Die geven immers blijk van de afgifte namens [EE] BV van € 250.000 (aandelen [A] in september 2004), € 250.000,80 (aandelen [A] in oktober 2004), € 250.000 (aandelen [B] in april 2005) en € 74.876 (aandelen [A] in maart 2006), naast de afgifte van USD 50.000 door [betrokkene 1] in persoon (aandelen [A] in november 2005).
ter zake van het bewezenverklaarde” toegewezen tot het bedrag van € 42.735,- en € 1.824.877,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2006 tot aan de dag der voldoening, en heeft voor diezelfde bedragen een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het hof heeft zijn beslissing op de vordering als volgt gemotiveerd (ik ben volledig):
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
niet(gemotiveerd) betwist, zal de rechter op de voet van artikel 149 Rv uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. [56]
nietgemotiveerd is betwist. Dat oordeel wordt in cassatie niet aangevochten, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Overigens acht ik dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. [57] Gelet op de onder randnummer 85 weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad, heeft de hof deze vordering voor wat betreft de daarin genoemde bedragen dan ook
kunnentoewijzen met de in randnummer 83 weergegeven summiere motivering. [58] Voor een verdere toetsing is in cassatie geen ruimte.
een groot aantal personen, waaronder de nagenoemde personen” (kort gezegd) heeft schuldig gemaakt aan oplichting door deze personen te bewegen tot de aankoop van aandelen [A] en [B] . [benadeelde 1] bevindt zich (inderdaad) niet onder de in deze bewezenverklaring met naam genoemde personen.
“Benadeelde partijen in [A] en [B]
In dit zaakdossier zijn aan de orde de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 11] , [benadeelde 13] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 1] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] . De benadeelde partijen hebben in hoger beroep het eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding gehandhaafd.
Vordering van de [benadeelde 1]
een groot aantal personen, waaronder de nagenoemde personen” (kort gezegd) heeft schuldig gemaakt aan oplichting door deze personen te bewegen tot de aankoop van aandelen [A] en [B] . [benadeelde 11] bevindt zich (inderdaad) niet onder de in deze bewezenverklaring met naam genoemde personen.
Vordering van de [benadeelde 11]
Het negende middel: het totale maximum aantal dagen gijzeling
Naam slachtofferdoor hof bepaalde aantal(mijn voorstel)
of all the laws in force during the period between the commission of the offence and delivery of the final judgment” [64] de meest gunstige. [65]