2.3De bewezenverklaring is door het hof in het arrest als volgt gemotiveerd:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 23 januari 2019 [slachtoffer] in Amsterdam heeft doodgestoken. Hij was vijf jaar daarvoor met haar in Marokko in het huwelijk getreden. Op [geboortedatum] 2015 is hun dochter [betrokkene 1] geboren.
In 2018 is [slachtoffer] in Marokko een echtscheidingsprocedure tegen de verdachte gestart. Na het verjaardagsfeest van [betrokkene 1] in [...] 2018 heeft [slachtoffer] de verdachte uit haar woning gezet. Daarna zijn tussen hen nog diverse spraakberichten gewisseld. Vanaf 20 december 2018 reageerde [slachtoffer] niet meer op de berichten van de verdachte, die aan haar nadien nog vele spraakberichten heeft verstuurd. Zij heeft uiteindelijk de verdachte geblokkeerd. Nadat de verdachte door [slachtoffer] uit de woning was gezet heeft de verdachte een zwervend bestaan geleid, waarin hij dagelijks alcohol dronk, hij zijn toevlucht moest zoeken tot vormen van daklozenopvang, hij naar zijn zeggen ook crack rookte en vervuild raakte omdat hij door de kou zijn urine niet kon ophouden.
Op 26 december 2018 vond in Marokko een tweede zitting plaats in de echtscheidingsprocedure, waarin [slachtoffer] de rechtbank verzocht het huwelijk te ontbinden op de gronden dat de verdachte zijn verplichtingen als echtgenoot vanaf het begin van het huwelijk niet nakwam, hij het gezin constant verwaarloosde en zij dit niet meer kon verdragen. Een vriendin van [slachtoffer] , [betrokkene 2] , heeft heel vaak tegen [slachtoffer] gezegd dat de verdachte niet geschikt voor haar was. Ook heeft zij tegen [slachtoffer] gezegd dat haar religie aan scheiden niet in de weg stond. Op 30 januari 2019 zou [slachtoffer] uit Marokko de stukken van de echtscheiding ontvangen.
Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat [slachtoffer] de laatste tijd voordat zij om het leven werd gebracht verdrietig en afwezig was en vreesde dat de verdachte haar om het leven zou brengen.
Inhoud en ontwikkeling in spraakberichten tot en met 27 december 2018
De spraakberichten tussen de verdachte en [slachtoffer] beslaan de periode van 19 november 2018 tot en met 27 december 2018.
De boodschap van [slachtoffer] aan de verdachte in deze berichten is eenduidig en duidelijk: ze wilde niet met de verdachte verder, omdat hij een drankprobleem heeft, zij hem niet vertrouwde met andere vrouwen en zij hem lang genoeg nieuwe kansen had gegeven en zijn leugens zat was. Ze ging het verzoek tot ontbinding van het huwelijk niet intrekken. Ze wilde niet langer in onzekerheid en achterdocht leven. Ze wees op de hypocrisie van verdachtes beroep op de Islam en Allah en herhaalde in haar laatste bericht van 20 december 2018 dat ze elkaar niets meer te zeggen hadden, dat ze waren uitgepraat.
De toon en inhoud van de berichten van de verdachte aan [slachtoffer] vertoont een scherpe ontwikkeling. In de eerste berichten tot en met 21 november 2018 zoekt de verdachte naar een basis om de relatie te kunnen voortzetten, door ontrouw van zijn kant en (problematisch) drankgebruik te ontkennen en aan te sturen op een nieuwe start. De toon verandert in de loop van de berichtenwisseling van 21 november 2018, als [slachtoffer] zich ongevoelig toont voor het betoog van de verdachte, ook waar de verdachte de Islam en Allah daarbij betrekt. Dan begint de verdachte haar ook verwijten te maken en spreekt hij haar aan op haar rol als zijn vrouw:
‘Wat heb ik jou aangedaan [slachtoffer] ? [slachtoffer] , vrees Allah. Ben jij gek geworden? Wil je mij gek maken? Ben ik soms alcoholist? Zwerver ik op straat ofzo? Het is schandelijk [slachtoffer] . Ook al praten mensen over de hele wereld over mij jij zult de laatste moeten zijn, het is de vrouw die opkomt voor haar man.’
In de periode vanaf 20 december 2018 geven de spraakberichten van de verdachte aan [slachtoffer] in toenemende mate blijk van een ernstige gekrenktheid en steeds grotere woede, en monden zij uit in teksten die als doodsbedreigingen kunnen worden opgevat.
Uit de berichten volgt dat de gekrenktheid van de verdachte in het bijzonder ook zijn mannelijkheid betrof en dat in samenhang daarmee zijn woede kennelijk in belangrijke mate verband hield met het door [slachtoffer] doorzetten van de echtscheidingsprocedure in Marokko. In de berichten van 25 december 2018, een dag voor de zitting in de echtscheidingsprocedure in Marokko (waarin, zoals hiervoor vermeld, als grond werd aangevoerd dat de verdachte zijn verplichtingen als echtgenoot/man niet nakwam) zegt de verdachte onder meer:
"Mijn mannelijkheid is aan het sterven.' Jij laat mij mijn mannelijkheid niet voelen! Ik tril om mijn ziel en mijn mannelijkheid [slachtoffer] ! Geen man? Ben ik geen man [slachtoffer] ? Onrecht is zo moeilijk, [slachtoffer] euh en man blijft man en ik ben altijd man’.
In de reeks van berichten van de verdachte van 27 december 2018, een dag na de zitting in Marokko in de echtscheidingsprocedure, refereert hij eerst daaraan ("het schenden van het vertrouwelijke van Allah’), waarna een reeks berichten volgt met ernstige verwensingen, Waaronder:
’ [slachtoffer] ! Onbetrouwbare! Bastaard (trillende stem). Want dit wat jij aan het doen bent, dit zijn de daden van bastaards niet hunzelf. Want jij hebt nagedacht om het te doen bastaard. Allah zal het jou niet vergeven. Moge Allah jou vanuit het onrecht straffen. Moge Allah jouw dagen zwart maken! Jij bastaard die geen menselijke waarde kent, jij die geen mannelijke waarde kent!!! Jij, bastaard. Jij, onbetrouwbare. Moge Allah jou straffen bastaard. Moge Allah jou dagen zwart maken, moge Allah jou niet verblijden, moge Allah jou niet verblijden moge Allah jou ntv(vloek) Moge Allah jou met zwart wassen, moge Allah jou wassen met zwart en bekleden in het zwart, jij dochter van een zwarte, bastaard! Moge Allah jou niet verblijden met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is niet van jou. Moge Allah jou niet verblijden met [betrokkene 1] ! Moge Allah jou niet blij maken, niet in het heden en niet in het hiernamaals. Jij bastaard, jij bastaard!'
Gebeurtenissen op 23 januari 2019
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 22 januari 2019 vanuit de winteropvang voor daklozen naar [slachtoffer] heeft gebeld en gezegd dat hij naar huis wilde komen, waarop zij hem te kennen heeft gegeven dat ze de deur niet voor hem zou opendoen. De volgende ochtend, op 23 januari 2019, is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gegaan om haar te onderscheppen zodra zij [betrokkene 1] naar de peuterspeelzaal zou brengen, omdat hij met haar wilde praten. [slachtoffer] heeft de verdachte te kennen gegeven dat zij op dat moment niet met hem wilde praten, omdat zij – nadat [betrokkene 1] in de peuterspeelzaal was – een afspraak had bij een schoonheidssalon. [slachtoffer] heeft ingestemd met een gesprek na haar afspraak, omstreeks 11:30 uur. Rond dat tijdstip hebben de verdachte en [slachtoffer] elkaar in een horecagelegenheid ontmoet en met elkaar gesproken. De verdachte heeft over dit gesprek verklaard dat hij samen met [slachtoffer] naar huis wilde gaan, maar dat [slachtoffer] dat niet wilde en daarbij tegen de verdachte zei: ‘
Je geeft mij alleen maar hoofdpijn'. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gevraagd wat er was gebeurd de laatste weken, waarop [slachtoffer] zou hebben gezegd: ‘
ik loop achter [betrokkene 2] aan en we gaan allemaal naar de hemel’. Tegen de achtergrond van het vorenstaande begrijpt het hof uit die mededeling dat [slachtoffer] daarmee tot uitdrukking bracht dat zij vasthield aan de echtscheiding en dat dit ook uit religieus perspectief volgens haar geoorloofd was. Naar zijn zeggen was de verdachte er na deze mededeling,
'klaar mee', zijn zij weggegaan uit de horecagelegenheid en naar de metro gelopen en, is hij – nadat [slachtoffer] op een eerder station was uitgestapt – met de metro naar station [A] gereisd, waar hij is uitgestapt en een mes is gaan kopen.
Gebleken is dat de verdachte op 23 januari 2019 omstreeks 13:21 uur bij de Hema op [a-straat] een vleesmes van ongeveer 30 cm heeft gekocht, verpakt in plastic dat met een tie-wrap aan het heft was bevestigd. Met dit mes bij zich is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gereisd; hij is teruggelopen naar station [A] , heeft vanaf daar de metro naar station [B] gepakt, waar hij is uitgestapt en te voet verder is gegaan, ongeveer 750 meter. Onderweg naar de woning heeft hij het mes uit de verpakking gehaald. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] bij haar woning opgewacht met het mes onder zijn jas. Naar zijn zeggen wist hij dat [slachtoffer] omstreeks 13:45 uur terug bij de woning zou zijn.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] begon te schreeuwen toen zij het mes zag. Een getuige hoorde dit schreeuwen en is gaan kijken. Dit was omstreeks 13:55 uur. De getuige zag dat een man (naar het hof begrijpt: de verdachte) met zijn ene hand een vrouw (naar het hof begrijpt: [slachtoffer] ) vasthield en met zijn andere hand met daarin een vleesmes twee keer in het lichaam van de vrouw stak, ter hoogte van haar buik en haar zij. De getuige dacht dat de vrouw los probeerde te komen van de man, maar de man was veel sterker. In het gezicht van de vrouw zag hij angst, het gezicht van de man was uitdrukkingsloos en vertoonde geen emoties, aldus deze getuige. Nadat de man de vrouw had gestoken, liet hij haar los en liep hij weg.
[slachtoffer] is overgebracht naar het AMC in Amsterdam, waar zij de volgende dag, op [...] 2019, is overleden. Uit het verslag van de patholoog blijkt dat sprake was van 12 steekletsels en 6 snijletsels. 7 van de steekletsels hebben steekkanalen opgeleverd met meervoudige perforatie van de buik- en linkerborstholte en de ruimte achter de buikholte links. Daaruit begrijpt het hof dat de verdachte meermalen met het vleesmes diep in de linkerzij/borst van [slachtoffer] heeft gestoken.
De verdachte heeft verklaringen afgelegd over het gebeuren waarin hij de schuld voor zijn handelen bij [slachtoffer] neerlegt:
- tegenover een politieagente bij zijn aanhouding op 23 januari 2019:
Ik heb haar gestoken. Ze heeft me op straat gegooid. Ik leef tussen de zwervers en de drugsverslaafden. Ze heeft me zo gek gemaakt’;
- in zijn verhoor door de politie op 24 januari 2019: ‘
Er is niet alleen vrouwenmishandeling, er is ook mannenmishandeling’, ‘Ik ben niet behandeld als een man. Als een man zo wordt behandeld. Ik voelde mij niet door haar gewaardeerd. [betrokkene 2]heeft mijn leven ingepikt. Ik heb een mes gekocht. Toen ben ik naar mijn huis gegaan. Ik wachtte daar (…). Ik wist dat zij om 13:45 uur thuis zou komen met onze dochter van school. Ik had het mes onder mijn jas verstopt. [slachtoffer] zag het mes’en
‘Maar zij heeft mij zo slecht behandeld. Een andere man had al eerder iets gedaan'.
Niet staat ter discussie dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] opzettelijk met een groot aantal messteken om het leven heeft gebracht. De vraag die het hof moet beantwoorden is of hier sprake is van moord of doodslag.
Voor bewezenverklaring van het in dit verband onderscheidende bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. In de rechtspraak van de Hoge Raad is uiteengezet dat de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat dit de rechter niet ervan behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvonden, dat slechts sprake was van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342). Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat dus sprake is van moord. De hiervoor beschreven gang van zaken wijst erop dat de verdachte op 23 januari 2019 ‘klaar was’ met [slachtoffer] toen hem in het gesprek met [slachtoffer] bleek dat zij hem niet mee naar huis wilde laten gaan, dat zij volhardde in het doorzetten van de echtscheidingsprocedure en ook niet gevoelig was voor de met religie verband houdende argumenten van de verdachte. Op dat moment, of niet lang daarna, heeft hij besloten om een groot vleesmes te kopen, om (zie ook hierna) [slachtoffer] daarmee dood te steken. Dat is ook wat de verdachte vervolgens heeft gedaan. Hij heeft zich in elk geval vanaf het moment van de aankoop van het mes om 13:21 uur, lopend vanaf station [B] tot de [b-straat], tot het moment waarop hij [slachtoffer] bij haar woning zag en haar (in elk geval) 12 keer stak, omstreeks 13:55 uur, op dat besluit kunnen beraden en hij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Die gelegenheid tot beraad heeft er kennelijk in geresulteerd dat de verdachte het mes van zijn verpakking heeft ontdaan en dat hij daarmee [slachtoffer] heeft opgewacht en doodgestoken. De verdachte heeft zijn slachtoffer met een vleesmes vele diepe steekwonden toegebracht in onder meer de linkerzijde van haar bovenlichaam waar zich vitale organen zoals het hart bevinden. Volgens de getuige die de laatste twee door de verdachte toegebrachte steken heeft gezien, kwam de verdachte daarbij emotieloos op hem over.
Verwerping van het verweer
De raadsman heeft betoogd dat behalve de aankoop van het mes, niets erop wijst dat géén sprake was van handelen in een opwelling, terwijl de verdachte voor de aankoop van het mes een verklaring heeft gegeven die door niets in het dossier wordt weersproken. De verdachte heeft bij de rechtbank en bij het hof samengevat verklaard dat hij met het mes niet de bedoeling had om [slachtoffer] iets aan te doen. Hij had dit mes gekocht en nam dit mee naar de woning omdat hij van plan was [slachtoffer] daarmee onder druk te zetten, door te dreigen zichzelf iets aan te doen met het mes, om zo van [slachtoffer] antwoord te krijgen op zijn vragen waarom zij hem uit huis had gezet, niet met hem verder wilde en waarom zij zo anders deed tegen hem als zij elkaar in levenden lijve ontmoetten, dan over de app of telefoon. Volgens de verdachte knuffelden ze elkaar bij ontmoetingen in levende lijve, terwijl [slachtoffer] in de telecommunicatie heel anders deed. Volgens de verdachte heeft hij afgezien van zijn plan, toen hij zag dat hun dochtertje erbij was. Toen [slachtoffer] ging schreeuwen omdat ze het mes zag, raakte de verdachte in paniek waarbij het zwart werd voor zijn ogen en hij weg wilde. Die situatie van zwartheid voor de ogen hield op toen de verdachte na het steken het bebloede mes in zijn handen zag.
Verder heeft de raadsman betoogd dat er contra-indicaties zijn voor handelen met voorbedachte raad. In dat verband heeft hij gewezen op de wijze waarop de verdachte, tekeer is gegaan, die erop wijst dat de verdachte ‘buiten zichzelf is getreden’. Er is geen sprake van het weloverwogen doden met twee messteken, aldus de raadsman, Ook heeft de raadsman gesteld dat als wordt aangenomen dat [betrokkene 1] aanwezig is geweest bij het steken, dat ook een contra-indicatie vormt.
Het hof acht de door de verdediging bedoelde verklaring van de verdachte in al haar onderdelen niet aannemelijk. Uit andere delen van de eigen verklaring van de verdachte blijkt dat de houding van [slachtoffer] tegenover hem in het directe contact niet afweek van de manier waarop zij zich in de spraakberichten uitte. Zij wilde immers op 23 januari 2019 de verdachte niet toelaten in haar woning, hoewel hij in een deplorabele toestand verkeerde, en gaf prioriteit aan haar afspraak bij een schoonheidssalon boven het door de verdachte zo belangrijk gevonden gesprek. En ook in dat gesprek waren haar uitlatingen in lijn met de inhoud van haar boodschap in de spraakberichten. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer] in haar uitlatingen tegenover hem, nadat zij hem op 14 november 2018 uit huis had gezet, ambivalent is geweest. Dat de verdachte na het gesprek in de horecagelegenheid op 23 januari 2019 nog antwoorden van [slachtoffer] wilde is ook niet aannemelijk, omdat [slachtoffer] in de spraakberichten al meermalen aan de verdachte duidelijk had uitgelegd waarom zij niet met hem verder wilde en in het gesprek op 23 januari 2019 hieraan vasthield. De uitlating van de verdachte dat hij er ‘klaar mee was’, past bij het komen tot een conclusie en een daarmee gepaard gaand besluit, zeker als die uitlating wordt beschouwd in samenhang met het direct daarop volgende handelen: het kopen van een vleesmes. Aanknopingspunten dat de verdachte nog meer (herhaalde) antwoorden van [slachtoffer] op zijn vragen wilde, ontbreken. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] voorafgaand aan het steken dergelijke vragen niet heeft gesteld. Zijn verklaring over het onder druk willen zetten van [slachtoffer] met het mes om antwoorden te krijgen is ook om die reden niet aannemelijk.
Uit de verklaring van de getuige ter plaatse blijkt dat de verdachte [slachtoffer] vasthield en emotieloos stak, terwijl zij los probeerde te komen. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaring van de getuige, die op 5 à 10 meter afstand stond, te twijfelen. Dat de verdachte in paniek was en weg wilde, acht het hof dan ook niet aannemelijk. Dat geldt ook voor de verklaring van de verdachte dat het hem zwart voor de ogen zou zijn geworden. Voor een dergelijke black-out bestaat geen enkel aanknopingspunt buiten de verklaring van de verdachte. Aan het oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling draagt niet alleen de verklaring van de getuige ter plaatse bij over het doelgerichte en emotieloze, optreden van de verdachte. Ook speelt daarbij een rol dat in hetgeen bekend is geworden over wat er vooraf ging aan de daad van de verdachte – zijn gekrenktheid en woede, in het bijzonder rondom de doorgezette echtscheiding, gevolgd door het vasthouden aan die scheiding door [slachtoffer] in het gesprek van 23 januari 2019, waarna de verdachte er klaar mee was en een vleesmes ging kopen – in hoge mate steun is te vinden voor het bewijs dat de verdachte welbewust heeft besloten [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat maakt handelen in een opwelling waarbij het hem zwart voor de ogen is geworden op zichzelf al onaannemelijk, terwijl die onaannemelijkheid nog wordt versterkt doordat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding, zeer kort na het steken, een uitleg gaf voor zijn handelen waarin hij dat zelf plaatste in lijn met de hiervoor bedoelde voorgeschiedenis. Daar komt bij dat de verdachte ook over het steken zelf nog een verklaring heeft afgelegd die duidt op bewustheid van zijn handelen, In het gesprek met een arrestantenbewaarder op 23 januari 2019 heeft de verdachte over het steken gezegd:
‘Toen ik het eenmaal had gedaan ging er een heel sterk gevoel door mij heen. Er ging een soort schok door mij heen waardoor ik verder ging met wat ik deed’.
Het hof deelt ook niet de opvatting van de raadsman dat de manier waarop de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht erop wijst dat hij ‘buiten zichzelf is getreden’ en ziet in de aard van dat handelen geen contra-indicatie voor voorbedachte raad. Integendeel, de aard van het handelen van de verdachte vormt juist een aanwijzing dat de verdachte zich ervan wilde verzekeren dat [slachtoffer] het niet zou overleven.
Ook in het gegeven dat de verdachte [slachtoffer] heeft doodgestoken in aanwezigheid van hun beider dochtertje ziet het hof niet de door de raadsman bedoelde contra-indicatie. De verdachte wist toen hij [slachtoffer] met het vleesmes opwachtte, dat zij samen met [betrokkene 1] zou zijn. En de verdachte was bereid op de meest ingrijpende wijze de belangen van een ander te schaden, namelijk door [slachtoffer] dood te steken. Hij heeft zich daarbij door het belang van zijn dochter hiervan geen getuige te hoeven zijn kennelijk niet laten weerhouden. Ten overvloede overweegt het hof dat in het laatste spraakbericht van de verdachte aan [slachtoffer] van 27 december 2018 een aanwijzing kan worden gezien dat de verdachte de band van [slachtoffer] en [betrokkene 1] toen ook al niet meer respecteerde (‘
is niet van jou. Moge Allah jou niet verblijden met [betrokkene 1] ! Moge Allah jou niet blij maken, niet in het heden en niet in het hiernamaals. Jij bastaard, jij bastaard!’).
Het hof komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”