4.2De bewijsoverweging van het hof luidt als volgt:
“Op 10 oktober 2008 is in de dichtgemetselde beerput van de woning van de verdachte, woning nummer [...] aan de [a-straat] in [plaats] , Thailand het stoffelijk overschot aangetroffen van een vrouw met de Maleisische nationaliteit genaamd [slachtoffer] , hierna te noemen [slachtoffer] . De Thaise patholoog anatoom heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] ten tijde van het aantreffen van het stoffelijk overschot tussen de 8 en 12 maanden geleden was overleden. Uitgaande van dat rapport is [slachtoffer] dus overleden tussen 10 oktober 2007 en 10 februari 2008.
Het laatst bekende contact dat [slachtoffer] met iemand heeft gehad, was een telefoongesprek met haar moeder [getuige 3] , hierna te noemen [getuige 3] , in de late avond van 8 november 2007.
Op 10 oktober 2008 is door twee toiletscheppers - [getuige 1] en [getuige 2] - het stoffelijk overschot van [slachtoffer] ontdekt toen zij de beerput aan het leegzuigen waren.De beerput bevond zich in de zijtuin van en pal naast de woning waar de verdachte met [slachtoffer] tot haar verdwijning heeft gewoond. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het opvallend was dat de put opnieuw gepleisterd was. De kleur van de deksel van de put en van het pleister waren verschillend. Het viel hem op dat het pleisteren niet gedaan was door een ambachtsman omdat het niet netjes was afgewerkt.
De Thaise forensisch patholoog anatoom heeft geen doodsoorzaak vast kunnen stellen aan de hand van het stoffelijk overschot. Ook het Nederlands forensisch instituut (hierna: NFI) heeft - toen het stoffelijk overschot naar exhumatie opnieuw werd onderzocht - niet vast kunnen stellen wat de doodsoorzaak van [slachtoffer] is geweest.
Naar aanleiding van het Thaise politieonderzoek is de verdachte, echtgenoot van [slachtoffer] en vader van hun zoon [betrokkene 1] , door de Thaise autoriteiten als verdachte aangemerkt. Op 11 mei 2015 hebben de Thaise autoriteiten aan Nederland verzocht de strafvervolging van de verdachte, die inmiddels in Nederland woonde, over te nemen.
Op 22 oktober 2015 is vervolgens in Nederland een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte ingesteld waarbij ook onderzoek is gedaan in Thailand en Maleisië. Op 8 november 2016 is de verdachte aangehouden. De verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] .
Op welke wijze is [slachtoffer] overleden?
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu een natuurlijke dood niet kan worden uitgesloten en ieder bewijs dat [slachtoffer] door een misdrijf om het leven is gebracht, ontbreekt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier een natuurlijke dood, een ongeval en zelfdoding buiten redelijke twijfel kunnen worden uitgesloten als doodsoorzaak van [slachtoffer] . Dit laat slechts de mogelijkheid open dat zij een onnatuurlijke dood is gestorven als gevolg van opzettelijk gewelddadig handelen van een ander en dat haar lichaam met opzet is weggemaakt om onderzoek naar de sporen van dat geweld en haar overlijden onmogelijk te maken. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gekomen, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag op welke wijze [slachtoffer] is overleden. Hoewel bij sectie geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld, kan op basis van het dossier wel worden onderzocht en vastgesteld welke mogelijke oorzaken van overlijden buiten redelijke twijfel kunnen worden uitgesloten.
Natuurlijke dood of ongeval
Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor een onverwachte plotselinge natuurlijke dood van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] onder medische behandeling was of dat zij leed aan een (terminale) dodelijke ziekte. Het dossier biedt evenmin aanknopingspunten voor het scenario dat [slachtoffer] door een ongeval zou zijn overleden. Deze scenario’s zijn bovendien onverenigbaar met de omstandigheid dat [slachtoffer] is aangetroffen in de dichtgemetselde beerput naast haar woning. Het scenario dat zij in die put zou zijn gevallen is daarmee ook uitgesloten.
Onnatuurlijk overlijden door zelfdoding
Het dossier biedt evenmin aanknopingspunten voor een mogelijke zelfdoding van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat [slachtoffer] met ernstige psychische klachten kampte. Het hof stelt tevens vast dat zich in het dossier meerdere verklaringen bevinden van getuigen die contact hadden met [slachtoffer] . Deze getuigen verklaren niet over een indruk dat [slachtoffer] zichzelf van het leven zou willen beroven. Daarnaast sluit de omstandigheid dat de stoffelijke resten van [slachtoffer] in de dichtgemetselde beerput bij haar woning zijn aangetroffen ook dit scenario uit.
Tussenconclusie
Een natuurlijke dood, een ongeval en zelfdoding kunnen op grond van het voorgaande naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel als doodsoorzaak van [slachtoffer] worden uitgesloten. Het is voorts volstrekt onwaarschijnlijk dat iemand het lichaam van [slachtoffer] na overlijden door een natuurlijke doodsoorzaak of een ongeval in de beerput naast de woning heeft gestopt en deze put vervolgens heeft dichtgemetseld. Nog los van de vraag hoe die persoon geweten zou moeten hebben waar [slachtoffer] woonde, zou hij met dergelijk handelen alleen maar de verdenking van een strafbaar feit op zich hebben geladen. Uitsluitend de mogelijkheid dat zij een onnatuurlijke dood is gestorven als gevolg van opzettelijk gewelddadig handelen van een ander en dat haar lichaam vervolgens met opzet is weggemaakt om onderzoek naar (de sporen van) haar gewelddadige dood onmogelijk te maken, resteert dan ook. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gekomen.
Heeft de verdachte [slachtoffer] om het leven gebracht?
Nu het hof tot de conclusie is gekomen dat [slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gebracht, dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte degene is die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet met voorbedachte rade. Om deze vraag te beantwoorden acht het hof het van belang om allereerst te bespreken wat rond 8 november 2007 de feitelijke gezinssituatie was, hoe de relatie van [slachtoffer] en de verdachte was voorafgaand aan 8 november 2007, wat er op de dag van 8 november 2007 is gebeurd en hoe de verdachte zich na 8 november 2007 heeft gedragen.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor de verdachte belastende verklaringen over de relatie tussen hem en [slachtoffer] in het dossier onbetrouwbaar zijn, nu er sprake is van collaborative storytelling. De verklaringen zijn pas na vele jaren afgelegd waarbij de getuigen in de tussentijd met elkaar over de gebeurtenissen hebben gesproken nadat de getuigen op de hoogte waren geraakt van de verdachte omstandigheden waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen en nadat de zaak in de media was gekomen. Geen enkele verklaring kan als bewijsmateriaal worden gebruikt, aldus de verdediging.
Het hof stelt - met de verdediging - vast dat er in de gemeenschap in Thailand waarin de verdachte en [slachtoffer] leefden, veel gesproken is over de dood van [slachtoffer] . Dit is later nog versterkt door de aanwezigheid van Peter R. de Vries en zijn filmploeg. Dat is later, toen de media aandacht aan de zaak besteedden, in Nederland ook gebeurd. Om die reden zal het hof alleen de verklaringen gebruiken van de getuigen die hebben verklaard wat ze uit eigen waarneming gezien of gehoord hebben. Dit betreft de volgende getuigen:
• [getuige 3] - moeder van [slachtoffer]
• [getuige 4] - schoonzus van [slachtoffer]
• [getuige 5] - eigenaar van het huurhuis van [slachtoffer] en de verdachte
• [getuige 6] - restauranteigenaar en deel uitmakend van de vriendengroep in [plaats]
• [getuige 7] - collega en vriend van [slachtoffer] en de verdachte
• [getuige 8] - kennis van de verdachte en [slachtoffer]
• [getuige 9] - kennis van de verdachte en [slachtoffer]
• [getuige 10] - vriendin van de verdachte en [slachtoffer] en partner van [getuige 11]
• [getuige 11] - collega en vriend van de verdachte en partner van [getuige 13]
• [getuige 12] - kennis van vroeger van de verdachte
De verklaringen van deze getuigen acht het hof bruikbaar voor het bewijs, nu uit die verklaringen blijkt dat zij uit eigen wetenschap verklaard hebben. Voorts dragen naar het oordeel van het hof ook de in de woning van [slachtoffer] en de verdachte aangetroffen foto's met de tekst 'home abuse’ op de achterkant bij aan het bewijs.
De feitelijke gezinssituatie voor en op 8 november 2007
[slachtoffer] is in 2006 met de verdachte en hun zoon [betrokkene 1] die toen 2 jaar oud was, gaan wonen in de woning aan de [a-straat] in [plaats] , Thailand. Zij huurden de woning van [getuige 5] . Ook op 8 november 2007 woonde zij daar met de verdachte en hun zoon [betrokkene 1] . Blijkens de foto's en de beschrijving van de woning die zich in het dossier bevinden, was de woning omgeven door een muur met een hoogte van 2 meter. Het perceel was aan de voorkant voorzien van een schuifhek. Via dat hek kon het terrein betreden worden (zaaksdossier forensische opsporing p. 29 e.v.). Hetgeen op de foto's te zien is, stemt overeen met de plattegrond van de plaats delict die gemaakt is (p.123 zaaksdossier Royal Thai Police ZD: R.T.P.).
Relatie tussen [slachtoffer] en de verdachte voor 8 november 2007
De hiervoor genoemde getuigen hebben betreffende de relatie van de verdachte en [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan 8 november 2007 het volgende verklaard:
[getuige 5] , verhoor d.d. 6 juni 2016
V: Waar sprak [slachtoffer] met u over?
A: We spraken over wat [verdachte] haar lichaam had aangedaan en ze liet me nog de blauwe plekken op haar lichaam zien zo’n 5 tot 6 maanden voordat ze verdween.
…
V: Wat zou u kunnen verklaren over de relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] (uit observatie) ? Waar zag u dat uit?
A: Ongeveer 1 maand voordat [slachtoffer] verdween, heeft [verdachte] contact gehad met [getuige 9] , een buitenlandse vriendin. [slachtoffer] vertelde me eens dat [verdachte] en [getuige 9] een verdovend middel, ik weet [niet?] wat voor soort, meenamen naar het huurhuis. Toen [slachtoffer] dat verbood, heeft [verdachte] haar mishandeld. Ongeveer een halve later ging [slachtoffer] terug naar huis in Maleisië. Zo’n 1 week later kwam [slachtoffer] terug naar de provincie [plaats] . [verdachte] , [slachtoffer] en [betrokkene 1] kwamen bij mij thuis op bezoek en vroeg waar ze was geweest. [slachtoffer] antwoordde dat ze naar huis was geweest en dat ze [betrokkene 1] kwam ophalen. Ze vertelde me ook dat ze niet meer met [verdachte] wilde wonen. Vervolgens heb ik [slachtoffer] nooit meer gezien.
…
V: U verklaarde eerder dat u foto 's aantrof in het huis van [verdachte] en [slachtoffer] . Hoeveel foto 's waren het? Wat zag u op die foto’s ? (gedetailleerd omschrijven).
A: Dat kan ik me niet herinneren. Ik heb ze aan de politieambtenaar gegeven. Ik zag blauwe plekken op het lichaam, maar ik zag het gezicht van [slachtoffer] niet, maar het gezicht van [betrokkene 1] was duidelijk te zien. Die foto's had [slachtoffer] me laten zien en ze vertelde me dat ze die foto’s zelf had gemaakt. Later toen het skelet werd gevonden bij het huis, de plaats delict, heb ik de foto's met de blauwe plekken nog een keer gezien voordat de politieambtenaar ze meenam. De Nederlandse politieambtenaar had de foto's meegenomen om mij te laten zien. Ik bevestigde dat de nummers 23, 24 en 25 en 26 de foto's zijn van de blauwe plekken, die [slachtoffer] zelf nam en mij heeft laten zien, maar ik ben er niet zeker van of het (exact) dezelfde foto's zijn, maar het zijn foto's die blauwe plekken laten zien.
[getuige 5] , verhoor d.d. 2 april 2019
Ik heb dit van [slachtoffer] zelf gehoord later. Ik heb gehoord dat zij geslagen werd door [verdachte] . Zij heeft dat bij mij thuis verteld. Zij heeft mij zelf de plekken laten zien, bij haar dij en bovenarm. Groene vlekken. Zij vertelde mij dat [verdachte] jahba’ gebruikte, ik hoor de Thaise officier zeggen dat Jabha methamfetamine is. [slachtoffer] vertelde mij ook dat als zij tegenspraak gaf, zij een slag kreeg. De Thaise officier zegt slag of mishandeld en ik hoor de tolk zeggen dat het woord slag is gebruikt.
[getuige 6] , verhoor d.d. 6 juni 2016
Toen we elkaar in het begin leerden kennen, ontmoetten [slachtoffer] , [betrokkene 1] en ik elkaar dagelijks, maar later ontmoetten we elkaar minder doordat de relatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] slechter werd, ze hadden vaak ruzie.
…
Ik heb 2 keer gezien dat die twee met elkaar praatten en er een heftige woordenwisseling ontstond omdat [verdachte] geld wilde hebben om daar de [alcoholische] drank mee te betalen. [verdachte] schreeuwde en vloekte vaak tegen [slachtoffer] .
[getuige 7] , verhoor d.d. 16 november 2016
Ze hadden tussendoor ook ruzie.
…
Ik heb bij [verdachte] en [slachtoffer] gewoon verbale geschillen vastgesteld.
…
[verdachte] heeft enkele keren tegen mij gezegd dat hij ruzie had met [slachtoffer] , dat ze tegenover hem had gedreigd dat ze met de zoon naar Maleisië zal verhuizen. Dat heeft zich meer dan een half jaar voortgesleept dat [verdachte] zich bij mij over [slachtoffer] heeft beklaagd.
…
[verdachte] heeft een keer tegen mij bij mij in het restaurant gezegd dat hij [slachtoffer] het liefste kwijt wilde. Hij zei dat hij niet toestond dat [slachtoffer] met het kind naar Maleisië zal verhuizen.
…
Ik geloof dat hij mij ook vroeg of ik iemand kende die zijn vrouw van kant zou kunnen maken. Dat vroeg hij mij ook zeker 2-3 keer. [verdachte] zei dit wel niet gewoon zomaar, hij zei dit wel enigszins serieus, maar ik zelf heb hem ( [verdachte] ) daarbij niet serieus genomen.
[getuige 8] , verhoor d.d. 10 juni 2016
Op een keer ging ik naar hun huis en trof ik ze ruziënd aan.
[getuige 4] , verhoor d.d. 30 mei 2016
Maar nadat ze van [betrokkene 1] was bevallen sprak ze er met mij over dat [verdachte] haar mishandelde.
…
De tweede en derde keer [dat [slachtoffer] terugkwam met [betrokkene 1] ] was [slachtoffer] neerslachtig, haar moeder werkte veel, dus [slachtoffer] voelde zich alleen, [slachtoffer] belde me dan en ik kwam met haar praten en wandelen. We praatten erover dat [verdachte] zoveel dronk en gewelddadig was als hij dronken was.
…
V: Welke invloed had alcohol op het gedrag van [verdachte] en/of [slachtoffer] ? Hoe weet u dat?
A: Hij wordt agressief, ik weet dit omdat [slachtoffer] me dat via de telefoon vertelde.
…
De laatste keer dat [slachtoffer] me belde, vertelde ze me dat ze naar Maleisië wil terugkomen, maar ik weet niet meer wanneer dit was. Maar ik heb haar 3-4 maanden voor haar verdwijning voor de laatste keer gesproken.
[getuige 9] , verhoor d.d. 14 juni 2016
Één keer vertelde [slachtoffer] dat ze door [verdachte] was mishandeld, namelijk toen ik bij hun op bezoek was.
…
[slachtoffer] zei eens dat [verdachte] probeerde haar keel dicht te knijpen.
[getuige 9] , verhoor RC d.d. 8 april 2019
Voordat het gebeurde, wilde ze ook terug naar Maleisië. Voordat het misdrijf plaatsvond was er een discussie tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Zij wilde teruggaan met [betrokkene 1] . [verdachte] vertelde mij dat zij [betrokkene 1] mee wilde nemen. U, rechter-commissaris, vraagt mij wat [verdachte] zijn reactie was. [verdachte] wilde niet dat zij [betrokkene 1] meenam, hij was bezorgd dat zij niet terug zou komen.
…
Ik kwam een keer brood brengen, het was al donker. Het was ongeveer 19.00 uur 's avonds. Ik zag vanuit buiten dat [slachtoffer] en [verdachte] in de keuken stonden. Toen ik op de veranda was, kwam ze naar me toen en ze zei dat hij haar gewurgd had bij de nek, dat [verdachte] haar gewurgd had.
[getuige 13] , verhoor d.d. 8 juni 2016
[verdachte] is al heel lang een goede vriend van mij en mijn man. Vroeger waren we los van elkaar bevriend met [verdachte] , maar daarna waren we ook als stel bevriend met [verdachte] .
(…)
We kregen in november (het hof begrijpt november 2007) een mail (het hof begrijpt: van [slachtoffer] ) met daarin: is het normaal in Nederland als je man je slaat? Die mail had zo’n paniekerige strekking. Er stond in de mail dat ze [ [slachtoffer] ] behoorlijk geslagen werd door [verdachte] en over een enorm drank en drugs probleem. Verder schreef ze: Ik moet weg. Het is niet houdbaar. Het is niet veilig.
[getuige 11] , verhoor d.d. 9 juni 2016
Daarna stelde ze [ [slachtoffer] ] de vraag of het normaal is dat Nederlandse mannen je slaan als ze dronken zijn, Ze zei toen ook letterlijk dat ze bang voor hem was.
…
Uit de eerste mail was wel direct duidelijk dat het niet goed zat. Ze uitte haar zorgen, dat [verdachte] geen werk had, dat hij alleen maar in de kroeg zat en in een latere mail ging het over het fysieke. Ze had het over slaan. Ze zei dat als hij ‘s avonds dronken was dat ze klappen kreeg.
[getuige 12] , verhoor d.d. 16 juni 2016
[verdachte] heeft mij gebeld vanuit Thailand. Op het moment dat hij helemaal in paniek was. (...) Hij moest zo snel mogelijk daar weg. Ik zeg: waar is [betrokkene 1] ? Hij zegt: die is bij mij.. (...) Ik zei: wat is er dan? Hij zegt: zij wilde er vandoor met [betrokkene 1] .
In het huis van [slachtoffer] en de verdachte zijn foto's van [slachtoffer] aangetroffen waarop te zien is dat zij blauwe plekken op haar lichaam had. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze foto's genomen heeft en dat het foto's van [slachtoffer] zijn maar dat de plekken door een val met de motor zijn ontstaan. Uit de verklaring van [getuige 5] blijkt echter dat [slachtoffer] haar de foto's heeft laten zien en toen verteld heeft dat zij ze zelf had gemaakt. Bovendien staat op de achterkant van deze foto's de tekst 'home abuse’, hetgeen overeenstemt met hetgeen [slachtoffer] aan [getuige 5] heeft verteld, namelijk dat het ging om blauwe plekken die veroorzaakt waren door de verdachte. Het NFI heeft geconcludeerd dat het letsel op deze foto's door extern geweld is ontstaan. De verklaring van de verdachte dat deze blauwe plekken zouden zijn ontstaan toen hij en [slachtoffer] samen ten val kwamen, acht het hof dan ook niet aannemelijk. De foto's van de blauwe plekken en de tekst die op de achterkant was geschreven in combinatie met de verklaring van getuige [getuige 5] ondersteunen de verklaringen van de verschillende getuigen over het plaatsvinden van huiselijk geweld door de verdachte tegen [slachtoffer] . Zowel de foto's zelf als de tekst op de achterkant van die foto's zijn niet te rijmen met de lezing van de verdachte, inhoudende dat er geen sprake was van huiselijk geweld.
Dat het slecht ging met de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] is uiteindelijk ook door de verdachte zelf bevestigd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij erkend dat er onenigheid tussen hen was. Hij heeft toen voorts verklaard dat hij [slachtoffer] kort voor haar verdwijning voor het blok heeft gezet dat zij iets aan haar gedrag moest doen. Als zij dit niet zou doen, zou hij van haar scheiden, hetgeen de verdachte ook in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring schrijft, die zich bij de processtukken bevindt. De verdachte heeft voorts erkend dat er tussen hen gesproken is over het beëindigen van de relatie.
Tussenconclusie
Op grond van bovenstaande verklaringen en de aangetroffen foto's stelt het hof vast dat de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] in de maanden voorafgaand aan 8 november 2007 verslechterd was. Er was sprake van huiselijk geweld. Er is fysiek letsel bij [slachtoffer] waargenomen en er zijn getuigen die de verdachte en [slachtoffer] ruzie hebben zien maken. [slachtoffer] heeft meerdere mensen verteld dat zij door de verdachte werd mishandeld. Dat het slecht ging in de relatie wordt uiteindelijk ook bevestigd door de verdachte.
Daarnaast kan uit de getuigenverklaringen worden afgeleid dat [slachtoffer] met hun zoon [betrokkene 1] weg wilde gaan uit Thailand en wilde terugkeren naar Maleisië, en dat de verdachte dit niet toe zou staan. Het hof leidt hieruit af dat het voor de verdachte onacceptabel was dat [betrokkene 1] na een scheiding zonder hem bij zijn moeder zou blijven.
Op 8 november 2007 heeft [slachtoffer] rond middernacht met de huistelefoon naar haar moeder gebeld en haar verteld dat ze die ochtend was aangevallen door de verdachte en dat ze de volgende dag met hun zoon [betrokkene 1] terug wilde komen naar Maleisië. Kort na dat gesprek belde [slachtoffer] haar moeder opnieuw met de huistelefoon. In dat laatste gesprek zei ze tegen haar moeder dat wanneer zij binnen de volgende week geen telefoontjes meer van haar zou krijgen of niets meer van haar zou horen, zij naar de politie moest gaan om aangifte te doen. [slachtoffer] huilde tijdens dit gesprek en zei dat ze erg bang was, aldus [getuige 3] . Kennelijk was [slachtoffer] op dat moment zo bang voor de verdachte dat ze vreesde voor haar leven. Haar verzoek betekent immers dat zij verwachtte dat, als de verdachte haar (opnieuw) zou aanvallen, zijzelf daarna niet meer in staat zou zijn naar de politie te gaan. Dit telefoongesprek was het laatste levensteken van [slachtoffer] , na dit telefoongesprek is er door niemand meer iets van haar vernomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over de gebeurtenissen van 8 november 2007. Kort weergegeven verklaarde hij dat [slachtoffer] die dag tegen de verdachte heeft gezegd dat zij naar haar moeder in Maleisië zou gaan en dat zij [betrokkene 1] mee zou nemen. De verdachte heeft verklaard dat dit niet was afgesproken en dat hij, nadat [slachtoffer] dit gezegd had, met [betrokkene 1] van huis is weggegaan. Toen hij thuis kwam was [slachtoffer] weg en had zij haar koffer meegenomen. Verdachte was thuis gebleven, had voor [betrokkene 1] gezorgd en was gaan slapen.
Het hof stelt vast dat deze verklaring van de verdachte niet juist kan zijn, nu uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat [slachtoffer] haar op 8 november 2007 rond middernacht met de huistelefoon heeft gebeld. De verklaring van [getuige 3] dat zij toen met haar dochter heeft gesproken, vindt steun in het feit dat [getuige 3] op 11 november 2007 gebeld heeft naar de woning van [slachtoffer] en de verdachte. Zij belde omdat [slachtoffer] nog niet was aangekomen in Maleisië, zoals zij in het gesprek van 8 november gezegd had, en [getuige 3] wilde weten waar zij was. De verdachte heeft erkend dat hij op 11 november 2007 met [getuige 3] heeft gesproken en dat zij hem in dat gesprek gevraagd heeft waar [slachtoffer] was. De verdachte legt dan ook een ongeloofwaardige verklaring af, in die zin dat de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] op de dag van 8 november 2007 naar Maleisië was vertrokken, onverenigbaar is met het feit dat [slachtoffer] op 8 november 2007 rond middernacht vanuit de gezamenlijke woning met de huistelefoon naar haar moeder heeft gebeld en dus op 8 november de woning niet verlaten heeft. Het hof merkt deze verklaring van de verdachte aan als een onwaar gebleken verklaring welke betekenis toekomt bij de beoordeling of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Het geven van een onwaar gebleken verklaring kan, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, gelijk worden gesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring, te meer nu de verdachte de laatste is geweest die [slachtoffer] in leven heeft gezien en de enige is die kan verklaren wat er die dag met [slachtoffer] gebeurd is. In die zin dragen de onwaar gebleken verklaringen van de verdachte over het vertrek van [slachtoffer] naar Maleisië bij aan het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder van [slachtoffer] over de gebeurtenissen op 8 november 2007. Het hof zal dan ook uitgaan van de verklaring van [getuige 3] .
Op 11 november 2007, 3 dagen na het laatste levensteken van [slachtoffer] , heeft [getuige 3] naar de verdachte gebeld om te vragen waar haar dochter was. Terwijl [slachtoffer] tegen haar moeder gezegd had dat ze naar huis zou komen en haar moeder de verdachte vroeg waar [slachtoffer] was, gaf hij toen als antwoord dat ze in Maleisië was. Het dossier bevat ook andere aanwijzingen die de conclusie van het hof ondersteunen dat deze mededeling onjuist is geweest.
Door de Thaise immigratiedienst is geregistreerd dat [slachtoffer] op 1 november 2007 voor het laatst terug is gekomen vanuit Maleisië naar Thailand. [slachtoffer] had een Maleisisch paspoort en er was geen enkele reden voor haar om niet geregistreerd te reizen. Registratie was bovendien steeds nodig om het verblijfsvisum te verlengen (de zogeheten visarun). Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] Thailand na 8 november 2007 nooit verlaten heeft.
De verdachte heeft verklaard dat hij van een inmiddels overleden persoon, een man die hij kent als " [getuige 14] ", gehoord zou hebben dat deze " [getuige 14] " [slachtoffer] na 8 november 2007 gezien zou hebben in Maleisië. Zijn verklaring op dit punt vindt geen enkele steun in het dossier en is ook niet nader onderbouwd. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig, ook al omdat, als [slachtoffer] daadwerkelijk in Maleisië was geweest, zij zeker contact met haar moeder zou hebben opgenomen, al was het maar om haar gerust te stellen. Ze had immers ook tegen haar moeder gezegd dat zij de politie moest bellen als ze binnen een week niets van haar zou horen. De verklaring van de verdachte is voorts niet te verenigen met het feit dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen in de dichtgemetselde beerput naast hun woning in Thailand.
De verdachte heeft nooit aangifte gedaan van de vermissing van [slachtoffer] . Hij is evenmin naar haar op zoek gegaan, maar heeft daarentegen zijn spullen gepakt en is onaangekondigd op 9 december 2007 op bezoek gegaan bij zijn vader in Benidorm. Pas op 21 december 2007, anderhalve maand na de verdwijning van [slachtoffer] , heeft de verdachte eenmaal vanuit Spanje naar de familie van [slachtoffer] gebeld. Hij heeft toen van hen gehoord dat de familie nog immer niets van [slachtoffer] had vernomen. Ook naar aanleiding van deze mededeling heeft de verdachte geen aangifte van vermissing gedaan noch enige andere naspeuring naar haar gedaan. De enige verklaring voor dit gedrag van de verdachte is dat hij van meet af aan wist dat [slachtoffer] dood in de dichtgemetselde beerput lag omdat hij haar om het leven had gebracht en haar stoffelijke resten daarin had verborgen.
De verdachte heeft tegen de getuige [getuige 5] gezegd dat [slachtoffer] naar Maleisië was gegaan toen hij de laatste keer de huur bij haar ging betalen. De verdachte heeft, toen hij terug was in Nederland, tegen zijn collega en vriend [getuige 11] gezegd dat hij nog wel eens mailcontact had met [slachtoffer] , hetgeen onmogelijk is nu haar stoffelijke resten toen al in de beerput in Thailand lagen.
Hoewel de verdachte van de familie van [slachtoffer] vernomen had dat [slachtoffer] niet in Maleisië was en dat zij niets van haar gehoord hadden, bleef de verdachte aan vrienden/bekenden vertellen dat [slachtoffer] in Maleisië was.
Het hof ziet deze mededelingen die de verdachte in strijd met wat hij zelf wist over de feitelijke situatie - [slachtoffer] lag dood in de beerput naast de woning - als een verzinsel om de werkelijke reden van de verdwijning van [slachtoffer] te verhullen. Het feit dat de verdachte deze onjuiste mededeling voor het eerst op 11 november 2007 heeft gedaan tegenover [getuige 3] , ziet het hof als het beginpunt van zijn verzonnen verhaal om de dood van [slachtoffer] te verhullen. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte [slachtoffer] tussen het laatste gesprek dat zij met haar moeder had op 8 november 2007 en het gesprek dat de verdachte met [getuige 3] had op 11 november 2007, van het leven heeft beroofd. De verklaring van de schoonzus van [slachtoffer] , [getuige 4] , dat zij, naar aanleiding van de verontrustende berichten van haar schoonmoeder over de nachtelijke telefoongesprekken, de volgende dag - het hof begrijpt 9 november 2007 - [slachtoffer] heeft geprobeerd te bellen maar dat haar telefoon geen gesprekstoon meer had, draagt bij aan deze conclusie van het hof.
Tussenconclusie
De verdachte is de laatste persoon die [slachtoffer] in leven heeft gezien. Hij heeft na de verdwijning van [slachtoffer] op geen enkel moment aangifte gedaan van haar vermissing, is haar niet gaan, zoeken, heeft geen navraag gedaan bij haar familie of andere bekenden over waar zij kon zijn en heeft gelogen tegen zijn omgeving dat [slachtoffer] naar Maleisië was en hij nog contact met haar had terwijl hij wist dat zij nooit naar Maleisië is gegaan. Het handelen van de verdachte na de verdwijning van [slachtoffer] past in het scenario dat de verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd rond 8 november 2007 en dit feit met zijn mededeling op 11 november aan [getuige 3] dat [slachtoffer] in Maleisië was, heeft willen verhullen. Hetzelfde geldt voor de mededelingen over het vertrek van [slachtoffer] die hij na 8 november 2007 aan anderen heeft gedaan. De verdachte heeft met zijn handelen willen doen voorkomen dat [slachtoffer] nog leefde en had er geen belang bij dat onderzoek naar haar verdwijning zou worden gedaan.
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst dat [slachtoffer] door de nieuwe huurders van hun woning om het leven zou zijn gebracht. Voor dit scenario biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dit scenario past voorts niet in de tijdlijn waarbij zoals hiervoor is vastgesteld ervan moet worden uitgegaan dat [slachtoffer] tussen 10 oktober 2007 en 10 februari 2008 is overleden terwijl, volgens de verklaring van de eigenaresse van de woning, de nieuwe huurders pas vijf maanden na het vertrek van de verdachte, dus. pas vanaf ongeveer mei 2008, de woning - voor een korte periode - hebben betrokken.
Ook voor het andere alternatieve scenario dat [slachtoffer] door een onbekend gebleven persoon om het leven is gebracht, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Ook gelet op de verklaring van de verdachte zelf dat hij vanaf 8 november 2007 tot aan zijn vertrek uit Thailand in de woning heeft verbleven acht het hof het uitgesloten dat een onbekende handelingen met het lichaam van [slachtoffer] kan hebben verricht, zonder dat de verdachte dat gemerkt zou hebben. Dat een onbekende dader geweten zou hebben waar [slachtoffer] woonde, haar dode lichaam naar huis heeft gebracht, haar ongemerkt in de beerput heeft gestopt en die beerput vervolgens onopgemerkt heeft kunnen dichtmetselen, acht het hof dan ook volstrekt onaannemelijk.
- Er was in de relatie tussen [slachtoffer] en de verdachte sprake van huiselijk geweld door de verdachte tegenover [slachtoffer] en hun relatie was verslechterd;
- [slachtoffer] heeft op 8 november 2007 ‘s avonds haar moeder gebeld en verteld dat ze die dag door de verdachte was aangevallen, doodsbang was en naar Maleisië zou komen met [betrokkene 1] ;
- [slachtoffer] heeft op diezelfde avond een tweede maal met haar moeder gebeld en haar gezegd dat zij naar de politie moest gaan als zij niet binnen een week van [slachtoffer] zou hebben gehoord. Het hof leidt hieruit af dat ze op dat moment kennelijk vreesde voor haar leven;
- Voor de verdachte was het onacceptabel dat [slachtoffer] voorgoed met [betrokkene 1] naar Maleisië zou vertrekken;
- De verdachte is de laatste persoon die [slachtoffer] in leven heeft gezien;
- Na 8 november 2007 heeft ieder spoor van [slachtoffer] ontbroken;
- De stoffelijke resten van [slachtoffer] zijn aangetroffen in de beerput vlak naast de woning waar uitsluitend de verdachte, [slachtoffer] en hun zoontje [betrokkene 1] woonden, hetgeen een zeer sterke aanwijzing is voor het daderschap van de verdachte;
- De verdachte heeft tegen [getuige 3] op 11 november 2007 de onware mededeling gedaan dat [slachtoffer] in Maleisië was en is dit verhaal blijven vertellen. Ook tegen anderen heeft hij verteld dat [slachtoffer] in Maleisië was. Het hof ziet dit als een verzinsel van de verdachte waarmee hij heeft willen doen voorkomen dat [slachtoffer] nog in leven was;
- De verdachte heeft tegen vrienden in Nederland gezegd dat hij nog mailcontact had met [slachtoffer] terwijl ze toen al overleden was;
- De verdachte heeft nooit aangifte gedaan van de vermissing van [slachtoffer] en heeft ook geen enkel moment enige naspeuring gedaan naar haar verdwijning;
Op basis van al deze feiten en omstandigheden, ontleend aan wettige bewijsmiddelen, voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] en nadat zij is gedood heeft het hof gereconstrueerd wat zich in de periode van 8 tot en met 11 november 2007 heeft afgespeeld. Op grond van deze vastgestelde feiten en omstandigheden, waarbij alternatieve scenario’s met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten, stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] in de periode van 8 tot en met 11 november 2007 in of bij hun woning te [plaats] opzettelijk van het leven heeft beroofd en haar lichaam vervolgens in de beerput naast de woning heeft gestopt om ontdekking van zijn daad te voorkomen. Uit het feit dat [slachtoffer] haar moeder op 8 november 2007 vertelde dat ze die dag was aangevallen door de verdachte en dat ze vreesde voor haar leven, leidt het hof opzet van de verdachte af om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat voorbedachte raad en medeplegen niet bewezen kunnen worden.”