In deze zaak, die deel uitmaakt van het strafrechtelijk onderzoek "Monte Leone", is de verdachte veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor het medeplegen van het namaken van muntspeciën en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. In de cassatieprocedure zijn twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de verwerping door het hof van een door de verdachte aangedragen alternatief scenario met betrekking tot het voorhanden hebben van een pistool en munitie. Het tweede middel betreft de beoordeling van de redelijke termijn in de eerste aanleg, waarbij de verdachte klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de redelijke termijn twee jaar was, terwijl hij dertien maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Beide middelen zijn door de advocaat-generaal verworpen. De advocaat-generaal concludeert dat de verwerping van het eerste middel niet onbegrijpelijk is, aangezien het hof heeft geoordeeld dat het geschetste scenario van de verdachte geen steun vindt in het dossier. Wat betreft het tweede middel oordeelt de advocaat-generaal dat het hof terecht heeft aangenomen dat de redelijke termijn in eerste aanleg twee jaar was, omdat de verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeerde op het moment van het verstrijken van de termijn. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de strafoplegging, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.