Conclusie
1.Inleiding
eerste klachthoudt ten eerste in dat het Hof het arrest
Maierhofer [2] van het Hof van Justitie heeft miskend door de verbondenheid van de klinkerbestrating met de grond niet te toetsen aan de maatstaf ‘gemakkelijk te demonteren of verplaatsen’. De eerste klacht houdt ten tweede in dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan de wetsgeschiedenis, waaruit volgens belanghebbende blijkt dat met klinkerbestrating vergelijkbare constructies zoals straten, wegen en pleinen als ‘gebouw’ in de zin van de Wet OB moeten worden aangemerkt. De
tweede klachthoudt in dat in het ten onrechte niet door het Hof toegepaste Vastgoedbesluit 2013 [3] straten, wegen, pleinen, atletiekbanen en kunstgrasvelden als ‘gebouw’ zijn aangemerkt. Volgens belanghebbende is de onderhavige klinkerbestrating met die voorbeelden vergelijkbaar en mocht zij erop vertrouwen dat deze bestrating ook een gebouw vormt. De
derde klachthoudt in dat het Hof ten onrechte bij toepassing van het beleid (ook bij toepassing van het Vastgoedbesluit 2023) niet het totale terrein waarvan de kavels deel uitmaken als geheel in aanmerking neemt. Volgens de
vierde klachtis de uitspraak van het Hof ontoereikend gemotiveerd, nu het bij de toetsing of sprake is van een bouwwerk alleen heeft getoetst aan het criterium ‘vast met de grond verbonden’ en het Vastgoedbesluit 2023.
eerste klachtkom ik tot de conclusie dat het Hof weliswaar niet expliciet de
Maierhofer-maatstaf heeft toegepast, maar in zijn oordeel dat de klinkers in het geheel niet verbonden zijn met de grond omdat zij los op een zandbed liggen, besloten ligt dat deze gemakkelijk te demonteren of verplaatsen zijn. Het oordeel doet in ieder geval voldoende recht aan (de strekking van) deze maatstaf. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Ook gaat de eerste klacht uit van een verkeerd begrip van de wetsgeschiedenis. De voorbeelden in de wetsgeschiedenis geven aan wat een ‘bouwwerk’ kan zijn, niet wat een (vast met de grond verbonden) ‘gebouw’ is.
tweede klachtfaalt eveneens. De betreffende passage uit het Vastgoedbesluit 2013 vormt wetsinterpreterend beleid dat voor meerderlei uitleg vatbaar is. Een uitleg in overeenstemming met de wet – die de voorkeur verdient – leidt ertoe dat de in het Vastgoedbesluit 2013 genoemde voorbeelden slechts als ‘gebouw’ kunnen worden aangemerkt voor zover zij vast met de grond zijn verbonden. Aangezien dat niet het geval is, kon belanghebbende aan het Vastgoedbesluit 2013 niet het vertrouwen ontlenen dat het onderhavige parkeerterrein met klinkerbestrating zonder meer als ‘gebouw’ zou worden aangemerkt.
derde klachtfaalt omdat de kavels juridisch te onderscheiden zijn en afzonderlijk kunnen worden gebruikt. Het Hof heeft daarom terecht geoordeeld dat er geen reden is de kavels niet afzonderlijk te beoordelen.
vierde klachtfaalt zover deze aanvoert dat de uitspraak van het Hof ontoereikend is gemotiveerd omdat het bij de toetsing of sprake is van een bouwwerk alleen heeft getoetst aan het criterium ‘vast met de grond verbonden’. Het heeft het oordeel dat de klinkers in het geheel niet verbonden zijn met de grond voldoende onderbouwd met de omstandigheid dat de klinkers los op een zandbed liggen. Voor zover deze klacht opkomt tegen het oordeel dat het Hof onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan het beroep van belanghebbende op het Vastgoedbesluit 2013 wordt deze wel terecht voorgesteld. Tot cassatie kan dat echter niet leiden. Immers, het door belanghebbende gestelde vertrouwen wordt niet door het Vastgoedbesluit 2013 opgewekt (zie de beoordeling van de tweede klacht).
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
Maierhofer [7] – dat de klinkerbestrating eenvoudig te demonteren en te verplaatsen is en daarom niet een bouwwerk is. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat voor de aanleg van het parkeerterrein de ondergrond is bewerkt, verstevigd en geëgaliseerd, de klinkers in het juiste verband zijn geplaatst en zijn voorzien van opsluitbanden. Ook is rekening gehouden met de afwatering van regenwater door afwateringspunten aan te leggen en die aan te sluiten op het rioleringsstelsel. Naar het oordeel van de Rechtbank is een dergelijk parkeerterrein niet zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten te verwijderen. Het enkele kunnen hergebruiken van onbeschadigde klinkers doet niet daaraan af; eerder is van belang of het object als zodanig na demontage op een andere plaats kan worden hergebruikt. Dat is bij het parkeerterrein niet het geval.
3.Het geding in cassatie
eerste klachtheeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de klinkerbestrating geen gebouw vormt omdat deze niet vast met de grond is verbonden. Dat is volgens belanghebbende een niet-hanteerbaar criterium, omdat nagenoeg alles van de grond kan worden losgemaakt. Volgens belanghebbende dient te worden uitgegaan van het criterium ‘niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen’, maar daaraan heeft het Hof niet getoetst. Bovendien moeten straten, wegen en pleinen volgens de wetgever als gebouwen worden aangemerkt; volgens belanghebbende zijn parkeerplaatsen op één lijn daarmee te stellen, zeker als atletiekbanen en kunstgrasvelden dat ook zijn.
tweede klachtricht zich tegen de toepassing van het Hof van het Vastgoedbesluit 2023. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het Besluit levering en verhuur van onroerende zaken uit 2013 [12] (Vastgoedbesluit 2013), niet het door het Hof toegepaste Vastgoedbesluit 2023. Het Hof heeft ten onrechte alleen aan dat laatste Vastgoedbesluit getoetst. De klacht heeft de strekking dat in het Vastgoedbesluit 2013 straten, wegen, pleinen, atletiekbanen en kunstgrasvelden als ‘gebouw’ zijn aangemerkt. Volgens belanghebbende is de onderhavige klinkerbestrating met die voorbeelden vergelijkbaar en mocht zij erop vertrouwen dat deze bestrating ook een gebouw vormt. In haar lezing is in het Vastgoedbesluit 2023 dat standpunt gecontinueerd, zij het dat aanvullende voorwaarden zijn gesteld. Dientengevolge is de toetsing van het Hof aan het Vastgoedbesluit 2023 voor belanghebbende nadelig, terwijl zij stelt dat onder het Vastgoedbesluit 2013 de klinkerbestrating wel als gebouw moet worden aangemerkt.
derde klachtneemt het Hof ten onrechte niet het totale terrein waarvan de kavels deel uitmaken in aanmerking. Voor dat geheel is – ook uitgaande van het Vastgoedbesluit 2023 – immers sprake van een samenhangend geheel met drainage en verlichting in een uitgegraven toplaag. Indien op het terrein waarvan de kavels deel uitmaakten een ook in het spraakgebruik als gebouw in aanmerking te nemen bouwwerk stond, zou elke kavel als bebouwd worden aangemerkt. Ook als per kavel bezien het op de desbetreffende kavel aanwezige deel van dat gebouw als zodanig niet de functie van gebouw zou kunnen vervullen.
vierde klachtis een motiveringsklacht. Volgens deze klacht is de uitspraak van het Hof ontoereikend gemotiveerd, nu het bij de toetsing of sprake is van een bouwwerk alleen heeft getoetst aan het criterium ‘vast met de grond verbonden’ en het Vastgoedbesluit 2023.
4.Is sprake van onbebouwde grond?
Btw-richtlijn
Leichenich [24] (4.21)). De toelichting noemt verder een aantal niet-uitputtende objectieve criteria aan de hand waarvan “dit aspect” kan worden beoordeeld: [25]
Maierhofer [27] worden afgeleid, maar wordt met het tweede en vierde criterium een economische toets aangelegd die niet met dat arrest spoort (en ook niet spoort met een eenvoudige toepassing van de btw).
Lomoco Development [38] volgt, worden de lidstaten bij de omschrijving van het begrip ‘bouwterrein’ beperkt door het zeer ruim omschreven begrip ‘gebouw’ in art. 12(2) Btw-richtlijn. Een terrein met een bouwwerk dat als ‘gebouw’ in de zin van art. 12(2) Btw-richtlijn kan worden aangemerkt, kan geen bouwterrein zijn. [39] Omdat voor het ‘bebouwd’-begrip in het kader van het begrip ‘bouwterrein’ moet worden aangesloten bij het begrip ‘gebouw’ zoals dat in het algemeen in de Btw-richtlijn geldt [40] , sta ik zowel stil bij jurisprudentie die specifiek over bouwterreinen gaat als bij jurisprudentie die over het begrip ‘gebouw’ in het algemeen gaat.
Gemeente Emmen [41] heeft het Hof van Justitie beslist dat het aan de lidstaten is om het begrip ‘bouwterrein’ te bepalen, maar dat zij een bouwterrein moeten omschrijven als een voor bebouwing bestemd terrein. Tevens moeten de lidstaten het doel van de vrijstellingsbepaling eerbiedigen dat enkel de leveringen van onbebouwde terreinen die niet als ondergrond voor een opstal bestemd zijn, van de belasting zijn vrijgesteld.
Gemeente Emmenis gewezen onder de werking van de Zesde richtlijn. Uit het arrest
Woonstichting Maasdriel [42] , dat ik hierna nog bespreek (4.284.27), volgt dat deze rechtspraak ook geldt voor de Btw-richtlijn. De auteurs van ‘het groene boek’ leiden uit
Woningstichting Maasdrielaf dat de lidstaten de facto géén ruimte hebben om een eigen omschrijving te geven van het begrip ‘bouwterrein’. [43]
Maierhofer [44] betreft de verhuur van een uit prefabelementen opgetrokken gebouw dat vast met de grond is verbonden. Maierhofer verhuurde deze gebouwen voor tijdelijk onderdak van asielzoekers. Een aantal van de betrokken gebouwen bevond zich op grond die Maierhofer van een gemeente had gehuurd, en andere op grond die de Freistaat Bayern zelf had gehuurd. In beide gevallen diende de grond na het verstrijken van de overeenkomst in de oorspronkelijke staat te worden teruggeven. De gebouwen rustten op betonsokkels die waren geplaatst op een in de grond aangebrachte betonnen fundering. De muren, bestaande uit platen, waren in de fundering verankerd door schroefbouten. De getimmerde dakconstructies waren met dakpannen bedekt. De bodem en de muren van de sanitaire ruimtes en de keukens waren betegeld. Deze gebouwen konden op elk ogenblik door 8 personen binnen 10 dagen worden gedemonteerd om later weer te worden opgetrokken. De vraag is of het gaat om verhuur van onroerend goed. Het Hof van Justitie overweegt dat het gaat om onroerend goed, waarbij niet noodzakelijk is dat een gebouw onlosmakelijk met de grond is verbonden, maar dat het niet gemakkelijk is te demonteren en te verplaatsen is:
Maierhoferoverweegt dat het begrip gebouw in de voorloper van artikel 12 Btw-richtlijn, zijnde artikel 4 Zesde richtlijn, op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als dit begrip in de vrijstellingsbepaling. [45]
Maierhofer-criterium (is de constructie gemakkelijk te demonteren of [46] verplaatsen) is gecodificeerd in art. 13ter van de Btw-uitvoeringsverordening (4.3). Van der Wulp betoogt dat in art. 13ter Btw-uitvoeringsverordening ten onrechte het criterium ‘vast verbonden met de grond’ nevenschikkend aan het criterium ‘niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen’ wordt gesteld. Daar staat namelijk “dat of die vast met de grond verbonden is (…) en dat niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is”. Volgens de auteur volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat een constructie vast verbonden met de grond is indien deze niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is. [47] Dezelfde auteur leidt uit punt 33 van
Maierhoferaf dat de beoogde duur van de verbinding met de grond niet van doorslaggevende betekenis is voor de vraag of demontabele constructies vast met de grond verbonden zijn, en dat objectief moet worden beoordeeld of een met de grond verbonden constructie niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is (en daarmee
vastmet de grond verbonden is). [48]
Hegeroverweegt het Hof van Justitie dat een van de wezenlijke kenmerken van onroerend goed is dat het vast verbonden is aan een welbepaald deel van het aardoppervlak. [49]
Leichenich [50] gaat over een persoon die een woonboot met aanlegsteiger en ligplaats heeft verhuurd. In dit arrest ligt de vraag voor of sprake is van verhuur van een onroerend goed. Uit de feitelijke vaststellingen van de verwijzende rechter in
Leichenichblijkt dat de huurovereenkomst ook bij de woonboot behorende water en stuk grond omvat, aangezien het gebruik van de woonboot en de aanlegsteiger onlosmakelijk verbonden zijn met het gebruik van dat water en stuk grond. De verhuur is bovendien uitsluitend bedoeld voor het gebruik van de woonboot, met de aanlegsteiger, als restaurant/discotheek. Het Hof van Justitie overweegt dat de situatie van de woonboot niet afzonderlijk moet worden onderzocht, maar tegen de achtergrond van het feit dat de woonboot in zijn ligplaats is geïntegreerd. [51] Vervolgens overweegt het dat de grond boven water die overeenkomt met het stuk grond dat aan de ligplaats van de woonboot in het water grenst, een onroerende zaak is. Dat geldt ook voor het afgebakende deel van de rivierbodem onder water dat bedekt is met het rivierwater waar de woonboot ligt. Het Hof van Justitie komt tot de conclusie dat het gaat om een onroerende zaak:
Leichenichmaakt de redactie Vakstudie-Nieuws bij het Vastgoedbesluit 2023 (5.2) de kanttekening dat de overwegingen daarin niet steeds zonder meer voor het begrip ‘gebouw’ kunnen worden toegepast: [52]
Leichenichniet een (aanvullende) maatstaf vormt, maar volgt uit de feitenvaststelling in de verwijzingsbeslissing. Volgens de auteur blijft doorslaggevend of de verplaatsings- of verwijderingsinspanning aanzienlijk is. [53]
Leichenichde woonboot met niet meer dan kabels, touwen en buizen is vastgemaakt. [54]
Don Bosco [55] ging het om de verkoop van een perceel waarop bebouwing stond. De verkoper had zich evenwel ook verplicht op eigen kosten een sloopvergunning aan te vragen en de bebouwing te (laten) slopen. Deze kosten werden vervolgens doorberekend in de koopsom. De verkoper heeft dus zowel de onroerende zaak geleverd als sloopdiensten verricht. Een deel van die sloopdiensten werden evenwel na de levering van het perceel verricht. Het Hof van Justitie overweegt dat in een dergelijk geval moet worden beoordeeld of het gaat om twee onderscheiden en zelfstandige handelingen, of dat het gaat om één samengestelde handeling die uit verschillende elementen bestaat. [56] In dat laatste geval kan sprake zijn van levering van onbebouwde grond, ook al is het perceel op het moment van levering nog bebouwd. [57]
Don Bosco-geval. Zie immers de volgende feitelijke vaststelling van de Rechtbank:
Don Boscowel relevant, omdat in een aantal (nog te behandelen) uitspraken waarin aan de orde was dat een parkeerterrein werd geleverd, aan de hand van dat arrest werd geoordeeld dat onbebouwde grond werd geleverd. Als dan sprake is van een
Don Bosco-achtige samengestelde prestatie, wordt de vraag of de grond bebouwd is in beginsel beantwoord aan de hand van de situatie ná het belastbare feit (de levering). De vraag of op het moment van levering aanwezige bestrating als gebouw kan worden aangemerkt, wordt dan in wezen overgeslagen als deze als onderdeel van de samengestelde prestatie wordt verwijderd.
Gemeente Vlaardingenopgedragen te beoordelen of sprake is van bebouwde grond. [58] In het eindarrest heeft de Hoge Raad volstaan met de opmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van bebouwde grond. [59] Volgens Bijl vat de Hoge Raad de opdracht van het Hof van Justitie nogal minimalistisch op door partijen te laten beslechten of sprake is van bebouwing. [60] A-G Van Hilten had overigens ook haar twijfels bij de vraag of kunstgrasvelden een gebouw zijn, ook al zijn deze vast met de grond verbonden. [61] Zij stelde voor daarover een prejudiciële vraag voor te leggen, maar dat heeft de Hoge Raad niet gedaan omdat partijen vonden dat sprake is van bebouwde grond.
Woningstichting Maasdriel [62] gaat het om de verkoop van een perceel grond waarop een gebouw en een openbaar, bestraat parkeerterrein stond. De partijen bij die koop zijn overeengekomen dat de “feitelijke levering van het verkochte zal geschieden in bouwrijpe staat”, met het oog op het voornemen van de woningstichting op het perceel woningen te doen bouwen, eventueel in combinatie met kantoren met parkeerfaciliteiten. Daartoe zijn zij overeengekomen dat de verkoper zou zorgdragen voor de sloop van het gebouw en de verwijdering van de bestrating van het parkeerterrein. Ten tijde van de eigendomsoverdracht was het parkeerterrein nog steeds in gebruik en de bestrating nog niet verwijderd. Aan de orde is of sprake is van een bouwterrein. Het Hof van Justitie overweegt dat in de eerste plaats het beginsel van fiscale neutraliteit het noodzakelijk maakt dat alle onbebouwde terreinen die zijn bestemd als ondergrond voor een opstal, en bijgevolg, om te worden bebouwd, onder de nationale definitie van ‘bouwterrein’ vallen. Immers, de lidstaten moeten bij de omschrijving van het begrip ‘bouwterrein’ de doelstelling van art. 135(1)k Btw-richtlijn in acht nemen, dat enkel de leveringen van onbebouwde terreinen die niet als ondergrond voor een opstal bestemd zijn, van btw vrijstelt. [63] In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met de wilsverklaring van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens:
Woningstichting Maasdrielvoor de onderhavige zaak vooral interessant door wat er
nietin staat. Immers, het parkeerterrein in die zaak was nog bestraat en in gebruik ten tijde van de levering. Het gerechtshof Arnhem heeft in zijn voorafgaande uitspraak geoordeeld dat sprake was van onbebouwde grond op grond van toepassing van het arrest
Don Bosco(zie 4.25-4.26): [64]
Don Boscoonwaarschijnlijk omdat het Hof van Justitie in zijn overwegingen voor de levering bij het notarieel transport aansluit; hij sluit niet uit dat dat hof het parkeerterrein als onbebouwd terrein heeft aangemerkt:
Woningstichting Maasdrielen
Gemeente Vlaardingenop dat zij mogelijkheden zien om te bepleiten dat een parkeerterrein niet als bebouwing moet worden gezien: [70]
Icade Promotionoverweegt het Hof van Justitie dat het bouwrijp maken van terreinen, zoals het aansluiten op het elektriciteits-, gas- en waternet, niet tot gevolg kan hebben dat hun juridische kwalificatie wordt veranderd in ‘gebouw’, als constructie die vast met de grond verbonden is, met name door middel van funderingen. Art. 12(3) Btw-richtlijn bepaalt immers dat ook bouwrijp gemaakte terreinen een bouwterrein kunnen zijn voor zover zij door de lidstaten als zodanig zijn omschreven. [71]
Lomoco Developmentwas onder meer aan de orde of funderingen die zijn aangelegd voor woongebouwen als zodanig een gebouw of een gedeelte van een gebouw vormen. Het Hof van Justitie zet uiteen dat de lidstaten bij de omschrijving van het begrip ‘bouwterrein’ worden beperkt door het zeer ruim omschreven begrip ‘gebouw’ in art. 12(2) Btw-richtlijn. Een terrein met een bouwwerk dat als ‘gebouw’ in de zin van art. 12(2) Btw-richtlijn kan worden aangemerkt, kan geen bouwterrein zijn. [72] Zoals de redactie Vakstudie-Nieuws opmerkt [73] , lijkt de vraag eenvoudig te beantwoorden op basis van de
Maierhofer-toets (zijn de funderingen makkelijk te verwijderen of verplaatsen). Echter, het Hof van Justitie perkt de reikwijdte van het begrip ‘gebouw’ in omdat het begrip ‘bouwterrein’ ook bouwrijp gemaakte terreinen omvat en de opstal in gebruik moet kunnen worden genomen. Voor die laatste grond benoemt het Hof van Justitie dat art. 12(2) Btw-richtlijn verwijst naar het eerste lid van die bepaling, dat betrekking heeft op de levering van een gebouw of gedeelte daarvan vóór de eerste ingebruikneming. [74] Funderingen komen volgens dat Hof niet in aanmerking voor ‘eerste ingebruikneming’, zijnde het verlaten van het productieproces en het betreden van de consumptiesector. [75]
Don Boscoinmiddels genuanceerd (4.25). Ook overweegt de Hoge Raad dat een dijk niet zonder meer een gebouw of constructie is. Hij leidt uit het arrest
Maierhofer [78] (4.18) af dat een ophoging die uit niet meer bestaat dan opgeworpen materialen als veen, zand of klei geen met de grond verbonden constructie is. [79]
Don Bosco-geval (een enkele levering) beperkt tot de staat waarin de onroerende zaak zich ten tijde van de levering bevindt. [81] De Hoge Raad overweegt – voor zover hier relevant – dat het oordeel van het Hof dat de muur een gebouw is, niet uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. [82]
Don Bosco-situatie aan de orde was (4.25-4.26). Het geschil in hoger beroep [87] en cassatie [88] betrof primair de vraag of dat laatste oordeel juist was, en daarom is de voor ons relevante vraag niet in die instanties aan de orde gekomen.
Maierhofer(4.18) is af te leiden dat een gebouw een vast met de grond verbonden constructie is. Met Van der Wulp (4.19) meen ik dat moet worden beoordeeld of een met de grond verbonden constructie
vastmet de grond is verbonden aan de hand van de maatstaf “niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen”. [90]
Leichenich(“gemakkelijk, te weten zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten”) (4.21-4.23). De desbetreffende rechtsoverweging (punt 23) kan enerzijds worden uitgelegd als een weergave van de vaststelling door de verwijzende rechter (Van der Wulp in 4.23) [91] of als een nadere invulling van de
Maierhofer-maatstaf (4.6, ook 5.1) [92] . Het lijkt mij een vrij academische vraag: het ligt nogal voor de hand dat in de beoordeling of iets gemakkelijk is (ook) de mate van inspanningen en de hoogte van de kosten worden meegenomen. [93]
Maierhofer-maatstaf toegepast. Nergens beoordeelt het Hof of de klinkerbestrating gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is. Ogenschijnlijk oordeelt het Hof dus ‘bloot’ dat de klinkerbestrating niet vast met de grond is verbonden. Echter, het is niet helemaal ondubbelzinnig of het Hof dát heeft geoordeeld. Het oordeelt immers dat de klinkers niet op enigerlei wijze verbonden zijn met de grond c.q. geen sprake is van enige verbinding met de grond, omdat zij in onderling verband los op een zandbed liggen. Dat kan ook worden geïnterpreteerd als een oordeel niet over de vraag of de klinkerbestrating vast met de grond is verbonden, maar over de ‘voorvraag’ of die bestrating überhaupt met de grond is verbonden.
vastmet de grond is verbonden. Het gaat volgens mij om een glijdende schaal van verbondenheid, waarbij “niet op enigerlei wijze verbonden” één van de uitersten is. Daarbij kan het gemak waarmee de constructie kan worden verplaatst of gedemonteerd nog steeds gelden als maatstaf, althans als mee te wegen omstandigheid: iets dat geheel niet met de grond is verbonden, zal over het algemeen gemakkelijk te verplaatsen zijn.
Maierhofer-maatstaf had getoetst.
bouwwerkmoet worden uitgelegd. Daarin kan niet worden gelezen dat de wetgever ook steeds bedoeld heeft dat de gegeven voorbeelden automatisch
gebouwenzijn. Daarvoor moet het bouwwerk immers vast met de grond zijn verbonden. Het is niet in geschil dat de klinkerbestrating een bouwwerk of constructie vormt, maar de vraag is juist of die constructie vast met de grond is verbonden. De toelichting in de wetsgeschiedenis ziet echter niet op die vraag. [94] Hoewel het Hof in punt 4.2 van zijn uitspraak dus de strekking van de wetsgeschiedenis niet geheel zuiver heeft weergegeven, is het in zijn oordeel dat bij gebreke van verbinding van de grond niet gesproken kan worden van een als gebouw aan te merken weg wel uitgegaan van een juiste rechtsopvatting.
Maierhofer-maatstaf. De betreffende uitlatingen stammen immers uit medio jaren ’90 van de vorige eeuw, en het arrest
Maierhoferuit 2003. Ook als de te ruime lezing van de wetsgeschiedenis juist zou zijn, kan dus niet zonder meer daarbij worden aangesloten. Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever de regeling richtlijnconform heeft willen vormgeven, en de wettekst is daarmee in lijn. Die wetsgeschiedenis moet daarom ook worden uitgelegd conform hoe het Hof van Justitie in
Maierhoferde richtlijn heeft uitgelegd.
5.Beroep van belanghebbende op het Vastgoedbesluit 2013
Teksten Vastgoedbesluiten
Maierhofer; CE].”
Maierhoferen
Leichenichuitgelegd wanneer een zaak vast met de grond is verbonden.
Maierhofer. Op grond van
Maierhofergeldt steeds het criterium “vast met de grond verbonden”, ingevuld aan de hand van de maatstaf “gemakkelijk te demonteren of verplaatsen” (dit wordt overigens ook in het Vastgoedbesluit 2013 genoemd, 5.13). Paragraaf 3.1.3 van het Vastgoedbesluit 2013 moet dus zo worden uitgelegd dat ook de daarin genoemde voorbeelden slechts een gebouw vormen voor zover zij vast met de grond zijn verbonden. Belanghebbende mocht dus niet aan die paragraaf in het Vastgoedbesluit 2013 het vertrouwen ontlenen dat de genoemde voorbeelden zonder meer als gebouw worden aangemerkt, nog daargelaten dat de onderhavige constructie niet als voorbeeld wordt genoemd (5.14-5.15). De tweede klacht faalt.
Don Bosco-situaties (4.25)). Evengoed ben ik geen voorbeelden tegengekomen waarin voor die vraag wordt teruggekeken naar de situatie voorafgaand aan de situatie op de leveringsdatum, in dit geval in de periode waarin de kavels nog één perceel vormen.
Maierhofer-maatstaf. Vanuit dat perspectief is begrijpelijk dat het aanwezig zijn van een lantaarnpaal en drainage op een perceel maakt dat het bouwwerk (de klinkerbestrating) op dát perceel – dat immers afzonderlijk moet worden beoordeeld – minder gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is.
6.Bespreking van het middel
Maierhofer [120] heeft miskend door de verbondenheid van de klinkerbestrating met de grond niet te toetsen aan de maatstaf “gemakkelijk te demonteren of verplaatsen”. Ik kom tot de conclusie dat het Hof weliswaar niet expliciet de
Maierhofer-maatstaf heeft toegepast, maar dat in zijn oordeel dat de klinkers in het geheel niet verbonden zijn met de grond omdat zij los op een zandbed liggen, ligt besloten dat de bestrating gemakkelijk te demonteren of verplaatsen is. Dat oordeel doet aldus voldoende recht aan (de strekking van) de
Maierhofer-maatstaf (4.47). Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.